ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3695

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710793-11; 21/000056-09(TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en drugshandel met medeverdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 13 februari 2012 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met twee anderen heeft geprobeerd het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], af te persen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sms-berichten heeft verstuurd waarin hij het slachtoffer dreigde met geweld om hem te dwingen een geldbedrag af te geven. De verdachte heeft bekend dat hij betrokken was bij de afpersing, maar heeft ontkend dat hij de sms-berichten zelf heeft verstuurd. De rechtbank heeft echter bewijs gevonden dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken was bij het opstellen en versturen van deze berichten.

Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van het bezit van harddrugs en een imitatievuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 april 2011 in Utrecht opzettelijk 22.60 gram MDMA en 0.88 gram cocaïne in zijn bezit had, evenals een imitatievuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 4 maanden en 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de Reclassering Nederland.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en het hoge recidiverisico dat in het reclasseringsadvies werd genoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen en het feit dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, hulp en toezicht van de Reclassering nodig heeft. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de afpersing en drugshandel gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/710793-11; 21/000056-09(TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen, in de periode van 30 november 2010 tot 5 december 2010, heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen.
Feit 2: op 5 april 2011 opzettelijk MDMA voor handen heeft gehad.
Feit 3: op 5 april 2011 opzettelijk cocaïne voor handen heeft gehad.
Feit 4: op 5 april 2011 een imitatievuurwapen, gelijkend op een echt vuurwapen, voor handen heeft gehad.
Feit 5: op 4 juni 2011 samen met een ander opzettelijk cocaïne voor handen heeft gehad en/of heeft verkocht en/of heeft verstrekt en/of heeft vervoerd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten die onder 1 en 5 aan verdachte ten laste zijn gelegd. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Verdachte is een gastvrij persoon die veel mensen in zijn huis ontvangt. Zo kwamen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] dagelijks bij hem over de vloer. Dit betekent echter niet dat verdachte ook weet had van de verzonden sms-berichten. Hem wordt de schuld in zijn schoenen geschoven.
Het klopt dat verdachte door aangever [slachtoffer] is gebeld. [slachtoffer] vertelde aan verdachte dat hij een sms-bericht had ontvangen en vertelde ook wat de inhoud daarvan was. Hierop heeft verdachte gereageerd met de mededeling ‘het zal wel een grapje zijn’. Verdachte heeft het gewraakte sms-bericht echter niet verstuurd. Het IMEI-nummer van de telefoon waarmee de sms-berichten zijn verstuurd, behoort niet toe aan de telefoon van verdachte, maar is van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2].
Ook van de sms-berichten die zijn verstuurd op 5 december 2010 had verdachte geen weet. De telefoon van verdachte straalt een andere paallocatie aan dan de telefoon van [medeverdachte 2], waarmee de betreffende sms-berichten zijn verzonden.
Wat betreft feit 5 had verdachte er geen weet van dat [getuige] de drugs bij zich had. Hij heeft niet op 4 juni 2011 samen met [getuige] drugs gekocht. Verdachte werd pas bekend met de drugs toen die uit de tas van [getuige] kwamen in Tivoli. Op dat moment heeft verdachte gedacht dat zij deze waarschijnlijk voor hem had gekocht. Verdachte had zelf geen drugs bij zich.
Gelet op bovenstaande dient verdachte van de aan hem onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten vrij te worden gesproken, alles aldus de raadsman.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman aangegeven dat verdachte deze feiten bekent.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.1 De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Op 5 december 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van afpersing. Hierin heeft aangever verklaard dat hij op 30 november 2010 tweemaal een sms-bericht ontving met de tekst ‘100 grand. 05-11-2010. Wait for instructions. We know where you are’. Dit sms-bericht was afkomstig van telefoonnummer [telefoonnummer]. Vervolgens ontving aangever op 5 december 2010 tweemaal een sms-bericht met de tekst ‘You have 2 hours time. Vondellaan behind Texaco under the Yellow container. Hope for you that the amount is complete. Otherwise experience te consequences. We know you body’. Het telefoonnummer [telefoonnummer] staat in de telefoon van aangever opgeslagen onder de naam ‘[alias medeverdachte 2] nieuw’.
