ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3026

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
766325 UC EXPL 11-11857 PK
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiekostenovereenkomst en terugbetalingsverplichting werknemer

In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], bij de eindafrekening de terugbetaling van ingehouden studiekosten door zijn werkgever, de besloten vennootschap Bastion Hotelgroep B.V. De werknemer stelde dat de werkgever, als professionele partij, de afspraken omtrent de studiekosten schriftelijk en duidelijk had moeten vastleggen, wat niet was gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de werknemer werd toegewezen, omdat de werkgever niet had voldaan aan de vereisten van de cao en de afspraken niet schriftelijk had vastgelegd. De kantonrechter wees erop dat de cao een gunstigere regeling bood voor de werknemer, en dat de werkgever niet had aangetoond dat de opleiding niet in het bedrijfsbelang was. De kantonrechter oordeelde verder dat de wettelijke verhoging niet gematigd hoefde te worden, omdat de werkgever de beslagvrije voet niet had gerespecteerd. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.689,94 netto aan de werknemer, met wettelijke rente over de verschillende bedragen. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, terwijl de proceskosten in reconventie werden gecompenseerd. De uitspraak vond plaats op 18 januari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 766325 UC EXPL 11-11857 PK
vonnis d.d. 18 januari 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.P. Koevoets,
tegen:
de besloten vennootschap
Bastion Hotelgroep B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Bastion,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.L.C. Lugard-van Basten Batenburg.
1. Het verloop van de procedure in conventie en in reconventie
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 21 september 2011.
De comparitie is gehouden op 28 november 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. Bastion exploiteert een hotelketen. [eiser] is op 1 mei 2010 voor de duur van 12 maanden bij Bastion in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam als "Zwerf Bastion Manager" voor 38 uur per week tegen een brutoloon van € 1.745,86 per maand.
2.2. In de arbeidsovereenkomst is de Nederlandse Gilde-cao (hierna: de cao) van toepassing verklaard.
2.3. Artikel 7 van de cao bepaalt:
"Partijen beogen met deze CAO minimum arbeidsvoorwaarden overeen te komen.
Het is werkgever te allen tijde toegestaan in voor werknemer gunstige zin af te wijken van bepalingen uit deze CAO".
2.4. Artikel 30 van de cao bepaalt:
"1. Verplichte scholing: wanneer er sprake is van een opleiding die in het bedrijfsbelang door de werkgever verplicht is gesteld, dient werkgever de opleidingskosten, reiskosten en noodzakelijk loonverzuim volledig voor zijn rekening te nemen.
2. Scholing op verzoek: wanneer er sprake is van een opleiding die in het bedrijfsbelang op verzoek van werkgever of werknemer gevolgd wordt, komt werknemer in aanmerking voor gedeeltelijke dan wel volledige vergoeding van de opleidingskosten, reiskosten en noodzakelijk loonverzuim.
3. Werkgever kan aan een vergoeding de voorwaarde stellen dat er door werknemer een bijbehorend certificaat of examen wordt behaald.
4. Bij het toekennen van een vergoeding geldt als voorwaarde dat de werknemer drie jaar in het bedrijf in dienst blijft. Indien de werknemer binnen deze termijn de dienstbetrekking beëindigt, dient hij de opleidingskosten als volgt terug te betalen: bij vertrek binnen een jaar na aanvang van de opleiding 75 procent, bij vertrek binnen twee jaar 50 procent, bij vertrek binnen drie jaar 25 procent.
5. Indien werknemer het dienstverband verbreekt tijdens de duur van de opleiding, is hij verplicht tot terugbetaling van de reeds door werkgever vergoede en nog te vergoeden kosten".
2.5. Bij e-mailbericht van 14 oktober te 2010 schrijft [eiser] aan Bastion:
"Gisteren stelde ik de vraag mbt tot een opleiding. Nu heb ik de volgende HBO opleiding Hotelmanagement gevonden die mij wel aansprak en te combineren is met mijn werkzaamheden bij bastion. In de PDF vind je de informatie. Ik hoop dat je er wat aan hebt en dat het mogelijk is".
2.6. Bij e-mailbericht van dezelfde datum schrijft Bastion aan [eiser]:
"Danny,
Deze mogelijkheid bestaat.
Bastion wil de kosten wel 100% op zich nemen. Hieraan zitten wel de volgende voorwaarden verbonden:
Je dient dan vanaf de einddatum van deze studie (diplomadatum) nog 3 jaar in dienst te blijven bij de Bastion Hotel Groep.
