ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3694

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711189-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door meerdere personen met gebruik van sms-berichten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 13 februari 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met twee anderen heeft geprobeerd het slachtoffer af te persen. De verdachte heeft zijn telefoon ter beschikking gesteld aan medeverdachten, die dreigende sms-berichten naar het slachtoffer hebben gestuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet actief heeft deelgenomen aan het opstellen van de sms-berichten, maar enkel behulpzaam is geweest bij de poging tot afpersing. De sms-berichten bevatten dreigementen en instructies voor het slachtoffer om geld af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rol van de verdachte in het geheel en zijn openheid na de aanhouding. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711189-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsvrouwe mr. I.P.J. Beerens, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen, in de periode van 30 november 2010 tot 5 december 2010, heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hiertoe heeft de raadsvrouwe het volgende aangevoerd:
Verdachte heeft geen aandeel gehad in het opstellen en verzenden van de gewraakte sms-berichten. Hij heeft enkel zijn telefoon beschikbaar gesteld aan [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2]. Dit volgt ook uit de eigen verklaring van verdachte, alsmede de verklaring die [medeverdachte 1] hieromtrent heeft afgelegd. De rol van verdachte is niet gelijk aan de rol van de heren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], nu verdachte enkel behulpzaam is geweest bij de poging tot afpersing op 30 november 2010 en 5 december 2010. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is geen sprake. De poging tot afpersing zou ook tot stand zijn gekomen als verdachte zijn telefoon niet ter beschikking had gesteld.
Gelet op bovenstaande dient verdachte van het aan hem ten laste gelegde feit vrij te worden gesproken, alles aldus de raadsvrouwe.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Op 5 december 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van afpersing. Hierin heeft aangever verklaard dat hij op 30 november 2010 tweemaal een sms-bericht ontving met de tekst ‘100 grand. 05-11-2010. Wait for instructions. We know where you are’. Dit sms-bericht was afkomstig van telefoonnummer [telefoonnummer]. Vervolgens ontving aangever op 5 december 2010 tweemaal een sms-bericht met de tekst ‘You have 2 hours time. Vondellaan behind Texaco under the Yellow container. Hope for you that the amount is complete. Otherwise experience te consequences. We know you body’. Het telefoonnummer [telefoonnummer] staat in de telefoon van aangever opgeslagen onder de naam ‘[alias medeverdachte 2] nieuw’.
Ter terechtzitting heeft verdachte, na geconfronteerd te zijn met de inhoud van de sms-berichten genoemd in de aangifte, verklaard dat hij erbij aanwezig was toen deze sms-berichten werden verzonden. Ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], alias ‘[alias medeverdachte 2]’ waren daarbij aanwezig. [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij erbij aanwezig was toen er sms-berichten aan aangever werden verstuurd in de Engelse taal. De sms-berichten werden met de telefoon van verdachte verstuurd. [medeverdachte 2] had de telefoon van verdachte gevraagd en er vervolgens een andere simkaart in gedaan. [medeverdachte 2] verstuurde zowel het sms-bericht op 30 november 2010 als op 5 december 2010. Aangever belde, naar aanleiding van het sms-bericht van 30 november 2010, terug naar [alias medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] nam de telefoon op. De sms-berichten werden verstuurd om te bewerkstelligen dat [medeverdachte 1] zijn geld terug zou krijgen. Verdachte en [medeverdachte 2] zouden van dit geldbedrag ieder een derde deel krijgen.
De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte samen met zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen door hem dreigende sms-berichten te sturen, waarmee beoogd werd aangever ertoe aan te zetten een groot geldbedrag af te leveren.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 30 november 2010 tot 05 december 2010 te Utrecht, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer], tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en zijn mededader sms-berichten gestuurd aan die [slachtoffer] met de teksten
- '100 grand.05-11-2010.Wait for instructions. We know where you are'
(bericht twee maal verzonden) en
- 'You have 2 hours time. Vondellaan behind Texaco under the Yellow
container. Hope for you that the amount is complete. Otherwise experience te
consequences. We know you body' (bericht twee maal verzonden),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, om bij de strafmaat rekening te houden met de kleine rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Voorts acht de rechtbank het van belang op te merken, dat het strafbare feit waarvan verdachte verdacht wordt, voortkomt uit een groot opsporingsonderzoek naar de gewelddadige dood van aangever [slachtoffer]. Dit is voor de rechtbank echter niet redengevend voor de door haar te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.
Verdachte heeft samen met twee anderen geprobeerd [slachtoffer] geld afhandig te maken. Hiertoe werden aan [slachtoffer] sms-berichten gestuurd, waarin stond hoeveel geld hij diende te betalen, instructies waar hij het geld heen moest brengen, en dat er gevolgen verbonden zouden zijn, wanneer [slachtoffer] niet zou doen wat van hem werd gevraagd.
Het kennelijke doel van deze sms-berichten was om ervoor te zorgen dat [medeverdachte 1] een geldbedrag zou krijgen, waarvan hij vond dat hij daarop recht had. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zouden ieder één derde van het totaal te betalen geldbedrag krijgen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, met het oog op zijn eigen financiële gewin, zijn mobiele telefoon beschikbaar heeft gesteld om de afpersing te verwerkelijken. Een dergelijk feit wordt door de slachtoffers veelal als zeer bedreigend ervaren, hetgeen ook blijkt uit de aangifte van [slachtoffer].
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte d.d. 21 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest, doch niet eerder is veroordeeld wegens afpersing.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte, kort na zijn aanhouding, openheid van zaken heeft gegeven. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verantwoording afgelegd over hetgeen hem verweten wordt.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van (2) twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2012.