parketnummer: 16/600487-11 & 16/440457-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2012
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsvrouwe mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/600487-11:
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te doden, dan wel zwaar te mishandelen en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 2: drie deuren heeft vernield en/of heeft beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
feit 3: zijn vriendin [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
16/440457-11:
feit 1: een ruit heeft vernield en/of heeft beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk;
feit 3: een ruit en/of een tafel heeft vernield en/of heeft beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Wat betreft de dagvaarding met parketnummer 16/600487-11 vordert de officier van justitie de partiële vrijspraak van de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag, omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen en dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Verdachte heeft met een stang meerdere gaten in de deur gestoken terwijl zijn moeder, [slachtoffer 2], achter die deur stond. Er is tenminste drie keer met de stang volledig door de deur heen gestoken. De officier van justitie gaat daarbij uit van de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, dat zijn moeder achter de deur stond terwijl hij met de stang gaten in de deur sloeg. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Dezelfde verklaringen dienen als bewijs voor het begaan van feit 2, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en wijst daarbij op de aangifte van [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte dat hij tegen haar kaak heeft gestompt en tegen haar been heeft geschopt.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 16/440457-11 heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 1], namens woningbouwvereniging Portaal, en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 merkt de officier van justitie op dat uit de tenlastelegging dient te worden weggestreept ‘van dat pand aldaar’.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/600487-11 tenlastegelegde is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging doodslag en de poging zware mishandeling zoals tenlastegelegd onder feit 1 en wijst daarbij op de aard van het gebruikte ‘wapen’; een licht aluminium buis die verdachte met de hand heeft kunnen breken. Bovendien was er geen enkele gerichtheid op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], maar alleen op de deuren. Ook [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte niet gericht naar haar gestoken heeft. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten voert de raadsvrouwe geen verweer.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/440457-11 tenlastegelegde is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3 en wijst daarbij op het ontbreken van een rechtsgeldige aangifte. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten voert de raadsvrouwe geen verweer.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de poging doodslag en poging zware mishandeling zoals tenlastegelegd onder feit 1 van parketnummer 16/600487-11 en feit 3 van parketnummer 16/440457-11.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 16/600487-11:
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd zijn vader [slachtoffer 1] en/of zijn moeder [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Verdachte heeft met een stang van licht materiaal stekende bewegingen gemaakt tegen de deur waar zijn moeder achter stond. De kans is niet zonder aanvullend bewijs aanmerkelijk te noemen dat [slachtoffer 2] hierdoor het leven zou laten. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van poging tot doodslag.
Ook acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd zijn vader zwaar te mishandelen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enig moment fysiek geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gebruikt. De rechtbank spreekt verdachte derhalve tevens vrij van zware mishandeling van [slachtoffer 1].
Bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde onder parketnummer 16/600487-11 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Feit 1
Op 14 mei 2011 verblijft aangeefster [slachtoffer 2] samen met haar man [slachtoffer 1] boven in haar woning te Utrecht, wanneer zij glasgerinkel hoort en verdachte met een buis in zijn hand naar boven ziet lopen. Aangeefster verstopt zich met haar man in hun slaapkamer. Aangeefster ziet vervolgens dat verdachte met de buis de deur van de slaapkamer inslaat, ze ziet dat er hierdoor gaten in de deur ontstaan. Aangeefster staat net om het hoekje van de halfopen staande deur. Zij hoort verdachte zeggen: “ik vermoord jullie”. De vader van verdachte, [slachtoffer 1], hoort verdachte daar nog aan toevoegen: “ik maak jullie af”.
De aangifte van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door foto’s van de betreffende slaapkamerdeur waarop is te zien dat er 13 gaten aan de buitenkant van de slaapkamerdeur zitten. Drie keer is de buis geheel door de deur heen gestoken en zijn er drie gaten te zien aan de binnenkant van de deur.
