ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3324

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
296533 - HA ZA 10-2428
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over voorlopige voorziening inzake gebruik bedrijfsauto en gereedschap in ontbonden vennootschap onder firma

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, is een incident aan de orde waarbij eiser verzoekt om een voorlopige voorziening met betrekking tot het gebruik van een bedrijfsauto en gereedschappen die behoren tot de te verdelen goederengemeenschap van een ontbonden vennootschap onder firma. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Bart, stelt dat hij deze middelen nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C.W. van der Zande, verweer voert en aanvoert dat hij ook recht heeft op het gebruik van deze middelen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagde een groter belang heeft bij het voortgezet gebruik van de bedrijfsauto en gereedschappen. Dit is gebaseerd op het feit dat de gedaagde afhankelijk is van de bedrijfsauto voor zowel zijn werk als privégebruik, terwijl de eiser over alternatieve middelen beschikt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ontbinding van de vennootschap onder firma betekent dat de bedrijfsauto niet meer voor ondernemingsactiviteiten kan worden gebruikt, maar nog wel deel uitmaakt van de te verdelen goederengemeenschap.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdzaak op de parkeerrol zal komen van 4 april 2012, en dat er geen beslissing in de hoofdzaak hoeft te worden genomen in dit stadium. Dit vonnis is uitgesproken op 4 januari 2012 door mr. J.K.J. van den Boom.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 296533 / HA ZA 10-2428
Vonnis in incident van 4 januari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.A. Bart te Veenendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.C.W. van der Zande te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de incidentele conclusie van [eiser] tot het treffen van een voorlopige voorziening van
9 november 2011
- het vonnis in incident van 7 december 2011, met betrekking tot de incidentele vordering van [gedaagde] van 26 oktober 2011
- de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde] van 7 december 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [eiser] vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. [eiser] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
2.3. [eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot afgifte van de bedrijfsauto en de zich daarin bevindende gereedschappen binnen zeven dagen na de datum van het vonnis in dit incident, op straffe van een aan [eiser] te betalen dwangsom van € 500,-- voor elke dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-- en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit incident. Ter onderbouwing hiervan betoogt [eiser] dat hij sinds de ziekmelding van [gedaagde] in augustus 2011 genoodzaakt is om in het kader van de bedrijfsuitoefening van de vennootschap onder firma de hulp van een derde (zijn zoon) in te roepen en dat in verband daarmee de bedrijfsauto en het gereedschap nodig zijn. [gedaagde] voert hiertegen aan dat [eiser] beschikt over een eigen bedrijfsauto en dezelfde gereedschappen, terwijl [gedaagde] de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto ook privé mag gebruiken.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt. Bij dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat tot het vermogen van de vennootschap onder firma twee vervoermiddelen behoren, een aanhangwagen en een Opel Insignia, en dat [gedaagde] op kosten van de onderneming in een Opel Insignia rijdt. Mede gelet op het verweer van [gedaagde] houdt de rechtbank het ervoor dat [gedaagde] zowel voor zijn werkzaamheden in het kader van de vennootschap onder firma als voor privé-doeleinden met toestemming van [eiser] gebruik heeft gemaakt van de enige bedrijfsauto (de Opel Insignia).
2.5. In het vonnis in incident van 7 december 2011 heeft de rechtbank overwogen dat partijen hebben afgesproken om buiten het kader van de procedure (de hoofdzaak) gezamenlijk een deskundige in te schakelen ter vereffening en verdeling van het vennootschapsvermogen en dat zij ervan uitgaat dat partijen de deskundige zullen vragen om uit te gaan van ontbinding van de vennootschap per 31 december 2011. Daaraan heeft de rechtbank ten overvloede toegevoegd dat wanneer de minnelijke poging tot vereffening en verdeling niet slaagt en de rechtbank wordt gevraagd om in de hoofdzaak vonnis te wijzen, zij de ontbinding van de vennootschap zal uitspreken per 31 december 2011, wegens de gebleken onmogelijkheid van verdere samenwerking tussen partijen. Tevens heeft de rechtbank in dat vonnis overwogen dat door de ontbinding het doel van de vennootschap (het door de vennoten gezamenlijk drijven van een onderneming) vervalt en de vennoten geen nieuwe rechten en verplichtingen jegens derden kunnen aangaan ter verwezenlijking van dat doel. De vennootschap onder firma moet dan ook thans als ontbonden worden beschouwd, zodat de vereffeningsfase is ingegaan. Dit brengt mee dat de bedrijfsauto niet meer wordt gebruikt ten behoeve van ondernemingsactiviteiten van de vennootschap onder firma, nu die onderneming is gestaakt. De bedrijfsauto maakt nog wel onderdeel uit van de te verdelen goederengemeenschap.
2.6. [eiser] en [gedaagde] hebben in 2011 in het kader van de onderneming van de vennootschap onder firma ieder afzonderlijk hekwerken geplaatst in opdracht van klanten. [eiser] was hiertoe in staat, ondanks dat de bedrijfsauto en de zich daarin bevindende gereedschappen ter beschikking van [gedaagde] stonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser], behalve over een voor die werkzaamheden geschikte auto, ook over de daarvoor benodigde gereedschappen beschikt. Uit de door beide partijen in de hoofdzaak ingenomen stellingen leidt de rechtbank af dat zowel [eiser] als [gedaagde] van plan is om een nieuwe onderneming te starten die zich net als de vennootschap onder firma bezig zal houden met het plaatsen van hekwerken. Het ligt voor de hand dat [gedaagde] in het kader van die nieuwe onderneming, net als [eiser], een auto en gereedschap nodig heeft. Omdat [gedaagde] bovendien voor zijn privé-vervoer afhankelijk is van de bedrijfsauto en [eiser] niet, is de rechtbank van oordeel dat het belang van [gedaagde] bij voortgezet gebruik van de bedrijfsauto en de gereedschappen zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om daarvan ook gebruik te kunnen maken. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
2.7. Het ligt voor de hand dat de bedrijfsauto en de zich daarin bevindende gereedschappen bij de uiteindelijke verdeling van de goederengemeenschap aan [gedaagde] worden toebedeeld. In dat geval zal [eiser] daarvoor uiteraard bij de eindafrekening financieel door [gedaagde] moeten worden gecompenseerd.
2.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
2.9. In het vonnis in incident van 7 december 2011 heeft de rechtbank al bepaald dat de hoofdzaak op de parkeerrol zal komen van 4 april 2012, zodat zij thans in de hoofdzaak geen beslissing hoeft te nemen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op
€ 452,00,
3.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2012.