ECLI:NL:RBUTR:2012:BV5040

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600990-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer in strafzaak met steekincident

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 7 februari 2012, stond de verdachte terecht voor het steken van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met een mes. De zaak vond zijn oorsprong in een achtervolging op 9 oktober 2011, waarbij de verdachte in een panieksituatie een mes ter verdediging gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij zich bedreigd voelde door de slachtoffers. De rechtbank achtte het beroep op noodweer gegrond, omdat de verdachte niet opzettelijk de intentie had om de slachtoffers te doden, maar handelde uit zelfverdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdediging met het mes niet disproportioneel was, gezien de omstandigheden van de aanval. Uiteindelijk werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, en de benadeelde partij [slachtoffer 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 41, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600990-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes te steken;
subsidiair: [slachtoffer 1] zwaar mishandeld heeft door hem met een mes te steken;
meer subsidiair: [slachtoffer 1] mishandeld heeft door hem met een mes te steken;
feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een mes te steken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daartoe op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van alle feiten
Bewijs
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 9 oktober 2011 in Utrecht achterna werd gezeten door twee jongens, die later [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bleken te zijn. Toen de jongens hem naderden probeerde hij hen op afstand te houden door met een uitgeklapt mes te zwaaien. [slachtoffer 1] heeft verdachte een klap op zijn voorhoofd gegeven waarna verdachte in elkaar is gezakt.
Toen hij op de grond lag, heeft verdachte gevochten met de jongen die hem op zijn hoofd had geslagen. De andere jongen heeft hem ook geslagen en geschopt.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte een mes in zijn hand hield toen verdachte op de grond lag. Hij zag dat verdachte het mes over zijn rechterschouder bewoog. Op dat moment voelde [slachtoffer 2] niets. Later die ochtend heeft verbalisant [verbalisant] gezien dat [slachtoffer 2] een snee van ongeveer 10 cm midden op zijn rug had. De snee bloedde niet.
Volgens de medische verklaring heeft [slachtoffer 1] een steekwond thoracaal (borst) van
2 cm opgelopen waaruit lucht lekt en een oppervlakkige steekwond aan de linkerachterzijde van zijn borstkas. Ook heeft [slachtoffer 1] een klaplong gehad.
Feit 1 primair
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes te steken, en evenmin dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Verdachte zelf kan zich niet herinneren op welke wijze hij met het mes letsel heeft veroorzaakt bij [slachtoffer 1]. Gelet op de aard van het letsel acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte niet bewust en doelgericht heeft gestoken, maar dat het letsel is ontstaan doordat verdachte tijdens de worsteling het mes bleef vasthouden. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meerdere keren met een mes te steken.
Bewijsoverwegingen
Door een mes te gebruiken als afweermiddel en dit te blijven vasthouden gedurende een vechtpartij heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Dit risico heeft zich ook gerealiseerd. Door het handelen van verdachte heeft [slachtoffer 1] onder meer een klaplong opgelopen, hetgeen aangemerkt moet worden als zwaar lichamelijk letsel. Dit letsel is voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. De aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen in het ziekenhuis ter behandeling van de klaplong zijn bepalend geweest voor de rechtbank om dit letsel als zwaar lichamelijk aan te duiden.
Feit 2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van bovenvermelde verklaringen van verdachte en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] eenmaal met het mes heeft gestoken waardoor de snee op zijn rug is ontstaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 09 oktober 2011 te Utrecht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong en een steekwond op de rug) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen met een mes te steken;
2.
op 09 oktober 2011 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] eenmaal met een mes in de rug van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het feit
5.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij het noodzakelijk was voor verdachte om zich daartegen te verdedigen en dat het handelen van verdachte daartoe geboden was.
Verdachte komt een beroep op noodweer toe en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op zichzelf sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte had het recht zich te verdedigen, maar die verdediging is niet proportioneel geweest. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen, aldus de officier van justitie. Het beroep op noodweer-exces kan evenmin slagen omdat er sprake is van eigen schuld bij verdachte. Hij heeft ervoor gekozen om - voorzien van een mes - uit de auto te stappen en heeft daarmee het conflict opgezocht. Verdachte had er ook voor kunnen kiezen om in de auto te blijven zitten en de politie te bellen of om wel uit de auto te stappen om bij buurtbewoners om hulp te vragen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet strafbaar zijn omdat is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van de feiten uitsluit.
Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer. Daarmee ligt de vraag ter beoordeling voor of de voorwaarden voor de aanvaarding voor het beroep op noodweer zijn vervuld. Daartoe is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Voor de vraag of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, acht de rechtbank het volgende van belang.
In de vroege ochtend van 9 oktober 2011 is verdachte in de auto achtervolgd door een auto met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]; verdachte en zijn achtervolgers zijn op het doodlopende Van der Werffplein terecht gekomen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ten aanzien van de aanloop naar (de achtervolging) en het verloop van de vechtpartij zelf op het Van der Werffplein aannemelijk. De verklaring van verdachte vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] waaruit blijkt dat verdachte en [getuige 1] in hun auto achterna zijn gereden door de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. In een poging om aan hen te ontkomen zijn [getuige 1] en verdachte het doodlopende plein op gereden, waarvan zij niet wisten dat dit doodlopend was. Verdachte is op het Van der Werffplein de auto ontvlucht en heeft in paniek een mes meegenomen. Hij heeft zich in de bosjes verstopt om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te ontkomen. Op het moment dat zij hem ontdekten, is verdachte weggerend in de richting van de in-/uitgang van het plein, waar de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem de weg blokkeerde.