Verdachte bekent dat hij op voornoemde dag met de steel van een trekker gaten in de deur van de slaapkamer van zijn ouders heeft geslagen. Zijn ouders bevinden zich op dat moment in de slaapkamer. Verdachte ziet dat zijn moeder in de hoek achter de deur staat, wanneer hij met de trekker tegen de deur prikt. Ook heeft verdachte bekend zijn ouders te hebben bedreigd door te zeggen: “ik vermoord jullie, ik maak jullie af”.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat het om een licht metalen stang gaat. Verdachte heeft ter zitting verteld dat hij de steel van een trekker - die doorgaans in de badkamer wordt gebruikt voor huishoudelijk werk - heeft gepakt en hiermee in de slaapkamerdeur van zijn ouders heeft gestoken. Dat verdachte met de stang heeft gestoken en er niet mee heeft geslagen blijkt tevens uit de vorm van de gaten, zoals deze zijn afgebeeld op de foto’s in het dossier. Gelet op de plaats waar [slachtoffer 2] achter de deur stond en de plekken waar de stang is doorgedrongen aan de binnenkant van deze deur, had verdachte daarmee [slachtoffer 2] op vitale plekken van het lichaam kunnen raken. Verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft dit steken met een stang nog kracht bij gezet door verbaal met de dood dreigen. Deze verbale bedreiging was tegen beide ouders gericht.
Feiten 2 en 3
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten onder 2 en 3 heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 2 bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2011 van [slachtoffer 2], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 41-42 van het proces-verbaal met dossiernummer PL091A 20110818 van de politie Utrecht, district Utrecht stad;
- proces-verbaal sporenonderzoek pagina 22 en 23 van het voornoemde proces-verbaal en de waarneming van de rechtbank van bijbehorende foto’s opgenomen op pagina 28, 32 en 34;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2012.
De rechtbank acht feit 3 bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 mei 2011 van [slachtoffer 3], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 63-65 van het proces-verbaal met dossiernummer PL091A 20110818 van de politie Utrecht, district Utrecht stad;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2012.
Ten aanzien van parketnummer 16/440457-11:
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feiten 1 en 2 van parketnummer 16/440457-11 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Feiten 1 & 2
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 1 en feit 2 bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 april 2011 van [slachtoffer 1], namens de benadeelde Portaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 5 van het proces-verbaal met dossiernummer PL091A 2011090669 van de politie Utrecht, district Utrecht stad;
- het proces-verbaal van de klacht d.d. 19 mei 2011 van [slachtoffer 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 71-72 van het proces-verbaal met dossiernummer PL091A 2011110818 van de politie Utrecht, district Utrecht stad;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2012.
Feit 3
Op 26 maart 2011 doet [getuige] aangifte van een vernieling welke eerder die dag had plaatsgevonden bij zorgcentrum De Singel te Utrecht. [getuige] zag dat verdachte een stoel greep en deze meermalen tegen een keukenraam sloeg. Vervolgens pakte verdachte een tafel waarmee hij eveneens tegen het keukenraam aan beukte. [getuige] zag dat verdachte de tafel daarna op de grond gooide, waardoor de poten eraf vielen.
Verdachte heeft bekend op voornoemde datum met een stoel tegen een ruit van De Singel te hebben gegooid, alsmede met een tafel te hebben gegooid.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsvrouwe voert het verweer dat de aangifte van [getuige] niet rechtsgeldig is, omdat niet uit de aangifte blijkt dat zij door de eigenaar van het pand waar de vernieling heeft plaatsgevonden was gemachtigd tot het doen van aangifte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe, nu een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd is daarvan aangifte te doen, zoals bepaald in artikel 161 Wetboek van Strafvordering. Aangeefster behoeft derhalve niet gemachtigd te zijn tot het doen van aangifte namens de zorgstichting om een rechtsgeldige aangifte te kunnen doen.
