parketnummer: 16/601072-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 januari 2012
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein.
Raadsvrouw: mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander heeft geprobeerd geld dan wel goederen te stelen uit een woning door daar in te breken;
feit 2: in Soest heeft verbleven terwijl hij wist dat hij als vreemdeling ongewenst was verklaard.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten, gelet op het dossier, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Overwegingen ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Tijdens de vakantie van zijn buurman, [benadeelde] (hierna: [benadeelde]), verzorgt [A] (hierna: [A]) zijn post. Als [A] daarvoor op 3 november 2011 omstreeks 18.15 uur naar de woning van zijn buurman, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] loopt, hoort hij iemand in de betreffende woning rennen. Hij gaat onmiddellijk terug naar zijn eigen woning, waar hij zijn vrouw vraagt de politie te bellen. Als hij vervolgens weer naar buiten loopt, ziet hij aan de overzijde van de straat 2 mannen lopen, die daar naar zijn zeggen “duidelijk niet thuishoren”. Hij verklaart dat beide mannen donkere kleding dragen en dat een van hen kaal is en iets korter dan de andere. Kort na de betreffende melding, omstreeks 18.29 uur, ziet een politieagent op nog geen 400 meter van voornoemde woning en komend uit die richting , twee mannen lopen die voldoen aan voornoemd signalement. Hij ziet dat de mannen instappen in een geparkeerde auto. De politieagent gaat naar hen toe, pakt het nog geopende bijrijdersportier, maakt zich bekend als een politieagent en vraagt de mannen hun legitimatiebewijs te tonen. Daarop wordt het bijrijdersportier hard dichtgetrokken en de auto rijdt vervolgens met gedoofde lichten en met hoge snelheid achteruit. Kort daarna wordt de auto door de politie klemgereden en worden de mannen, verdachte en medeverdachte [medeverdachte], aangehouden. Op de passagiersstoel van de auto wordt door de politie een zwarte rugzak aangetroffen, met daarin onder meer een breekijzer.
[A] constateert braaksporen aan een raamkozijn aan de achterzijde van de woning van [benadeelde] en ziet dat het betreffende raam opengebroken is.
In het naar aanleiding van een verricht vergelijkend werktuigsporenonderzoek opgemaakt proces-verbaal, is gerelateerd dat de afgevormde werktuigsporen aan het kozijn, met identificatienummer SIN AAEH1123NL, zijn veroorzaakt met voornoemd breekijzer.
Bewijsoverweging
Nu de rechtbank het vergelijkend verfonderzoek, opgemaakt door het Nederland Forensisch Instituut d.d. 29 december 2011 niet bezigt tot het bewijs, zal de rechtbank niet nader ingaan op de door de raadsvrouw gedane bewijsverweren ten aanzien van dit deskundigenrapport.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat de resultaten van voornoemd werktuigsporenonderzoek onvoldoende betrouwbaar zijn omdat er slechts vergelijkend onderzoek heeft plaatsgevonden en geen falsificatieonderzoek. Het betreffende proces-verbaal dat naar aanleiding van dit werktuigsporenonderzoek is opgemaakt, kan daarom niet worden meegenomen als bewijsmiddel, aldus de raadvrouw.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank voornoemde resultaten van het werktuigsporenonderzoek wel degelijk betrouwbaar, ondanks het feit dat dit geen falsificatieonderzoek betreft. Uit de bij dit onderzoek behorende bijlage volgt immers dat de conclusie dat het betreffende werktuigspoor is veroorzaakt door het aangetroffen breekijzer, de hoogste mate van waarschijnlijkheid betreft. Daar komt bij dat er ook overigens weinig reden is om aan de resultaten van dit onderzoek te twijfelen. Het breekijzer is kort na het incident in de auto, waarin verdachte zich bevond, aangetroffen, nadat die zich onder zeer verdachte omstandigheden van de plaats van het delict had verwijderd, zoals hierna genoemd. Er bestaat geen algemene verplichting om het aanvullende onderzoek, zoals door de raadsvrouw genoemd, te verrichten. Bijzondere omstandigheden die zulks thans anders maken, zijn niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden.