Ter terechtzitting heeft verdachte verteld dat zijn bijnaam ‘[alias medeverdachte 2]’ is. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 30 november 2010 samen met verdachte en [medeverdachte 1] was. Verdachte vroeg medeverdachte [medeverdachte 2] om zijn telefoon en stopte daar vervolgens een andere simkaart in. Verdachte verstuurde een sms-bericht, in de Engelse taal, aan aangever, aldus [medeverdachte 1]. De strekking van dit sms-bericht was volgens [medeverdachte 1] ‘give me hundred thausend euro, or you are gone get heart’. [slachtoffer] belde, naar aanleiding van het sms-bericht van 30 november 2010 naar verdachte. Verdachte nam de telefoon op. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij door aangever is gebeld.
Op 5 december 2010 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] wederom zijn telefoon aan verdachte gegeven. Medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat er met zijn telefoon een sms-bericht verstuurd zou worden. Het was de bedoeling dat [slachtoffer] geld naar de benzinepomp in de buurt van de Croeselaan te Utrecht, zou brengen. Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er op 5 december 2010 door verdachte een sms-bericht naar aangever is verstuurd waarin stond dat aangever geld moest brengen bij de Texaco, bij een container.
De sms-berichten werden verstuurd om te bewerkstelligen dat [medeverdachte 1] zijn geld terug zou krijgen. Verdachte en [medeverdachte 2] zouden van dit geldbedrag ieder een derde deel krijgen, aldus medeverdachte [medeverdachte 2].
De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte samen met zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen door hem dreigende sms-berichten te sturen, waarmee beoogd werd aangever ertoe aan te zetten een groot geldbedrag af te leveren.
4.3.2 De opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 januari 2012.
- de bevindingen van [A] d.d. 7 april 2011.
- de bevindingen van [B] d.d. 11 april 2011.
- de bevindingen Ing. [C] d.d. 18 oktober 2011.
- de bevindingen van [A], inclusief bijlage, d.d. 5 april 2011.
- de bevindingen van [D] d.d.5 april 2011.
4.3.3 De verklaringen van verdachte en [getuige] betreffende feit 5
Voorafgaand aan de bespreking van de bewijsmiddelen ten aanzien van hetgeen onder 5 aan verdachte ten laste is gelegd, acht de rechtbank het van belang stil te staan bij de verklaring die verdachte d.d. 4 juni 2011 bij de politie heeft afgelegd en de verklaring die [getuige] bij de politie heeft afgelegd d.d. 4 juni 2011.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verklaringen van verdachte en [getuige] als volgt:
Ter terechtzitting is verdachte op belangrijke punten teruggekomen op de verklaring die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting, niet aannemelijk voor zover zij afwijkt van zijn eerdere verklaring. Verdachte en getuige [getuige] hebben beiden bij de politie verklaard over de drugs die in de tas van [getuige] zijn aangetroffen. Deze door hen beiden afgelegde verklaringen komen op veel essentiële punten overeen met elkaar. Daarom gaat de rechtbank, ondanks het feit dat [getuige] niet nader is gehoord, uit van deze verklaringen. De rechtbank ziet geen reden de verklaring van [getuige], afgelegd bij de politie d.d. 4 juni 2011, niet te geloven. Voor zover de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting afwijkt van de door hem afgelegde verklaring bij de politie, is zij ongeloofwaardig in het licht van de overige onderdelen van het dossier en stelt de rechtbank deze terzijde.
4.3.4 De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Verdachte heeft op 4 juni 2011 ten overstaan van de politie verklaard dat hij samen met een vriendin uit was in Tivoli. Zij hadden base en coke gekocht, bestaande uit ongeveer 2,5 gram en een paar bolletjes. Hiervoor was € 150,00 à € 175,00 betaald.
[getuige] heeft verklaard dat zij samen met verdachte op 4 juni 2011 in Tivoli was en dat zij drugs hadden meegenomen. De drugs zaten in haar tas. Dit betrof coke en bolletjes base. Door de bedrijfsleider van Tivoli Utrecht werd vastgesteld dat [getuige] zes bolletjes en vijf ponypacks in haar schoudertas had zitten. Zowel het poeder uit de zes bolletjes, 0.80 gram, als het poeder uit de vijf ponypacks, 1,91 gram, bevatte cocaïne.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 30 november 2010 tot 05 december 2010 te Utrecht, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een
geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte,
sms-berichten gestuurd aan die [slachtoffer] met de teksten
- '100 grand.05-11-2010.Wait for instructions. We know where you are'
(bericht twee maal verzonden) en
- 'You have 2 hours time. Vondellaan behind Texaco under the Yellow
container. Hope for you that the amount is complete. Otherwise experience te
consequences. We know you body' (bericht twee maal verzonden),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 05 april 2011 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad 22.60 gram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op 05 april 2011 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0.88 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
op 05 april 2011 in de gemeente Utrecht, een wapen van categorie I, onder 7 te weten een imitatiepistool merk HFC, model 33, serienummer 022682 (als bedoeld in artikel 3 onder B) van de Regeling Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad;
5.