Op grond van het proces-verbaal van aangifte en de bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling die op 26 maart 2011 heeft plaatsgevonden in zorgcentrum De Singel te Utrecht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/600487-11
1.
op 14 mei 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn moeder [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een (metalen) stang in de richting van die [slachtoffer 2] stekende bewegingen heeft gemaakt en tevens die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd:
"Ik vermoord jullie" en: "Ik maak jullie af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
op 14 mei 2011 te Utrecht, zijn vader [slachtoffer 1] en zijn moeder [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met een (metalen) stang in de richting van die [slachtoffer 2] stekende bewegingen gemaakt en tevens die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd:
"Ik vermoord jullie" en: "Ik maak jullie af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
op 14 mei 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk drie deuren van een woning, gelegen aan [adres], geheel toebehorende aan Woningbouwvereniging Portaal, heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk (met een stang en een tegel) die deuren stuk te slaan / te steken;
3.
op 13 mei 2011 te Utrecht opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 3],
- (met gebalde vuist) tegen de kaak heeft gestompt en
- (met geschoeide voet) tegen het (boven)been heeft geschopt,
waardoor deze pijn heeft ondervonden;
1.
op 22 april 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een achterdeur van een woning gelegen aan de [adres] aldaar, geheel toebehorende aan woningbouwvereniging Portaal, heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit in te gooien;
2.
op 22 april 2011 te Utrecht, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer 1];
3.
(Ter berechting gevoegd: 440272-11)
op 26 maart 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een raam en een tafel in dat pand aldaar, geheel toebehorende aan het zorgcentrum "de Singel" aldaar, heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een stoel meermalen, tegen dat raam te gooien en (vervolgens) die tafel op de grond te gooien;
In het onder 3 ten laste gelegde feit van parketnummer 16/440457-11 staat “van dat pand aldaar”. Het is de rechtbank duidelijk dat het hier een kennelijk verschrijving betreft en dat hier “in dat pand aldaar” wordt bedoeld. Deze verschrijving is in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/600487-11:
feit 1: poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn moeder; en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander
toebehoort, vernielen
feit 3: mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn levensgezel.
16/440457-11:
feiten 1 en 3: telkens, opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2: in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
- een ongemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
De officier van justitie ziet geen andere mogelijkheid dan oplegging van TBS. In het verleden hebben in het kader van het strafrecht en in het kader van het civiele recht opgelegde proeftijden, verplicht reclasseringscontact, diverse rechterlijke machtigingen en kaal afstraffen onvoldoende gewerkt. De reeds toegepaste interventies hebben er niet toe geleid dat verdachte geen strafbare feiten meer pleegt. Verdachte is een gevaar voor zichzelf en voor anderen. Verdachte heeft een verslavingsprobleem. Het middelengebruik van verdachte leidt tot een hoog (recidive)risico. TBS geeft de structuur en mogelijkheden om verdachte verder te helpen.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan onderzoeken van de reclassering en de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen. De rechtbank hoeft echter niet te beschikken over dergelijke rapportages om te kunnen bepalen of verdachte een psychische stoornis heeft. Daarbij wijst de officier van justitie op het vonnis van de rechtbank Almelo van 30 mei 2011 (www.rechtspraak.nl, LJN BQ6528). Ook is niet een voorwaarde dat wordt ingegaan op het causale verband tussen de stoornis en de gepleegde delicten, zoals is bepaald door het Gerechtshof te Arnhem op 18 mei 2011 (www.rechtspraak.nl, LJN BQ4981).
