ECLI:NL:RBUTR:2012:BV4040

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-440909-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 februari 2012 uitspraak gedaan over de verplichting van de veroordeelde tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 58.305,65, gebaseerd op twee oogsten, terwijl de verdediging aanvoerde dat er slechts één oogst had plaatsgevonden en dat het bedrag op nihil moest worden vastgesteld vanwege de financiële situatie van de veroordeelde. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat de rapportage van de deskundige onvoldoende onderbouwd was om te concluderen dat er meer dan één oogst had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de opbrengst per plant en de verkoopprijs vastgesteld op basis van de standaardberekeningen voor hennepkwekerijen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 24.318,94, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440909-11 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 7 februari 2012
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort.
1 De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/440909-11 waaruit blijkt dat [verdachte] voornoemd op 7 februari 2012 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter op 29 december 2011 de zaak naar deze kamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De beoordeling
2.1 De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 58.305,65. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van twee oogsten.
De officier van justitie heeft subsidiair aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 58.305,65, maar dat bij de betalingsverplichting rekening gehouden dient te worden met de door veroordeelde en Daimler Financial Services overeengekomen afbetalingsregeling.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 16/440909-11 ten laste gelegde overtreding van de Opiumwet. De vordering dient derhalve afgewezen te worden.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van onjuiste posten. Deze posten zullen bij het oordeel van de rechtbank nader worden besproken. Voorts heeft de raadsman verzocht, zo begrijpt de rechtbank, het aan veroordeelde op te leggen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op nihil, omdat veroordeelde ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan de betalingsverplichting te voldoen.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen, zoals vermeld in het vonnis in de hoofdzaak van 7 februari 2012. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat veroordeelde door middel van het begaan van bovengenoemde feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gehanteerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende punten onjuist is:
1- het aantal oogsten. Ook na één oogst zijn de koolstoffilters sterk vervuild en worden er stof op de lampenkappen, kalkafzetting op de vloer, groeimiddelen en afvalbladeren en resten van hennepplanten aangetroffen, aldus de raadsman. Niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van meer dan één oogst.
2- de opbrengst per plant. Er moet een opbrengst van 20 gram per plant worden gehanteerd. Deze hoeveelheid is gebaseerd op de kennis en ervaring van de raadsman.
3- de verkoopprijs. Uitgegaan dient te worden van een verkoopprijs van € 3,00 per gram hennep. Dit bedrag is eveneens gebaseerd op de kennis en ervaring van de raadsman.
4- de afschrijving van de kweekinstallatie. Gelet op de liquidatie van de hennepkwekerij moet het gehele aanschafbedrag, volgens het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel € 4000,00, worden afgeschreven, aldus de raadsman.
5- andere kosten. Bij de kosten moet een bedrag van € 500,00 worden opgeteld ter zake van arbeidsloon voor het knippen van de hennepplanten.
6- het bedrag van € 6.415,10 ter zake van een auto van het merk Mercedes. Dit bedrag dient niet bij de berekening meegenomen te worden omdat verduistering van de auto niet ten laste is gelegd en er door veroordeelde en Daimler Financial Services een afbetalingsregeling is overeengekomen.
De rechtbank zal ingaan op de door de raadsman naar voren gebrachte punten en daarbij aangeven welke uitgangspunten naar haar oordeel bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden gehanteerd.
1- rapporteur [rapporteur] is blijkens de door hem opgemaakte rapportage ten aanzien van de diefstal van elektriciteit ervan uitgegaan dat veroordeelde twee keer eerder heeft geoogst. [rapporteur] komt tot die conclusie op basis van de stoflaag op de kappen van de assimilatielampen, de mate van vervuiling van de koolstoffilters, de dikke kalkaanslag op de vloer en de afvalbladeren en resten van hennepplanten op de vloer die kennelijk afkomstig waren van een eerdere oogst.