De in-/uitgang van het doodlopende Van der Werffplein is gelegen ter hoogte van nummer 30.
De verklaring van verdachte wordt op dit punt ondersteund door de verklaring van de niet bij de vechtpartij betrokken getuige [getuige 2] (bewoner van [adres]). Deze getuige heeft gezien dat een auto ter hoogte van de woning met nummer 30 is gestopt en dat de jongens uit de auto stapten en naar een jongen toe renden en hard op hem insloegen en schopten. Ook getuige [getuige 3] (bewoner [adres]) heeft verklaard ter hoogte van nummer 30 een jongen op de grond te hebben zien liggen. Hij zag dat twee jongens naast hem stonden en op de jongen op de grond met gebalde vuisten insloegen. Op het moment dat [getuige 3] buiten kwam, zag hij dat de jongens nog steeds op de jongen die op de grond lag insloegen.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij verdachte maar één keer een vuistslag heeft gegeven en de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij verdachte niet heeft geslagen niet geloofwaardig. Ook het letsel dat verdachte heeft opgelopen heeft bijgedragen aan deze conclusie van de rechtbank. Verdachte heeft verklaard een snee in zijn oor en zijn hand en een bult op zijn hoofd te hebben opgelopen. Uit de medische verklaring van verdachte volgt dat hij meerdere wonden had waarbij sprake is geweest van uitwendig bloedverlies, met een genezingsduur van 1 à 2 weken.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, waaronder overigens ook een onmiddellijk dreigende aanranding moet worden gerekend. Aannemelijk is geworden dat verdachte zich voorafgaand aan de vechtpartij in ernstige mate bedreigd heeft gevoeld. Van belang is hier ook het dreigende telefonische contact dat kort voor de confrontatie tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enerzijds en verdachte anderzijds heeft plaatsgevonden. Voor verdachte was een situatie ontstaan waarin het noodzakelijk was zichzelf te verdedigen tegen de (dreigende) aanval van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Vervolgens moet worden geoordeeld of tegen deze aanranding de gevoerde verdediging noodzakelijk en geboden was. Daarbij is van belang of moet worden gezegd dat de gevoerde verdediging niet meer in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes uit de auto heeft gepakt om zichzelf te beschermen. Verdachte was in paniek en vreesde om in elkaar te worden geslagen op het moment dat de auto waarin hij zat op het Van der Werffplein was aangekomen en de achtervolgende auto daar ook aan kwam rijden. Verdachte is eerst weggerend en heeft zich in de bosjes verstopt, maar is nadat hij daar ontdekt was weer weggerend en heeft vervolgens nadat de doorgang voor hem was geblokkeerd vanaf een paar meter afstand geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van zich af te houden door met een mes te zwaaien. Vervolgens is hij door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangevallen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat het zwaaien/raken met het mes niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer(-exces) niet kan slagen omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van verdachte. De rechtbank deelt dat standpunt niet. In de gegeven omstandigheden, waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de confrontatie met verdachte zochten waarvan een directe dreiging voor verdachte uitging, kan verdachte niet worden verweten dat hij de auto heeft verlaten. De kans dat het ook tot een confrontatie zou zijn gekomen als verdachte in de auto zou zijn blijven zitten is allerminst denkbeeldig. Verdachte heeft dit juist willen voorkomen door zich te verstoppen. Verdachte had de politie kunnen bellen, maar of die tijdig genoeg aanwezig zou zijn geweest om een confrontatie te voorkomen is maar zeer de vraag.
Evenmin staat het feit dat verdachte een mes bij zich heeft gestoken in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zich op het moment dat hij het mes bij zich stak al in een bedreigende situatie bevond. Hij trof het mes toevalligerwijs aan in het portiervak van de auto op het moment van uitstappen. Verdachte heeft vervolgens geprobeerd om de confrontatie te ontlopen door zich te verstoppen en, toen dit niet lukte, door met het mes te dreigen. Vervolgens werd hij aangevallen door zijn belagers. In deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verdachte zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin het noodzakelijk was om zichzelf te verdedigen. Dat verdachte een mes bij zich heeft gestoken maakt dat niet anders.
De noodweersituatie is immers niet ontstaan door het bij zich steken van het mes, zodat dit alleen al daarom niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van eigen schuld.
Mogelijk heeft de officier van justitie willen betogen dat het weliswaar niet de eigen schuld van verdachte is dat hij in een noodweersituatie terecht is gekomen, maar wel dat het zijn eigen schuld is dat hij zich met een mes verdedigde. Hij had er immers ook voor kunnen kiezen het mes in de auto te laten liggen. De rechtbank overweegt in dat verband, onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, dat verdachte geen eigen schuld heeft aan het ontstaan van de noodweersituatie en dat in de gegeven omstandigheden de verdediging met een mes niet disproportioneel was.
Het beroep van verdachte op noodweer slaagt. De rechtbank acht het bewezenverklaarde niet strafbaar. Verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.175,00 voor feit 1.
Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
7 Het beslag
7.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 41, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan de van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 5.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. J.M. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2012.