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een psychische stoornis heeft, aangezien een dergelijke diagnose niet is gesteld. Voor zover de rechtbank meent dat de psychische stoornis voldoende is vastgesteld, stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten lijdende was aan deze stoornis. Zowel drs. Geurkink als drs. Wouters stellen vast dat zij geen oordeel kunnen geven omtrent de toerekeningsvatbaarheid ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ook stellen zij dat niet valt uit te sluiten dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het begaan van deze feiten. Daarmee is niet voldaan aan artikel 37a Wetboek van Strafrecht en is TBS niet mogelijk. Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, dan betoogt de verdediging dat er geen sprake is van een dergelijk ernstig feit dat TBS met dwangverpleging rechtvaardigt. De aard van de feiten is niet dusdanig ernstig dat wordt voldaan aan het proportionaliteitsvereiste en het gevaarscriterium. Verdachte heeft een belangrijk deel van zijn leven zelfstandig en op min of meer normale wijze in de maatschappij gefunctioneerd. Bovendien is het geweld van verdachte in overwegende mate gericht tegen goederen en slechts op indirecte wijze tegen personen. Op grond daarvan verzoekt de verdediging om bij een eventuele oplegging van TBS de last op een termijn van maximaal 2 jaar te stellen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn moeder en bedreiging van zijn beide ouders. Een ernstige vorm van geweld waarbij verdachte een grove inbreuk op de persoonlijke integriteit van zijn ouders heeft gemaakt.
Om zich de toegang tot hun woning te verschaffen heeft hij eerst een ruit ingeslagen. Vervolgens heeft hij met een licht metalen stang zo hard tegen de deur gestoten dat de stang er dwars doorheen ging. Dit terwijl zijn moeder achter de deur stond en zijn vader zich verderop in de slaapkamer bevond. Door zijn ouders daarbij met de dood te bedreigen heeft hij hen zoveel angst aangejaagd dat zij bang zijn dat hij zijn bedreiging alsnog gaat uitvoeren wanneer hij vrijkomt. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Ook de overige bewezen verklaarde feiten hebben alle een gewelddadig karakter. Verdachte richt zijn agressie daarbij zowel op personen als op goederen. De rechtbank maakt zich daarover zorgen, mede gelet op het feit dat verdachte al sinds zijn veertiende levensjaar hulpverlening ontvangt en dit thans kennelijk niet tot enige verbetering heeft geleid. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte een goede behandeling krijgt voor zijn problematiek.
De rechtbank heeft kennis genomen van het justitiële verleden van verdachte, waaruit blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest. Uit het forse strafblad van verdachte van 16 december 2011 blijkt dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte heeft meermalen laten blijken geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en psychische integriteit van anderen. Naar het oordeel van de rechtbank is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf, speelt een belangrijke rol of verdachte al dan niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten en of hij ook TBS moet krijgen.
De maatregel van TBS met dwangverpleging kan alleen worden opgelegd als is vastgesteld dat bij een verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Niet is vereist dat de bewezen verklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte. In beginsel stelt de rechter het bestaan van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vast op basis van adviezen van twee gedragsdeskundigen. Verdachte heeft echter geweigerd aan dergelijke onderzoeken medewerking te verlenen. Op grond van artikel 37a, derde lid, in samenhang met artikel 37, derde lid, Wetboek van Strafrecht kan
echter ook TBS met dwangverpleging worden opgelegd indien betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. Hieruit volgt dat de wetgever kennelijk bedoeld heeft dat een rechter ook zonder deskundigenadvies een geestelijke stoornis kan vaststellen. Nog steeds blijft vereist, dat door de rechter wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Verdachte heeft niet mee willen werken aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid. Deskundigen hebben daarom in opdracht van de rechtbank een Pro Justitiarapportage opgesteld op basis van de onderhavige stukken, waaronder het BOPZ dossier van verdachte. Daarnaast heeft de psychiater, drs. T.A. Wouters, medeopsteller van voornoemd rapport, ter zitting zijn conclusies toegelicht. De rechtbank zal op basis van alle voorhanden zijnde informatie beoordelen of er sprake is van een geestelijke stoornis. Tevens hebben de deskundigen daarbij aandacht geschonken aan de weigering van verdachte mee te werken aan de rapportages.
