parketnummer: 16/514014-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2012
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Raadsman: mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met (bedreiging met) geweld en/of afpersing van [slachtoffer 1], subsidiair de poging daartoe;
feit 2: heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een mes en woorden;
feit 3: [slachtoffer 4] heeft bedreigd met een mes en woorden;
feit 4: [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
feit 5: heeft geprobeerd [slachtoffer 3] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair [slachtoffer 3] heeft bedreigd met een mes.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen, zij het dat dit niet tezamen en in vereniging is gepleegd. Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de richting van de schouder en het hoofd van [slachtoffer 2] heeft gestoken en heeft gezegd: “Ik steek je dood.” Daarmee heeft verdachte zich volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan alsmede aan de onder 5 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot afpersing, 2 subsidiair tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen kunnen worden evenals de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 8 augustus 2011 stonden [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en [getuige 2] samen op een grasveld in de wijk Vathorst te Amersfoort. Op enig moment kwamen [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4]) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) aanfietsen. Achterop de fiets van [slachtoffer 1] stond een krat bier. Dit krat bier was van [slachtoffer 4]. Vervolgens kwam [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) aangelopen. Hij vroeg of hij een biertje mocht. [slachtoffer 1] zei dat dit niet mocht. [medeverdachte] of een andere jongen die erbij stond zat aan het kratje bier. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] zeiden dat hij hiervan af moest blijven. [slachtoffer 1] zette het kratje daarop op de stang van zijn fiets zodat de jongens er niet bij konden. Op dat moment kwam verdachte dichterbij [slachtoffer 1] staan. Verdachte zei: “Waarom niet, waarom niet?” Verdachte had een zakmes in zijn hand. Met het geopende zakmes prikte verdachte tegen de band van de fiets van [slachtoffer 1]. Hij zei daarbij: “beter ga je het hem gunnen.” [medeverdachte] pakte een biertje uit de krat en rende weg.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar [slachtoffer 1] toeliep omdat hij een biertje wilde, dat hij het mes tegen de band van de fiets heeft geduwd of geprikt en dat Ronnie een biertje pakte.
Ondanks het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte] van tevoren niets hadden afgesproken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte en zijn mededader sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank overweegt daartoe dat het mede door het handelen van verdachte – het tonen van het mes, het tegen de fiets aanhouden hiervan en de daarbij geuite bewoordingen – voor [medeverdachte] mogelijk is geworden om een flesje bier weg te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder 1 primair tenlastegelegde diefstal met (bedreiging met) geweld bewezen kan worden op de wijze zoals hierna wordt vermeld.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de cumulatief-alternatief tenlastegelegde poging tot afpersing nu niet bewezen kan worden dat verdachte en/of zijn mededader [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een flesje bier. Immers, uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] het flesje bier heeft weggenomen.
Voorts spreekt de rechtbank verdachte vrij van hetgeen hem onder de eerste twee gedachtestreepjes is tenlastegelegd nu deze gedragingen niet als geweld dan wel bedreiging met geweld gekwalificeerd kunnen worden.
Ten aanzien van feit 2
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte op 8 augustus 2011 te Amersfoort een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van zijn schouder dan wel gezicht en dat hij niet geraakt is omdat hij opzij stapte.
Verdachte heeft bekend dat hij met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2]. Hij heeft dit evenwel gedaan uit noodweer, aldus verdachte.
De rechtbank acht op basis van de voormelde verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht dan wel de schouder van [slachtoffer 2]. De rechtbank zal hierna onder 5.1 ingaan op het noodweerverweer.
Kwalificatie en partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedraging niet als een poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. Immers, uit de gedraging van verdachte kan niet worden afgeleid dat het opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht is geweest op het doden van [slachtoffer 2]. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Wel levert de bewezen verklaarde gedraging naar het oordeel van de rechtbank een poging tot zware mishandeling op. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat verdachte in de richting van de schouder dan wel het gezicht heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit kwetsbare delen van het lichaam zijn en dat het steken met een mes in de schouder of het gezicht van een persoon een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld een ernstige verwonding in het gezicht dan wel nekletsel. De kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien het feit dat de handeling plaatsvond tijdens een worsteling, dan ook aanmerkelijk te noemen. Gelet op de hiervoor beschreven gedraging van verdachte kan het niet anders zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans had aanvaard als het tot een volledige uitvoering van zijn voornemen was gekomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat partiële vrijspraak dient te volgen voor zover het betreft het steken in (de richting van) het been van [slachtoffer 2].
