ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3486

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601055-11 en 22/004344-10 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en diefstal van benzine met zwaardere straf dan eis officier van justitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 23 januari 2012, stonden de verdachten terecht voor poging tot diefstal met geweld en diefstal van benzine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen toestemming was van een (hulp)officier van justitie. Dit verweer werd door de rechtbank verworpen, omdat de opsporingsambtenaren onafgebroken activiteiten hadden verricht na de melding van de poging tot beroving.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal met geweld. De feiten wezen uit dat de verdachte de aangever had vastgepakt en geprobeerd had het geld uit diens hand te trekken. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte en de getuigen voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, omdat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke delicten en geen respect toonde voor het eigendom van anderen. De rechtbank vond het noodzakelijk om een zwaardere straf op te leggen dan de officier van justitie had geëist, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Daarnaast werd de benadeelde partij, Fuel Services Nederland, in het gelijk gesteld en werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 72,56 voor de schade die was ontstaan door de diefstal van benzine. De rechtbank legde ook een schademaatregel op, waarbij de verdachte verplicht was om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukte de noodzaak van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf om de maatschappij te beschermen tegen de overlast en schade die de verdachte veroorzaakte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/601055-11 en 22/004344-10 (tul) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak te PI Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein,
raadsvrouw mr. K.R. Koopman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: met geweld heeft geprobeerd om een geldbedrag van iemand te stelen;
feit 2: benzine heeft gestolen door na het tanken zonder te betalen weg te rijden.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat op grond daarvan de verhoren van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geschied, omdat de politie geen toestemming van een (hulp)officier van justitie had om verdachte buiten heterdaad aan te houden. Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte in strijd met de wet niet onverwijld is voorgeleid.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen die verdachte gedurende het transport heeft afgelegd, dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat in strijd is gehandeld met de Salduz-jurisprudentie. Uit het dossier blijkt dat verdachte heeft aangegeven dat hij graag een advocaat wilde consulteren voordat hij verhoord zou worden. Verdachte is vervolgens tijdens het transport verhoord, terwijl hij toen nog geen advocaat had geconsulteerd.
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde slechts tot een bewezenverklaring van een poging tot diefstal kan komen. Er kan volgens de verdediging niet bewezen worden dat verdachte bij die poging tot diefstal geweld heeft gebruikt, omdat de handelingen die door verdachte zijn verricht, niet vallen binnen de definitie van geweld in de zin van artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft voorts verzocht om vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat, indien de verklaringen van verdachte worden uitgesloten van het bewijs, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte het tenlastelegelegde heeft begaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Bespreking van de verweren van de verdediging
Verweer: De aanhouding van verdachte is onrechtmatig
De verdediging heeft betoogd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig heeft plaatsgevonden omdat de politie geen toestemming van een (hulp)officier van justitie had om verdachte buiten heterdaad aan te houden. Dit dient volgens de verdediging tot gevolg te hebben dat de verklaringen van verdachte van het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit vaste jurisprudentie met betrekking tot het begrip heterdaad blijkt dat zolang de opsporingsambtenaar na de ontdekking op heterdaad onafgebroken opsporingsactiviteiten heeft verricht, die toestand aanwezig wordt geacht. In de onderhavige zaak is rond 15.00 uur een melding van een poging tot beroving binnengekomen bij de meldkamer. Uit het proces-verbaal van bevindingen pagina 17 tot en met 18 blijkt dat de opsporingsambtenaren vanaf het tijdstip van de melding vrijwel onafgebroken opsporingsactiviteiten hebben verricht -onder meer naar verdachte als houder van het kenteken van de auto waarin de dader was weggereden- totdat verdachte zich omstreeks 17.28 uur kwam melden op het politiebureau. Naar het oordeel van de rechtbank was de heterdaadsituatie derhalve nog aanwezig en mocht verdachte zonder toestemming van een (hulp)officier van justitie worden aangehouden. Dat de politie in het proces-verbaal relateert dat sprake was van een aanhouding buiten heterdaad doet hieraan niet af.