Treedt je eerder dan deze datum uit dienst dan geldt een staffel met kosten die jij aan ons dient terug te betalen. Het gaat om netto kosten.
o Binnen 1 jaar na afronding van de opleiding; 90% terugbetalen
o Binnen 2 jaar na afronding van de opleiding; 75% terugbetalen
o binnen 3 jaar na afronding van de opleiding; 50 % terugbetalen.
Treedt je 3 jaar na afronden van de opleiding uit dienst dan hoef je geen kosten terug te betalen.
De kosten zijn afhankelijk van de modules die je gaat doen.
Indien je hiervan gebruik maakt dan kun je deze brief getekend retour sturen met daarbij aangeven welke modules je wilt gaan doen.
Dan kunnen we de totale kosten op een rij zetten".
2.7. [eiser] heeft dit e-mailbericht ondertekend aan Bastion geretourneerd.
2.8. Bij brief van 1 april 2011 heeft de Bastion [eiser] het volgende meegedeeld:
"Beste Danny,
Hierbij willen we jou schriftelijk bevestigen wat onlangs met Personeelsmanager Marianne van der Sterren besproken is.
In dit gesprek hebben we jou medegedeeld dat de Bastion Hotel Groep de arbeidsovereenkomst, welke door beide partijen is aangegaan op 01 mei 2010 en welke loopt tot 01 mei 2011, niet zal verlengen. Dit houdt concreet in dat jij per 01 mei 2011 niet langer meer werkzaam bent voor de Bastion Hotel Groep.
Wij vinden het spijtig afscheid van jou te moeten nemen, maar wij zijn van mening dat het beter is dat onze wegen gaan scheiden".
2.9. Bij de eindafrekening heeft Bastion op het netto aan [eiser] over de maand april 2010 te betalen salaris van € 2.467,02 onder meer een bedrag ingehouden van € 2.890,05 ter zake van "Inhouding studie kosten". Volgens deze eindafrekening dient [eiser] nog een bedrag aan Bastion te betalen van € 476,69. Aldus heeft Bastion over deze laatste maand van het dienstverband in het geheel niets aan [eiser] betaald.
3. Het geschil
In conventie
3.1. [eiser] vordert veroordeling van Bastion om aan hem te betalen:
- € 2.259,96 netto als salaris over de maand april 2011;
- € 1.129,98 netto ter zake van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over voormeld bedrag;
- € 300,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen, telkens vanaf de dag van het verzuim;
- de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Bastion ten onrechte de door haar betaalde studiekosten met het loon heeft verrekend.
3.3. Bastion voert verweer, waarop zo nodig in het navolgende zal worden ingegaan.
In reconventie
3.4. Bastion vordert veroordeling van [eiser] om aan haar te betalen:
- € 2.601,04 althans € 2.890,05, dan wel, in het geval verrekening met de vorderingen van [eiser] is toegestaan: € 341,09 netto althans € 630,09 netto, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2011, althans vanaf de datum waarop de reconventionele vordering is ingesteld.
3.5. Bastion legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[eiser] is gehouden de door Bastion betaalde studiekosten aan haar terug te betalen. Zij verwijst daartoe naar het door [eiser] ondertekende e mailbericht van 14 oktober 2010. De door [eiser] gevolgde opleiding was niet in het bedrijfsbelang van Bastion, omdat zij een intern opleidingstraject heeft. Om deze reden wordt de overeenkomst van partijen niet beheerst door artikel 30 van de cao, dat blijkens de tekst daarvan immers slechts betrekking heeft op opleidingen in het bedrijfsbelang van de werkgever. Dat artikel 30 van de cao om deze reden niet van toepassing was, is ook duidelijk tussen partijen besproken, en wel in het telefoongesprek dat de personeelsmanager voorafgaand aan de ondertekening van eerdergenoemd e-mailbericht met [eiser] heeft gevoerd. Ook in het geval artikel 30 van de cao wel van toepassing zou zijn, zou [eiser] overigens gehouden zijn studiekosten terug te betalen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is immers niet verlengd door de opstelling van [eiser] jegens Bastion bij het vervullen van zijn werkzaamheden vanaf kort na de aanvang van zijn studie. Hierdoor is in feite sprake van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst door de werknemer (zoals in artikel 30 van de cao bedoeld) dan wel van een uitdiensttreding (zoals in het e-mailbericht van 14 oktober 2010 bedoeld). [eiser] maakte immers steeds problemen over de roosterindeling, en heeft zelfs in een telefoongesprek met de personeelsmanager de hoorn op de haak gegooid, en gezegd dat zij het "heen en weer" kon krijgen.
