RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 706867 UC EXPL 10-12418 PK
vonnis d.d. 18 januari 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.G.F. Smallenbroek,
de naamloze vennootschap
Aegon Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Aegon,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M. van Noort.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 17 augustus 2011.
De comparitie is gehouden op 24 november 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1. Een op 11 mei 1999 ondertekend "INSCHRIJFFORMULIER SPRINTPLAN" vermeldt als "GEGEVENS DEELNEMER": [eiser], geboren [1962], wonende te [woonplaats]. Voorts vermeldt deze overeenkomst:
"GEGEVENS BETALING
Ik doe mee aan SprintPlan voor f 400,00 (thans € 181,51, kantonrechter) per maand (...) gedurende 5 jaar".
Deze overeenkomst wordt hierna ook aangeduid als: de eerste overeenkomst.
2.2. Een op 2 november 2000 ondertekend "INSCHRIJFFORMULIER SPRINTPLAN" vermeldt als "GEGEVENS DEELNEMER": [eiser], geboren [1962], wonende te [woonplaats]. Voorts vermeldt deze overeenkomst:
"GEGEVENS BETALING
Ik doe mee aan SprintPlan voor f 300,00 (thans € 136,13, kantonrechter) per maand (...) gedurende 5 jaar".
Deze overeenkomst wordt hierna ook aangeduid als: de tweede overeenkomst.
2.3. De op grond van deze overeenkomsten verschuldigde bedragen zijn tot medio 2002 van een bankrekening van [eiser] ten gunste van Aegon betaald. Daarna zijn de afschrijvingen door [eiser] gestorneerd.
2.4. De toenmalige advocaat van [eiser] heeft op 23 november 2007 aan Aegon meegedeeld dat de eerste overeenkomst tot stand is gekomen tijdens een bezoek van een medewerker van SpaarAdvies, een dochteronderneming van Aegon, en dat deze persoon niet aan zijn onderzoeks- en inlichtingenverplichtingen heeft voldaan. Voorts is verzocht om toezending van een kopie van de tweede overeenkomst, omdat [eiser] met die overeenkomst niet bekend was.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiser] vordert veroordeling van Aegon tot betaling van een bedrag van € 2.450,34, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente vanaf 2 december 2000 over elke door Aegon ontvangen termijn van € 136,13 tot de voldoening, met veroordeling van Aegon in de proceskosten.
Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat Aegon gehouden is het bedrag van € 2.450,34 aan hem te betalen omdat dit bedrag onverschuldigd van zijn rekening ten gunste van Aegon is afgeschreven. De afschrijvingen van 18 x € 136,13 hebben plaatsgevonden in de periode 2001 tot en met 10 juni 2002, volgens Aegon op grond van de tweede overeenkomst. [eiser] voert hiertoe aan dat hij geen opdracht tot enige betalingen in het kader van deze overeenkomst heeft gegeven. De handtekening onder het inschrijfformulier is niet van hem, maar van zijn destijds 20 jarige dochter afkomstig.
3.2. Het meest verstrekkende verweer van Aegon tegen de vordering is, dat de vordering is verjaard. Voor zover de brief van de toenmalige advocaat van [eiser] van 23 november 2007 al aangemerkt moet worden als een stuitingshandeling (Aegon betwist dit), was de vordering echter al verjaard.
3.3. De kantonrechter overweegt het volgende.
Op grond van artikel 3:309 BW verjaart een vordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. [eiser] stelt zelf dat hij zijn bank verschillende malen heeft verzocht de betalingen te staken, maar dat dit eerst medio 2002 effect had. Hij heeft de stelling van Aegon (cva sub 1.4) niet weersproken dat hij per (1) juli 2002 is opgehouden met betalen. De kantonrechter zal daarom daarvan uitgaan. [eiser] stelt bij repliek dat hij de betalingen gestopt heeft toen hij merkte dat deze zonder overeenkomst van zijn rekening werden afgeschreven. Hieruit volgt dat [eiser] in ieder geval vanaf 1 juli 2002 met zijn vordering bekend was. Voor zover [eiser] met zijn stelling, dat hij eerst voor het uitbrengen van de dagvaarding (22 juli 2010) erachter was gekomen dat de overeenkomst door zijn destijds 20-jarige dochter was ondertekend, bedoeld heeft te betogen dat hij eerst op dat moment bekend raakte met zijn vordering op Aegon, gaat de kantonrechter daaraan op grond van eerdergenoemde stelling bij repliek voorbij.
De verjaringstermijn nam dus een aanvang op 1 juli 2002, en eindigde op 1 juli 2007. [eiser] heeft niet gesteld dat hij vóór 23 november 2007 enige andere stuitingshandeling heeft verricht. Dat [eiser] met een zekere [tussenpersoon], werkzaam bij de tussenpersoon SpaarAdvies heeft gebeld (zoals de advocaat van [eiser] ter comparitie heeft gesteld), is niet als stuitingshandeling aan te merken. Dat [eiser] ook met SpaarAdvies zou hebben gecorrespondeerd, zoals zijn advocaat ter comparitie heeft verklaard, brengt zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, niet mee dat de verjaring gestuit is. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het aanbod van de advocaat van [eiser] om die correspondentie over te leggen.
3.4. De vordering van [eiser] moet dus worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke aan de zijde van Aegon worden begroot op 3 punten x tarief € 175,-- = € 525,-- aan salaris gemachtigde.