ter berechting is gevoegd 16.441327-11
op 04 juni 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 2.71 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2, 3 en 5: Telkens, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet.
Feit 4: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie I.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit voor hetgeen onder 1 en 5 aan verdachte ten laste is gelegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht, mocht de rechtbank ten aanzien van feit 1 een ander oordeel zijn toegedaan, te volstaan met het opleggen van een straf gelijk aan het voorarrest.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de LOVS-richtlijnen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voorts acht de rechtbank het van belang op te merken, dat het feit, zoals onder 1 aan verdachte tenlastegelegd, voortkomt uit een groot opsporingsonderzoek naar de gewelddadige dood van aangever [slachtoffer]. Dit is voor de rechtbank echter niet redengevend voor de door haar te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.
Verdachte heeft samen met twee anderen geprobeerd [slachtoffer] geld afhandig te maken. Hiertoe werden aan [slachtoffer] sms-berichten gestuurd, waarin stond hoeveel geld hij diende te betalen, instructies waar hij het geld heen moest brengen, en dat er gevolgen aan verbonden zouden zijn, wanneer [slachtoffer] niet zou doen wat van hem werd gevraagd.
Het kennelijke doel van deze sms-berichten was om ervoor te zorgen dat [medeverdachte 1] een geldbedrag zou krijgen, waarvan hij vond dat hij daarop recht had. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zouden ieder één derde van het totaal te betalen geldbedrag krijgen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, met het oog op zijn eigen financiële gewin, zijn simkaart in de mobiele telefoon van een medeverdachte heeft gestopt om de afpersing te verwerkelijken. Een dergelijk feit wordt door de slachtoffers veelal al zeer bedreigend ervaren, hetgeen ook blijkt uit de aangifte van [slachtoffer].
Ook heeft verdachte een nepvuurwapen, gelijkend op een echt vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tevens levert het voorhanden hebben van imitatiewapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Imitatievuurwapens worden immers vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke imitatievuurwapens.
Voorts heeft verdachte harddrugs in zijn bezit gehad, welk bezit bij wet verboden is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte d.d. 7 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen met justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het Reclasseringsadvies, opgemaakt door Reclasseringswerker M. de Klerk d.d. 21 juli 2011. Hierin staat vermeld dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, daar verdachte geen zicht heeft op zijn eigen risicofactoren en geen eigen aandeel onderkent in delictssituaties en geen empathie toont voor de slachtoffers. Verdachte neemt nauwelijks verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag en de mogelijkheid daarin keuzes en alternatieven aan te kunnen wenden. Om deze redenen acht de rechtbank het, anders dan geadviseerd wordt door de Reclassering, passend en geboden dat verdachte hulp en toezicht ontvangt van de zijde van de Reclassering.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke werkstraf. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde de ernst van de feiten te benadrukken, verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk te maken.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van één maand gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van het Hof te Arnhem d.d. 12 oktober 2009 volledig ten uitvoer zal worden gelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar, zodat verdacht kan laten zien dat hij zijn leven op orde heeft.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank acht het evenwel niet passend de vordering ongewijzigd toe te wijzen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 1 maand hechtenis omzetten in een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en de tenuitvoerlegging daarvan bevelen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d 45, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 13 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2, 3 en 5: Telkens, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet.
Feit 4: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie I.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden, waarvan 4 (vier) maanden en 15 (vijftien) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland. Daartoe moet verdachte zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland aan het Vivaldiplantsoen 100-200 te Utrecht. Hierna moet verdachte zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf van 1 maand hechtenis, die bij vonnis van het Hof te Arnhem d.d. 12 oktober 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21/000056-09, zal worden omgezet in een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, bij gebreke van het naar het behoren verrichten te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2012.