Deze door [rapporteur] genoemde omstandigheden duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte in ieder geval één keer heeft geoogst. De rechtbank leidt dit voornamelijk af uit de aangetroffen afvalbladeren en resten van hennepplanten. Deze resten kunnen niet afkomstig zijn geweest van de aangetroffen hennepplanten. [rapporteur] heeft niet expliciet aangegeven waarom hij tot de conclusie is gekomen dat veroordeelde twee keer eerder zou hebben geoogst. De conclusie van [rapporteur] is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan daarom niet met voldoende mate van aannemelijkheid vaststellen dat sprake is geweest van meer dan één voltooide oogst en zij zal bij de berekening dus één oogst als uitgangspunt nemen.
In het proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2009 wordt door de verbalisant gerelateerd dat er in totaal 281 hennepplanten zijn geteld. De rechtbank gaat derhalve van voormeld aantal hennepplanten uit.
2 en 3- de rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de opbrengst per plant en de verkoopprijs per gram hennep geen aanleiding om van de inhoud van de per 1 november 2010 geactualiseerde standaardberekening hennepkwekerijen, behorende bij het rapport “Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen”, op 14 april 2005 opgesteld door BOOM, af te wijken. De rechtbank stelt de verkoopprijs dan ook vast op € 3,28 per gram hennep en de opbrengst op 28,2 gram per plant. De rechtbank is, gezien de vrij grote afstand tussen de planten zoals die op de zich in het dossier bevindende foto’s is te zien, van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van de opbrengst die in voormeld rapport wordt genoemd, te weten 28,2 gram per plant.
4- de rechtbank ziet, gelet op het feit dat sprake is geweest van 281 hennepplanten, geen aanleiding om af te wijken van het berekende bedrag voor de afschrijving van € 200,00 volgens de standaardnormen. De rechtbank zal dit bedrag dan ook als uitgangspunt meenemen in de berekening. De omstandigheid dat de apparatuur in beslag is genomen maakt dit niet anders, nu het daarmee gemoeide vermogensverlies niet is aan te merken als kosten gemaakt ten behoeve van de hennepoogst, maar een gevolg is van de ontdekking van de hennepplantage.
5- de rechtbank zal het door de raadsman genoemde bedrag van € 500,00 voor het knippen van de hennepplanten niet in de berekening meenemen nu dit niet is onderbouwd.
6- de rechtbank zal het in het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel genoemde bedrag van € 6.415,10 ter zake van de vermeende verduistering van een auto van het merk Mercedes niet meenemen in de berekening, reeds omdat ter terechtzitting is gebleken dat er door veroordeelde en Daimler Financial Services een afbetalingsregeling is overeengekomen.
Voor het overige neemt de rechtbank de uitgangspunten bij de berekening uit het proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het bovengenoemde rapport. De rechtbank acht die uitgangspunten voldoende onderbouwd en deze zijn door de verdediging niet, althans onvoldoende, betwist.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende uitgangspunten en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van één oogst:
Uitgangspunten ten aanzien van de opbrengst:
Aantal planten: 281
Opbrengst per plant: 28,2 gram
Verkoopprijs per gram: € 3,28.
Totaal bruto wederrechtelijk verkregen voordeel:
281 planten x 28,2 gram x € 3,28 = € 25.991,38.
Uitgangspunten ten aanzien van de kosten:
Afschrijving: € 200,00
Inkoopprijs stekje: € 2,79 (x 281 planten) = € 783,99
Bodem, water en voeding: € 2,45 (x 281 planten) = € 688,45
Totale kosten:
€ 200,00 + € 783,99 + € 688,45 = € 1.672,44.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van:
Bruto opbrengst € 25.991,38
Kosten € 1.672,44 –
Netto € 24.318,94
Het verweer namens veroordeelde dat gelet op zijn financiële draagkracht het bedrag op nihil dient te worden vastgesteld, wordt verworpen. Immers, niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
3 De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4 De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 24.318,94;
- legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 24.318,94, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. van der Landen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2012.