De rechtbank zal voornoemd verweer van de raadsvrouw dan ook verwerpen, evenals haar verzoek om een aanvullend falsificatieonderzoek naar de betreffende werktuigsporen.
Dat andere personen dan verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] bij dit feit betrokken zijn geweest, zoals voorts door de raadsvrouw is aangevoerd, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Ook dit verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd geen enkele verklaring willen geven voor de wijze waarop hij en medeverdachte [medeverdachte] hebben gereageerd op het verzoek van de politie om zich te legitimeren, namelijk door het bijrijderportier hard dicht te trekken en vervolgens met gedoofde lichten en met hoge snelheid achteruit weg te rijden, noch voor de aanwezigheid van een rugzak met daarin een breekijzer in de auto waarin zij die dag reden, noch voor hun aanwezigheid op die dag en dat uur in Soest.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 tenlastegelegde.
4.3.2. Overwegingen ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 19 maart 2008 is verdachte ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet. Deze beschikking is op 3 april 2008 aan verdachte in persoon uitgereikt. Op 3 november 2011 is verdachte te Soest aangehouden.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij weliswaar wist dat hij ooit ongewenst is verklaard, maar dacht dat hij niet langer als ongewenst vreemdeling gesignaleerd stond. Verdachte werd immers een week voor zijn aanhouding bij de Duits/Nederlandse grens gecontroleerd. Daar moest hij een bedrag betalen, waarna hij doorgelaten werd. Omdat niemand hem er bij deze controle op wees dat hij als ongewenst vreemdeling gesignaleerd stond en de grens mocht passeren, ging verdachte ervan uit dat dit niet langer het geval was.
Uit het dossier volgt dat de betreffende controle een reguliere Mobiel Toezicht Veiligheid controle betrof d.d. 25 oktober 2011, waarbij een openstaande ontnemingsvordering van verdachte is geïnd. Aan het feit dat de betreffende beambten verdachte niet hebben gewezen op het feit dat hij als ongewenst vreemdeling gesignaleerd stond, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet gerechtvaardigd het vertrouwen kunnen ontlenen dat deze ongewenstverklaring was geëindigd. Niet is gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat verdachte bij deze controle, of in de dagen daarna bij de ter zake bevoegde autoriteiten, heeft nagegaan of de ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat verdachte er op het moment van zijn aanhouding van uit had moeten gaan dat de hem bekende status nog ongewijzigd was en dat hij dus nog steeds de status van ongewenst vreemdeling had en het hem niet was toegestaan om in Nederland te verblijven.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn door de verdediging niet aangevoerd en ook anderszins niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal voornoemd verweer dan ook verwerpen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank ook dit ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 november 2011 te Soest, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen geld en of goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [benadeelde], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte en/of zijn mededader hebben met een breekijzer een raam aan de achterzijde van voornoemde woning geforceerd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
op 3 november 2011 te Soest, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van
braak;
feit 2: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een
wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak voor de beide feiten bepleit.
Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf voor deze feiten, gelet op de geldende oriëntatiepunten, fors is. Zij heeft bepleit dat aan verdachte een straf die gelijk is aan de duur van het voorarrest wordt opgelegd, zijnde 75 dagen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Verdachte heeft zich daarbij kennelijk uitsluitend laten leiden door winstbejag. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht door in Nederland te verblijven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte gelet op het strafblad van verdachte d.d. 2 december 2011, waaruit volgt dat hij reeds eerder is veroordeeld in verband met vermogensfeiten tot een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank heeft verder gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, zoals weergegeven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS). Als uitgangspunt voor een woninginbraak - bij een alleen opererende dader - wordt bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden gehanteerd. In het onderhavige geval gaat het echter niet om een alleen opererende dader. Het feit dat het slechts tot een poging is gebleven, werkt in het onderhavige geval niet strafverlagend. Verdachte en zijn mededader waren, op het moment dat zij door de buurman van de betreffende bewoners werden gestoord, immers al in de betreffende woning.
Uitgangspunt voor een verblijf als ongewenst vreemdeling is 2 maanden (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 197, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en
mr. P. Wagenmakers, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 januari 2012.