Ten aanzien van feit 3
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte op 8 augustus 2011 te Amersfoort tegen haar heeft gezegd: “Kutwijf, ik heb een mes bij me hoor. Ik steek je zo neer als je je bek niet houdt.” Verdachte liet haar een mes zien.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte heeft gezegd: “Ik heb een mes hoor anders ben jij de volgende die eh...”.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wel kan kloppen dat hij de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd.
De rechtbank acht op basis van de voormelde verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte hem op 8 augustus 2011 te Amersfoort met kracht op zijn bovenbeen heeft getrapt en met kracht een klap in zijn buik heeft gegeven. Hij voelde meteen pijn.
De door [slachtoffer 3] afgelegde verklaring vindt onder meer steun in de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring, inhoudende dat verdachte [slachtoffer 3] een soort karatetrap gaf, dat [slachtoffer 3] geraakt werd op zijn bovenbeen en dat [slachtoffer 3] tevens geraakt werd door een klap van verdachte.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 3] heeft getrapt.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de onder 4 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van feit 5
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat verdachte op 8 augustus 2011 te Amersfoort een mes in zijn rechter arm naast zijn hoofd had, dat het lemmet met de punt naar [slachtoffer 3] was gericht en dat verdachte met het mes een bovenhandse beweging maakte in de richting van de nek en schouder.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met zijn rechter arm een bovenhandse stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer 3].
Op basis van de voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht dan wel de schouder van [slachtoffer 3].
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte stellig heeft verklaard dat hij niet van plan was om [slachtoffer 3] te steken. De rechtbank is echter gelet op de situatie voorafgaand aan het onder 5 ten laste gelegde feit en de uiterlijke verschijningsvorm van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat verdachte in de richting van de schouder dan wel het gezicht heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit kwetsbare delen van het lichaam zijn en dat het steken met een mes in de schouder of het gezicht van een persoon een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld een ernstige verwonding in het gezicht dan wel nekletsel. De kans dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk te noemen. Gelet op de hiervoor beschreven gedraging van verdachte kan het niet anders zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans had aanvaard als het tot een volledige uitvoering van zijn voornemen was gekomen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eveneens primair ten laste gelegde poging tot doodslag zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 augustus 2011 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een flesje bier toebehorende aan
[slachtoffer 4], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte of zijn mededader:
- die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond en dat mes heeft gehouden tegen een band van een fiets van die [slachtoffer 1] en
- daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "beter ga je het hem gunnen", en
- vervolgens voornoemd flesje bier heeft gepakt en vervolgens met dit flesje bier is weggerend;
op 8 augustus 2011 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes heeft gestoken in de richting van het gezicht en/of een schouder, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
op 8 augustus 2011 te Amersfoort [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "ik heb een mes bij me hoor" en/of "ik steek je zo neer, als je je bek niet houdt" en "ik heb een mes hoor, anders ben jij de volgende die eh..." en die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond;
op 8 augustus 2011 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met kracht heeft getrapt tegen een been en heeft geslagen tegen/in de buik, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden.