3.5. Aegon vordert veroordeling van [eiser] om te betalen een bedrag aan hoofdsom van € 10.255,21, vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van verzuim tot de voldoening, alsmede een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 904,-- met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de voldoening, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na de datum van het vonnis, alsmede met de nakosten ten bedrage van € 131,-- dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 199,--.
3.6. Aegon legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de beide SprintPlanovereenkomsten met Aegon, door per (1) juli 2002 niet meer aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
3.7. Tegen de vordering op grond van de eerste overeenkomst beroept [eiser] zich op verjaring, omdat deze overeenkomst is geëindigd op 30 juni 2004, en Aegon sindsdien geen stuitingshandeling heeft verricht. Aegon brengt hier bij repliek tegen in dat zij met betrekking tot beide overeenkomsten wel degelijk stuitingsbrieven heeft geschreven, te weten onder meer op 14 december 2007. [eiser] is hierop bij dupliek inhoudelijk niet nader ingegaan. Ter comparitie heeft zijn advocaat weliswaar meegedeeld dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat deze brief van [eiser] ook inderdaad heeft bereikt, maar naar het oordeel van de kantonrechter is dit een onvoldoende betwisting van ontvangst van deze brief. Hierbij komt nog dat de brief door [eiser] zelf bij dagvaarding is overgelegd, zonder dat hij stelt dat hij deze brief anders dan kort na 14 december 2007 heeft ontvangen. Deze brief is als stuitingshandeling aan te merken, nu Aegon zich daarin ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden ("Uw cliënt is contractueel verplicht deze achterstand te voldoen"). Zijn verweer moet dus worden verworpen, omdat de vordering op 14 december 2007 nog (lang) niet verjaard was. Vervolgens is de vordering binnen vijf jaar na laatstgenoemde datum door Aegon in reconventie ingesteld.
3.8. Ook met betrekking tot de vordering op grond van de tweede overeenkomst beroept [eiser] zich op verjaring: de overeenkomst is geëindigd op 31 december 2005. Daaruit volgt volgens hem dat in ieder geval de termijnen van vóór 29 september 2005 verjaard zijn, nu de reconventionele vordering op 29 september 2010 is ingesteld. Ook met betrekking tot deze vordering heeft Aegon geen stuitingshandeling(en) verricht.
Ook dit verweer faalt, en wel op dezelfde gronden als het verweer met betrekking tot de eerste overeenkomst.
3.9. Voorts stelt [eiser] dat Aegon niet aan haar onderzoeks- en zorgplicht heeft voldaan. Zij heeft met betrekking tot het risico dat een belegger bij het aangaan van een SprintPlanovereenkomst loopt een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Zij heeft een te rooskleurig beeld van de "garantiewaarden" gegeven. Zij heeft niet voldaan aan haar waarschuwingsplicht en haar informatieplicht. Zo heeft zij bij [eiser] geen inlichtingen ingewonnen over zijn inkomens- en vermogenspositie teneinde na te gaan of [eiser] de uit de overeenkomst voortvloeien financiële verplichtingen zou kunnen dragen.
3.10. Aegon brengt hiertegen in dat [eiser] niet binnen bekwame tijd over deze door hem gestelde tekortkomingen heeft geklaagd. Zij wijst er bij repliek op dat de eerste brief van de toenmalige advocaat van [eiser] van 23 november 2007, waarin over de gebrekkige voorlichting wordt geklaagd, dateert van acht jaar na het aangaan van de eerste overeenkomst. [eiser] is hierop bij dupliek noch ter comparitie ingegaan. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het aangaan van beide overeenkomsten en eerdergenoemde brief had dit naar het oordeel van de kantonrechter echter wel op zijn weg gelegen. [eiser] had behoren te stellen op welk moment bij hem de mening postvatte dat hij bij het aangaan van de overeenkomst niet goed was geadviseerd, en vervolgens had hij behoren aan te geven dat en op welke wijze hij binnen bekwame tijd had geklaagd, dan wel om welke reden eerdergenoemde brief van 23 november 2007 als hier bedoeld tijdig klagen zou moeten worden aangemerkt. [eiser] heeft dit alles echter nagelaten.
Op grond van het voorgaande faalt zijn verweer.
3.11. Voor het overige heeft [eiser] tegen toewijzing van de hoofdsom geen verweer gevoerd, waarbij de kantonrechter opmerkt dat [eiser] expliciet heeft aangevoerd dat hij zich niet beroept op dwaling, strijd met de Wet op het consumentenkrediet, strijd met de Wet toezicht effectenverkeer en de Nadere Regeling, en evenmin op misbruik van omstandigheden. Voorts merkt kantonrechter op dat [eiser] in reconventie zich er noch bij antwoord, noch bij dupliek, noch ter comparitie op heeft beroepen dat hij de tweede SprintPlanovereenkomst niet is aangegaan.
3.12. Op grond van het voorgaande is de gevorderde hoofdsom toewijsbaar, evenals de gevorderde wettelijke rente.
3.13. De buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, nu Aegon slechts één inhoudelijke brief aan [eiser] heeft geschreven.
3.14. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij als na te melden in de proceskosten van Aegon worden veroordeeld, welke worden begroot op € 600,-- (twee punten x tarief € 300,--).
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Aegon, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 525,-- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eiser] om aan Aegon tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.255,21, vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van verzuim van elke maandelijkse betaling van € 181,51 respectievelijk € 136,16 tot de voldoening;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Aegon, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eiser], indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Aegon aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.