3.6. [eiser] voert verweer, waarop zo nodig in het navolgende zal worden ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1. De kantonrechter stelt voorop dat het in een geval als het onderhavige op de weg van de werkgever als professionele partij ligt de afspraken van partijen over een eventuele terugbetalingsverplichting van de werknemer volstrekt helder en schriftelijk (zoals de wet bijvoorbeeld met betrekking tot het aangaan van het concurrentiebeding vereist) vast te leggen. Slechts in dat geval is de werknemer in staat om van tevoren een afweging te maken of hij de betreffende studie zal gaan volgen of niet. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking de omstandigheid dat de cao ter zake een regeling treft, waarvan niet ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken, dat het in dit geval niet om een gering bedrag gaat (naar schatting ongeveer twee netto maandsalarissen), en dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zodat niet met zekerheid vaststond of [eiser] ook na 1 mei 2011 nog in dienst zou zijn.
Aan voormeld uitgangspunt heeft Bastion niet voldaan. Ten eerste is niet schriftelijk vastgelegd dat en om welke reden geen sprake was van een opleiding in het bedrijfsbelang van Bastion, en dat partijen het er (om die reden) over eens waren dat artikel 30 van de cao niet van toepassing was. De regeling in de cao is beduidend gunstiger dan de tussen partijen afgesproken regeling: de cao creëert alleen een terugbetalingsverplichting als de werknemer de dienstbetrekking beëindigt, de terugbetalingperiode begint reeds te lopen vanaf aanvang studie in plaats van na afronden, en het terug te betalen gedeelte is in de cao beduidend lager.
Ten tweede vermeldt de overeenkomst niet, dat onder "uit dienst treden" ook verstaan dient te worden "het niet verlengen van de overeenkomst voor bepaalde tijd op grond van aan de werknemer verwijtbaar gedrag".
Gelet op voormeld uitgangspunt is niet voldoende dat een en ander telefonisch is besproken (zoals Bastion stelt, maar [eiser] ontkent). Gelet op het op voor de werknemer grote financiële belang geeft een mondelinge toelichting onvoldoende rechtszekerheid. Dit betekent dat geen nader onderzoek behoeft plaats te vinden naar de vraag of het door Bastion gestelde telefoongesprek inderdaad heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor de vraag of de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd aan [eiser] in overwegende mate is toe te rekenen.
4.2. Het beroep van Bastion op strijd met goed werknemerschap aan de zijde van [eiser] maakt het voorgaande niet anders. Ook de verwijzing naar Hof Den Haag 22 september 2006, RAR 2007,6, kan Bastion niet baten. In die zaak was (anders dan in deze procedure) de uitleg van de overeenkomst niet tussen partijen in geschil, en heeft het hof geoordeeld dat toepassing van die overeenkomst niet in strijd was met de eisen van goed werkgeverschap, of dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Ook de verwijzing naar Mulder/Van Opzeeland (HR10 juni 1983, LJN AC2816) snijdt geen hout, omdat in die zaak - anders dan in deze zaak - sprake was van loondoorbetaling tijdens de studie.
4.3. De in conventie gevorderde hoofdsom is derhalve toewijsbaar, en de reconventionele vordering moet worden afgewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 mei 2011.
4.4. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke verhoging verzoekt Bastion deze te matigen, zonder dit verzoek overigens nader te motiveren.
De kantonrechter ziet geen aanleiding tot matiging over te gaan. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat Bastion ten onrechte de beslagvrije voet niet heeft gerespecteerd, en naar de kantonrechter begrijpt de verrekening niet eens aan [eiser] heeft aangekondigd. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen met ingang van 15 juni 2011, de datum waarop de termijn als bedoeld in artikel 7:625 lid 1BW is verstreken.
4.5. Ook de buitengerechtelijke kosten zijn als niet betwist toewijsbaar. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis, nu [eiser] niet heeft gesteld dat hij deze kosten reeds heeft betaald.
4.6. Bastion zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, welke als volgt worden begroot:
- dagvaarding € 90,81
- vastrecht € 202,--
- salaris gemachtigde € 350,-- (twee punten maal tarief € 175,--)
totaal € 642,81.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, nu het in conventie gevoerde debat identiek is geweest aan dat in reconventie.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt Bastion om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.689,94 netto met de wettelijke rente over
€ 2.259,96 vanaf 1 mei 2011 tot de voldoening;
€ 1.129,98 vanaf 15 juni 2011 tot de voldoening;
€ 300,-- vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de voldoening;
veroordeelt Bastion tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 642,81, waarin begrepen € 350,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten aldus, dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.