op 8 augustus 2011 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de richting van de nek en/of de schouder, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer 2] in een wurggreep is vastgepakt. Verdachte werd door verstikking met de dood bedreigd. Teneinde los te komen uit de wurggreep heeft verdachte met een mes stekende bewegingen gemaakt.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat uit de door de getuigen afgelegde verklaringen, daaronder begrepen de getuigen die tot de groep van verdachte behoorden, niet blijkt dat [slachtoffer 2] verdachte in een wurggreep heeft vastgepakt. Weliswaar heeft getuige [getuige] ter terechtzitting verklaard dat zulks wel het geval is geweest, maar de rechtbank ziet voor deze verklaring onvoldoende steun in de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] ter zitting, die heeft verklaard dat van een wurggreep geen sprake was. Reeds omdat de wurggreep niet is komen vast te staan acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Om die reden behoeft het verweer geen nadere bespreking en wordt het verworpen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
diefstal, vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feiten 2 primair en 5 primair:
telkens poging tot zware mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door
drs. K.G.M. Schiphorst, kinder- en jeugdpsychiater, en drs. R.J.B. Metze, psycholoog, die op 1 november 2011 respectievelijk 7 november 2011 een rapport hebben uitgebracht.
Uit de beide rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Ook is sprake van systeemproblematiek. Voorts is in de rapportages beschreven dat verdachte moeite heeft met gezag, externaliseert en kampt met een beperkt empatisch vermogen en een gebrekkige gewetensfunctie. Tot slot is bij verdachte sprake van ingehouden agressie en is hij spanningszoekend. Hiervan was volgens de deskundigen sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater als de psycholoog heeft geadviseerd om verdachte ten aanzien van de feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt de voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 122 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden de maatregel hulp en steun, ITB-plus voor de duur van zes maanden, het volgen van de ambulante intensieve gezinstherapie MST bij De Waag of een soortgelijke instelling, het volgen van een ambulante intensieve individuele behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en een contactverbod met [slachtoffer 1], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de duur van het contactverbod beperkt kan worden tot één jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie. De verdediging kan zich eveneens vinden in de gevorderde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod. Verdachte heeft zich immers na 8 augustus 2011 niet aan nieuwe bedreigingen schuldig gemaakt, aldus de raadsman. De gevorderde werkstraf dient substantieel verlaagd te worden nu vrijspraak dient te volgen van de onder 2 primair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op 8 augustus 2011 schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De aanleiding hiervoor was het wegnemen van een flesje bier. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de in de tenlastelegging genoemde personen en heeft hij gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers en de omstanders en meer in het algemeen in de maatschappij.
De rechtbank heeft bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd tevens rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de hiervoor onder 5.2 genoemde rapportages en het rapport van Bureau Jeugdzorg van 11 januari 2012.
Door zowel de psychiater als de psycholoog is geadviseerd om aan verdachte de maatregel hulp en steun, ITB-plus, het volgen van een gezinstherapie en het volgen van individuele behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg hebben ter terechtzitting aangegeven zich te kunnen vinden in voornoemd advies. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard open te staan voor hulpverlening. De vader van verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan de ambulante intensieve gezinstherapie MST.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een jeugddetentie van 150 dagen waarvan 122 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden verbinden. Ten aanzien van het gevorderde contactverbod overweegt de rechtbank het volgende. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van aangifte tegen verdachte van [slachtoffer 3] d.d.
28 december 2011. In deze aangifte verklaart [slachtoffer 3] dat verdachte in de periode na
8 augustus 2011 hem meerdere malen hinderlijk heeft benaderd en hem heeft bedreigd. De rechtbank zal om die reden wel een contactverbod opleggen, maar de gevorderde duur van het contactverbod beperken tot 1 september 2012. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte tevens een werkstraf dient te worden opgelegd van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Met een lagere werkstraf, zoals door de raadsman bepleit, kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de feiten niet worden volstaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair cumulatief-alternatief tenlastegelegde poging tot afpersing en de onder 2 primair en 5 primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 122 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel hulp en steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, waarvan de eerste zes maanden in de vorm van ITB-plus;
* dat verdachte deelneemt aan de ambulante intensieve gezinstherapie MST bij De Waag of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte deelneemt aan het volgen van een ambulante intensieve individuele behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
* dat het verdachte tot 1 september 2012 verboden is zich te bevinden in de C1000 te Vathorst, de straat waarin [slachtoffer 1], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] woonachtig zijn, te weten de [adres] te Amersfoort. Voorts is het verdachte verboden om gedurende deze periode actief contact te maken met [slachtoffer 1], [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2];
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie.
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 50 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het onherroepelijk worden van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2012.