De voorgeleiding voor de hulpofficier is ‘ten spoedigste’ gebeurd als bedoeld in artikel 53, derde lid, Sv, aangezien verdachte na zijn aanhouding om 17.28 uur is overgebracht naar een ander politiebureau, waar hij omstreeks 17.40 uur arriveerde en om 18.25 uur is voorgeleid.
Het verweer wordt verworpen.
Verweer: Er is gehandeld in strijd met de Salduz-jurisprudentie
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op de zogenoemde 'Salduz-jurisprudentie'. De raadsvrouw heeft in dit kader bepleit dat de verklaring die verdachte tijdens het transport naar het hoofdbureau heeft afgelegd, uitgesloten dient te worden van het bewijs.
Dit verweer behoeft in zoverre geen bespreking nu de rechtbank die verklaring niet zal gebruiken voor het bewijs. De verklaring die verdachte na consultatie van zijn raadsman heeft afgelegd, zal de rechtbank wel gebruiken voor het bewijs. Gelet op deze verklaring en de aangifte zal de rechtbank verdachte niet vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde, zoals de verdediging heeft bepleit.
4.3.2 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Feit 1:
Aangever [Aangever] heeft op 29 oktober 2011 tussen 15.00 uur en 15.05 uur op de Willem van Noortstraat te Utrecht een bedrag van 500 euro gepind. Nadat hij het geldbedrag uit de automaat haalde, draaide hij zich om. Aangever voelde toen dat hij plots van achteren beet gepakt werd door een persoon in een soort houdgreep. Die persoon pakte hem met beide armen van achteren om zijn bovenlichaam beet. Hij pakte tijdens de houdgreep de hand van aangever vast en probeerde het geld uit die hand te trekken. Aangever gaf de man een elleboogstoot in zijn maag, waardoor de man zijn greep verslapte en het hem niet is gelukt het geld weg te nemen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is die heeft geprobeerd het geld van de aangever weg te nemen.
Op beelden van een beveiligingscamera die ter zitting zijn afgespeeld is te zien dat verdachte achter aangever staat terwijl deze pint. Als aangever klaar is met pinnen, loopt verdachte naar hem toe en probeert het geld te pakken. De aangever kijkt achterom terwijl verdachte hem vastpakt. De aangever draait weg van verdachte. Verdachte heeft beide armen om de aangever heen geslagen en hangt over de aangever heen. Aangever probeert weg te lopen, terwijl verdachte half over hem hangt en nog steeds probeert om het geld te pakken.
Feit 2:
Op 28 oktober 2011 is er bij de BP te Cartesiusweg Utrecht getankt zonder dat de bestuurder van de BMW met kenteken [kenteken] voor de benzine betaald heeft. Deze persoon heeft 44 liter benzine getankt ter waarde van een bedrag van € 72,56.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder was van voornoemde auto en dat hij vooraf al van plan was om niet te gaan betalen voor de benzine.
4.3.3 Waardering van het bewijsmateriaal
Geweld
Verdachte heeft ten aanzien van feit 1 verklaard dat hij heeft geprobeerd het geld van de aangever weg te nemen, maar verdachte heeft ontkend dat hij daarbij geweld heeft gebruikt. De raadsvrouw heeft vrijspraak verzocht van het bestanddeel geweld, omdat de handelingen die door verdachte zijn verricht niet binnen de definitie van geweld in de zin van artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht vallen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Aan het bestanddeel geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan indien er sprake is van uitoefening van lichamelijke kracht tegen personen van niet al te geringe intensiteit, geëigend om de in genoemde artikel beschermde rechtsgoederen -het recht op eigendom en de integriteit van het lichaam- in gevaar te brengen. Uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte onverhoeds zijn beide armen over de aangever heeft heen geslagen, dat hij hem vastpakt en dat hij op hem is gaan hangen, terwijl hij probeerde het geld uit de hand van aangever te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen van verdachte tegen aangever aan te merken als geweld in vorenbedoelde zin.