Verdachte is op zijn veertiende levensjaar in contact gekomen met het Riagg in verband met agressieproblematiek. Er is geconcludeerd dat verdachte aan een periodieke explosieve stoornis lijdt, cannabis-afhankelijkheid, dysthymie en een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Vanaf dat moment is een hulpverleningstraject gestart waarin verschillende interventies hebben plaatsgevonden. De eerste rechterlijke machtiging is in 2001 opgelegd. Er zijn nog vier rechterlijke machtigingen gevolgd, waarvan de laatste in 2007. Omdat zijn behandelaars verlenging van de maatregel noodzakelijk achtten is een verlenging aangevraagd. De behandelaars concluderen tot cannabisafhankelijkheid, drugsgerelateerde psychoses (mogelijk schizofrenie), zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken. Er wordt door de rechtbank een voorwaardelijke machtiging afgegeven die wordt omgezet naar een voorlopige machtiging. Vanaf 31 maart 2009 heeft verdachte op deze titel in de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) van de dr. H. van der Hoevenkliniek verbleven. Er is volgens de kliniek diagnostisch sprake van een psychotische stoornis door amfetamine, cannabisafhankelijkheid, misbruik van cocaïne, lichte zwakzinnigheid en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze machtiging is tweemaal verlengd. Op 7 mei 2010 is verdachte onder voorwaarden ontslagen en verder begeleid door het ACT-team van Altrecht GGZ. De machtiging is op 8 april 2011 verlopen.
De rechtbank hecht daarnaast waarde aan de verklaring van de getuige-deskundige H.J. Gras, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en teamleider ACT Altrecht, afgelegd ter zitting van 17 augustus 2011. Volgens Gras staat het middelengebruik van verdachte steeds in de weg aan een goede begeleiding op verschillende leefgebieden. Het verslavingsgedrag van verdachte keerde telkens terug waardoor verdachte agressief gedrag ging vertonen en slachtoffers maakte. Gras concludeert dat een rechterlijke machtiging geen oplossing kan bieden, aangezien verdachte dan na enkele dagen weer op straat staat omdat hij zich niet aan de regels houdt en zich misdraagt. Een plaatsing van verdachte in een hostel brengt een enorm hoog risico met zich mee, gelet op de mate van verslaving van verdachte waaruit veel agressie voortkomt.
De rechtbank constateert dat de diagnose persoonlijkheidsstoornis en cannabisafhankelijkheid steeds terugkomt in het BOPZ-dossier en ook volgt uit de ervaringen van deskundigen. Daarnaast constateert de rechtbank dat de behandelingen meermalen voortijdig worden beëindigd wegens agressief gedrag van verdachte, dan wel doordat verdachte zich niet aan de regels houdt. Ook blijft drugsgebruik een probleem.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat drs. T.A. Wouters de conclusie trekt dat de GGZ ondanks enorme inspanningen de negatieve ontwikkeling en de gedragsproblemen bij verdachte, met soms fysiek geweld, niet tegen kan gaan. Zelfs niet met toepassing van dwangmiddelen vanuit de wet BOPZ. Drs. Wouters concludeert dat verdachte een structuurzwakke man is met hang naar compensatie van zijn frustraties. Deze compensatie zoekt hij in middelengebruik. Hij heeft externe afgrenzing nodig. Dat kan volgens drs. Wouters alleen in de KIB van de dr. Van der Hoevenkliniek of in detentie. Bij langdurige structuur zonder verdovende middelen in combinatie met het ouder worden, zal verdachte beter in staat zijn om frustraties te verdragen zonder middelengebruik.
Uit verdachtes verklaring ter zitting komt naar voren dat verdachte de aan de orde zijnde strafbare feiten heeft gepleegd uit frustratie over de situatie waarin hij op het moment van het plegen van het feit verkeerde. Verdachte heeft daarbij ook verklaard dat hij destijds in elk geval regelmatig cannabis heeft gebruikt. Daarbij is de mishandeling van zijn levensgezel ook voortgekomen uit een aanmerking over het opsteken van een wietpijp door verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het gebruik van drugs niet zonder meer inhoudt dat het dan minder goed met hem gaat. Hij heeft daarbij verklaard dat het reëel is om ervan uit te gaan dat hij drugs zal gebruiken als hij uit detentie geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit al de haar beschikbare informatie worden geconcludeerd dat bij verdachte ook tijdens het begaan van de feiten een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Deze stoornis is zodanig, dat de rechtbank het onverantwoord vindt om verdachte te zijner tijd onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ook is de rechtbank van oordeel dat er een groot risico op recidive bestaat, zolang verdachte drugs blijft gebruiken. Uit de verklaring van verdachte blijkt niet dat hij voornemens is zijn drugsprobleem aan te pakken.
