ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3805

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/715143-06.
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontnemingsvordering met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 februari 2012 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.093.565,47. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, is gehoord tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals neergelegd in het proces-verbaal, juist is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze berekening af te wijken. De rechtbank heeft de inkomsten uit de verhuur van kamers als illegaal aangemerkt, aangezien deze verkregen zijn door middel van valsheid in geschrift. Ook de geldwisselingen bij de SNS bank zijn als verdacht beoordeeld, waarbij de rechtbank concludeert dat de verdachte meerdere wisselingen heeft uitgevoerd met aanzienlijke bedragen. De verdediging heeft geprobeerd de vordering te matigen door te stellen dat er legale inkomsten zijn, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald door het plegen van strafbare feiten en heeft de vordering van de officier van justitie volledig toegewezen. De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling van het genoemde bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/715143-06
vonnis van de rechtbank d.d. 1 februari 2012
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
1 De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/715143-06 waaruit blijkt dat verdachte op 8 juni 2009 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, witwassen, meermalen gepleegd en medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de conclusie van antwoord d.d. 7 februari 2011;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek d.d. 20 september 2011;
- de notitie van de officier van justitie d.d. 26 september 2011;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
2 De beoordeling
2.1 De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.093.565,47.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie dient te worden gematigd. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
- Het beginsaldo dient niet op € 0,--, maar op € 100.000,-- gesteld te worden gelet op het volgende:
o Verdachte heeft een erfenis ontvangen van zijn vader;
o Verdachte heeft geld verdiend door handel in oud ijzer en in tweedehands auto’s;
o Verdachte heeft een bedrag ten bedrage van € 25.500,-- ontvangen door een verkoop van onroerend goed die niet is doorgegaan;
o Verdachte had een Mercedes ten bedrage van € 70.000,-- in zijn bezit.
- De contante huurinkomsten ten bedrage van € 42.444,-- betreffen geen illegale inkomsten en er is sprake van een te ver verwijderd verband met strafbare feiten om dit bedrag als vervolgprofijt te kwalificeren;
- De aangetroffen contante gelden zijn legale inkomsten. De gelden zijn afkomstig van huurpenningen en de handel in oud ijzer en auto’s en verdachte heeft tevens een geldbedrag ontvangen van [A];
- Het geldbedrag ten behoeve van de aankoop van verdovende middelen ten bedrage van € 89.015,-- betreft geld van derden;
- Verdachte heeft de geldwisselingen voor de heer [B] le [C] uitgevoerd en dit geld behoort niet toe aan verdachte.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de in het vonnis d.d. 8 juni 2009 genoemde bewijsmiddelen, evenals de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit voordeel is mede verkregen door middel van baten van soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaat dat zij door verdachte zijn begaan. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van bovengenoemde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling met nr. 16/715143-06 juist is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan van die grondslagen moet worden afgeweken.
De rechtbank neemt de berekeningen uit voornoemd proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
De rechtbank verwerpt daarbij de onder 2.2 genoemde verweren van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank ziet geen redenen af te wijken van het door de politie bepaalde beginsaldo van € 0,-- op grond van het navolgende. Ten aanzien van de erfenis van de vader van verdachte, merkt de rechtbank op dat hiervan geen aangifte van successie is gedaan en overigens ook niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk een erfenis heeft ontvangen.
Ten aanzien van de handel in oud ijzer en de handel in tweedehands auto’s overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat deze handel een legale bron van inkomsten is die dient te worden meegenomen in een kasopstelling. De handel is niet legaal en derhalve niet controleerbaar. De verklaringen van verdachte ten aanzien van deze handel, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Voorts overweegt de rechtbank dat de stelling van de verdediging ten aanzien van een door verdachte ontvangen geldbedrag na het niet doorgaan van een verkoop van onroerend goed, niet is onderbouwd. De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat dit geldbedrag daadwerkelijk is betaald. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de Mercedes die verdachte in zijn bezit had niet van belang is voor het beginsaldo, nu het beginsaldo betrekking heeft op contant geld.
De rechtbank beschouwt de inkomsten uit de verhuur van kamers als illegale inkomsten. Verdachte heeft de panden die hij verhuurde door het plegen van valsheid in geschrift verkregen, waardoor ook de inkomsten uit deze panden in verband staan met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank merkt ten overvloede op dat in het proces-verbaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds rekening is gehouden met de kosten die verdachte ten behoeve van deze panden maakte.
Ten aanzien van de geldwisselingen bij de SNS bank te Amersfoort is de rechtbank van oordeel dat in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk is gemaakt dat het gaat om meerdere wisselingen met een gemiddelde van 75 bankbiljetten van € 500,-- per maand, gedurende een periode van minstens 17 maanden. Het verweer van de raadsman dat verdachte geld wisselde voor een ander, is reeds is in het vonnis d.d. 8 juni 2009 verworpen. De rechtbank verwijst voor de verwerping van dit verweer naar dat vonnis. De raadsman heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht, en ook overigens zijn dergelijke feiten of omstandigheden niet aannemelijk geworden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat er geen enkele aanleiding is om de aangetroffen contante geldbedragen niet aan verdachte toe te rekenen. De verklaring van verdachte ten aanzien van deze geldbedragen acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank zal bij het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening houden met een eventuele verbeurdverklaring van de hierboven bedoelde geldbedragen door het gerechtshof, nu de officier van justitie heeft toegezegd zich niet te verzetten tegen een matiging van de betalingsverplichting in een artikel 577b-procedure, indien op een later moment sprake blijkt te zijn van een feitelijke dubbelverrekening.
De vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel zal derhalve geheel worden toegewezen.
3 De wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4 De beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 1.093.565,47.
Zij legt [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 1.093.565,47 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Willemsen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 februari 2012.