Conclusie
Op grond van hetgeen onder 4.3.2 en 4.3.3 is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
hij op 29 oktober 2011 te Utrecht op de openbare weg, te weten de Willem van Noortstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag van 500,- euro, toebehorende aan [Aangever], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [Aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [Aangever] geld pinde bij een automaat, die [Aangever] onverhoeds van achteren heeft vastgepakt en vervolgens de hand van die [Aangever] heeft vastgepakt met daarin het geld en vervolgens heeft getracht het geld uit de hand van voornoemde [Aangever] te trekken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2:
hij omstreeks 27 oktober 2011 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine (à 72,56 euro), toebehorende aan BP, vestiging [adres] te [woonplaats].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2: Diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden die in het reclasseringsrapport worden geadviseerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf conform de eis van de officier van justitie op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Het handelen van verdachte werd daarbij slechts ingegeven door financieel gewin zonder dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen. De ervaring leert dat slachtoffers van een straatroof of een poging daartoe gedurende geruime tijd de psychische nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Voorts worden door het plegen van dit soort strafbare feiten de bestaande gevoelens van onveiligheid in de maatschappij bevestigd en versterkt. De rechtbank rekent het verdachte daarbij extra zwaar aan dat hij voor deze poging tot beroving een man van 71 jaren oud als slachtoffer heeft uitgekozen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal van benzine, door na het tanken zonder te betalen weg te rijden. Verdachte toont ook hiermee aan geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
Verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 november 2011 reeds vele malen eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten, ook tot -zelfs langdurige- gevangenisstraffen. Verdachte moet dan ook worden gezien als een veelpleger van vermogens- en geweldsdelicten. Tevens blijkt dat eerdere hulpverleningstrajecten niet het beoogde effect hebben gehad en dat verdachte steeds is teruggevallen in hetzelfde patroon.
De rechtbank acht het noodzakelijk aan verdachte een zwaardere staf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet, gelet op de aard en de ernst van met name het onder 1 bewezen verklaarde feit, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de beste remedie is om, in ieder geval gedurende de periode dat verdachte gedetineerd is, de maatschappij te beschermen tegen de overlast en schade die door verdachte wordt veroorzaakt.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het deels voorwaardelijk opleggen van deze straf. Verdachte is al meermalen tot voorwaardelijke straffen veroordeeld teneinde hem in de gelegenheid te stellen om door middel van een klinische opname van zijn alcoholverslaving af te raken. Verdachte is in dat verband in de afgelopen jaren al vier maal langdurig opgenomen in daartoe gespecialiseerde klinieken, maar hij is steeds voortijdig met de behandeling gestopt. De laatste keer dat hij voortijdig een punt heeft gezet achter zo’n klinische opname is geweest op 10 oktober 2011, een week voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in dient te gaan zien dat het nu echt tijd is dat hij zelf verantwoordelijkheid neemt om zijn gedrag te veranderen. Er staat verdachte niets in de weg om zelf hulpverlening voor zijn alcoholprobleem te regelen en werk te maken van zijn resocialisatie. De rechtbank overweegt daarbij nog dat de door de reclassering in het advies van 5 januari 2012 voorgestelde opname in een zorginstelling ook binnen de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling aan het einde van een detentie kan worden gerealiseerd, zodat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf hiervoor niet noodzakelijk is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij Fuel Services Nederland vordert een schadevergoeding van € 72,56 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering aan voornoemde benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat van de voorwaardelijke straf van 10 maanden die aan verdachte is opgelegd bij arrest van 24 januari 2011 een gedeelte van 3 maanden ten uitvoer zal worden gelegd. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de proeftijd ten aanzien van de overige 7 maanden wordt verlengd en dat daarbij de voorwaarden worden gewijzigd in de voorwaarden die zijn opgenomen in het Reclasseringsadvies van 5 januari 2012.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om ten aanzien van de gehele voorwaardelijke straf van 10 maanden de proeftijd te verlengen en de voorwaarden te wijzigen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarnaast heeft verdachte tenminste één van de bijzondere voorwaarden overtreden door de klinische behandeling bij de Piet Roorda Kliniek voortijdig te beëindigen. Gelet hierop, in samenhang met hetgeen onder 6.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging in zijn geheel dient te worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 45, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 2: Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van gerechtshof ‘s-Gravenhage d.d. 24 januari 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 22/004344-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 10 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Fuel Services Nederland van
€ 72,56 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de pleegdatum van het onder 2 tenlastegelegde feit tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Fuel Services Nederland € 72,56 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Riani el Achhab, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 januari 2012.