Gelet daarop en de ernst en aard van de feiten is TBS met dwangverpleging noodzakelijk. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen deze maatregel. De rechtbank kan TBS alleen opleggen voor feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel dat het gaat om één van de misdrijven zoals neergelegd in het eerste lid van artikel 37a Wetboek van Strafrecht. Daarom zal de rechtbank TBS met dwangverpleging alleen opleggen voor de poging tot zware mishandeling van zijn moeder, de bedreiging van zijn beide ouders en de mishandeling van zijn (destijds) levensgezel [slachtoffer 3].
De rechtbank is van oordeel dat de TBS wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal een totale duur van meer dan vier jaren, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet op voorhand uitgesloten zijn. De rechtbank hecht er echter aan dat de behandeling van verdachte met voortvarendheid ter hand wordt genomen en wijst er op dat de duur van de maatregel wordt begrensd door de proportionaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat naast de TBS met dwangverpleging ook een gevangenisstraf moet worden opgelegd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de geestelijke toestand van verdachte volgt dat hij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Alles in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals geëist door de officier van justitie, te weten 9 maanden gevangenisstraf passend en noodzakelijk is.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden verklaard de vernieling van drie deuren. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is gebaseerd op schade aan vijf deuren. Nu het schadebedrag beperkt dient te worden tot drie deuren, vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 498,- met toewijzing van de schademaatregel. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie eens dat er slechts drie deuren zijn vernield. Het is echter geen optie om bij het bepalen van de daadwerkelijke schade uit te gaan van het gevorderde schadebedrag, aangezien er niet enkel opdekdeuren zijn vernield maar tevens de ruit van de achterdeur. De schade van de ruit wordt echter niet gevorderd. De vordering dient derhalve slechts te worden toegewezen tot een maximum van de waarde van twee opdekdeuren, daarbij uitgaande van de goedkoopste variant. Daarbij wijst de verdediging op de brief van [slachtoffer 1] van 31 oktober 2011 waarbij hij benadrukt alleen het volledig gevorderde schadebedrag van € 830,- te vragen als verdachte genoeg geld heeft om dit te betalen. Wanneer verdachte niet in staat is dit bedrag te betalen, dan neemt de benadeelde partij genoegen met een vergoeding van € 332,- voor de twee meest beschadigde deuren. Mocht verdachte in het geheel geen geld hebben, dan legt de benadeelde partij zich daarbij neer. De verdediging verzoekt de rechtbank af te zien van oplegging van een schademaatregel.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade van benadeelde partij [slachtoffer 1] een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 van parketnummer 16/440457-11 en onder feit 2 van parketnummer 16/600487-11 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor deze schade. De rechtbank vat de brief van 31 oktober 2011 van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op als een nuancering van de door hem ingediende vordering. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de schade aan twee opdekdeuren en de vordering toewijzen tot een bedrag van € 332,- met toepassing van de schademaatregel. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de verbeurdverklaring van de trekker.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 onder parketnummer 16/600487-11 is begaan met behulp van het inbeslaggenomen voorwerp. Derhalve zal de rechtbank de inbeslaggenomen trekker verbeurd verklaren.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 138, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/600487-11:
feit 1: poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn moeder; en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen
feit 3: mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn levensgezel;
16/440457-11:
feiten 1 en 3: telkens, opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2: in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
Ten aanzien van feit 1 en feit 3 van parketnummer 16/600487-11:
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met bevel tot verpleging van overheidswege;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten één steekwapen.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 332,- ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 332,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 februari 2012.