ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2273

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711604-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door inrijden op politieambtenaar met auto

Op 31 januari 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 31 augustus 2011, waarbij de verdachte met zijn auto, een Volkswagen Golf, op een politieambtenaar, [verbalisant 1], inreed terwijl deze de verdachte wilde aanhouden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte met verhoogde snelheid op de agent was ingereden, niet kon worden vastgesteld met welke snelheid dit gebeurde. Hierdoor kon niet bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans op de dood van de agent bestond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [verbalisant 1], ter hoogte van € 450,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte, door met verhoogde snelheid op de agent in te rijden, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht, en dat de verdachte zich hiervan bewust was. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de betrokken agent, die door het incident gevoelens van onveiligheid ervaart.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711604-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein.
Raadsman: mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair/subsidiar: zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag dan wel zware
mishandeling door als bestuurder van een personenauto af/in te rijden op
politieambtenaar [verbalisant 1];
meer subsidiair: door voornoemde gedraging voornoemde politieambtenaar heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, in alle varianten, en daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever, verdachte en getuigen [verbalisant 2], [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]
De raadsman is van mening dat de verklaring van aangever, [verbalisant 1], en zijn collega’s, getuigen [verbalisant 2], [getuige 1] en [getuige 2] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. De raadsman heeft daarbij gewezen op het feit dat aangever na het incident heeft geschoten op de auto van verdachte daarvoor zelf als verdachte is aangemerkt. Aangever zou daarin mogelijk worden gesteund door zijn collega’s, aldus de raadsman.
De raadsman stelt zich daarom op het standpunt dat de rechtbank uit dient te gaan van de lezing van verdachte en twee vrienden van verdachte, die op het moment van het incident ook in zijn auto zaten, te weten getuigen [getuige 3] en [getuige 4].
De rechtbank stelt vast dat voornoemde verbalisanten een andere lezing van het incident hebben gegeven dan verdachte en zijn vrienden.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat voornoemde verbalisanten consistent, concreet en onderbouwd met redenen van wetenschap hebben verklaard in lijn met de situatie ter plaatse zoals door de politie aangetroffen. Deze verklaringen vinden op belangrijke punten steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaringen van de verbalisanten daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid hebben verklaard, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal daarom de verklaring van de verdachte voor zover die strijdig is met de hierna genoemde bewijsmiddelen passeren, net als de verklaringen van voornoemde getuigen [getuige 3] en [getuige 4].
4.3.2. De feiten
Op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de hierna geschetste gang van zaken.
Op 31 augustus 2011 wordt verdachte, die in een Volkswagen Golf rijdt en op dat moment verdacht wordt van drugshandel, door enkele verbalisanten in burger gevolgd zodat hij kan worden aangehouden.
Een van deze verbalisanten is aangever, [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]), die werkzaam is als politieambtenaar bij de Politie Utrecht. Als verdachte zijn auto tijdens voornoemde politieactie in een straat in IJsselstein parkeert, passeert [verbalisant 1] hem in zijn auto. Als verdachte kort daarna met zijn auto is weggereden, blokkeert [verbalisant 1] de doorgang van verdachte aan de voorzijde met zijn auto. Nadat verbalisant [verbalisant 2] vervolgens de doorgang aan de achterzijde heeft geblokkeerd met zijn auto, willen de politieambtenaren overgegaan tot de aanhouding van verdachte.
[verbalisant 1] stapt daartoe uit zijn auto, loopt richting het bestuurdersportier van de auto van verdachte tot op een afstand van circa 4 meter en roept meerdere malen: "Politie" . Op het moment dat [verbalisant 1] voor de auto staat, hoort hij de motor van de auto loeien en ziet hij de auto van verdachte met verhoogde snelheid op zich afkomen. Getuige [verbalisant 2] ziet dat de voorzijde van de Golf daarbij omhoog komt. [verbalisant 1], die geen kans meer ziet om opzij te springen, drukt met zijn handen op de motorkap, waarna hij vervolgens door de auto naar achteren wordt geduwd. [verbalisant 1], die op dat moment oogcontact maakt met verdachte, merkt dat verdachte niet remt of vertraagt, maar doorrijdt. [verbalisant 1] weet zichzelf af te zetten naar een zijkant van de auto, waarna verdachte hem voorbij rijdt. Door de getuigen [getuige 1], [verbalisant 2] en omwonende [getuige 5] wordt verklaard dat, als de [verbalisant 1] zich niet had afgezet, hij frontaal door verdachte zou zijn aangereden, met alle gevolgen van dien.
4.3.3. De kwalificatie
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het bovengenoemde niet te kwalificeren valt als poging tot doodslag en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte in zijn auto met verhoogde snelheid op aangever is ingereden, kan niet precies worden vastgesteld met welke snelheid verdachte op dat moment reed. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte met een dusdanig hoge snelheid heeft gereden dat - had verdachte [verbalisant 1] daadwerkelijk aangereden - de aanmerkelijke kans bestond dat hij daarbij het leven zou hebben gelaten. Het enkele feit dat het hier een auto betrof ten opzichte van een verbalisant is, zonder nadere gegevens omtrent de snelheid, onvoldoende om aan te nemen dat een aanrijding de aanmerkelijke kans op de dood van verbalisant [verbalisant 1] tot gevolg had kunnen hebben. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van poging tot doodslag.
Gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat - naar algemene ervaringsregels - de kans aanmerkelijk was dat [verbalisant 1] wel zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen wanneer hij daadwerkelijk door verdachte zou zijn aangereden.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte met verhoogde snelheid en terwijl [verbalisant 1] op korte afstand voor zijn auto stond, op de [verbalisant 1] is ingereden. Zelfs op het moment dat [verbalisant 1] zijn handen op zijn motorkap had geplaatst, reed verdachte zonder ook maar af te remmen door, waardoor [verbalisant 1] naar achteren werd geduwd.
Het handelen van verdachte is, gelet op het bovenstaande, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijk kans op dat gevolg heeft aanvaard. Verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest. Verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat het zover niet is gekomen is geenszins aan het handelen van verdachte te danken. Alleen door het kordate handelen van [verbalisant 1] is het bij een poging gebleven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 31 augustus 2011 te IJsselstein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1], hoofdagent bij de politie Utrecht, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een auto (Volkswagen Golf) in te rijden op voornoemde [verbalisant 1] en vervolgens met verhoogde snelheid door te rijden terwijl die [verbalisant 1] vóór voornoemde auto stond en die [verbalisant 1] aldus over enige afstand achteruit werd geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde, indien bewezen, een beroep op putatief noodweer toekomt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet wist dat [verbalisant 1], die geen uniform droeg, een politieman was. Verdachte verkeerde in de gerechtvaardigde veronderstelling dat hij door [verbalisant 1] werd aangevallen en dat hij zich daartegen moest verweren door vooruit weg te rijden.
De rechtbank stelt vast dat aangever heeft verklaard dat hij meermalen heeft geroepen dat hij van de politie was, hetgeen is bevestigd door getuige [verbalisant 2]. Daarnaast volgt uit zowel de verklaring van aangever [verbalisant 1] als uit de verklaring van getuige [getuige 2] dat het raam van de auto van verdachte aan de bestuurderszijde geopend was. Noch aangever, noch getuigen [verbalisant 2], [getuige 2] en [getuige 1] heeft gehoord dat in de auto van verdachte luide muziek aan stond, zoals door verdachte is verklaard. Bovendien was het zelfs voor getuige [getuige 5], een omwonende die op het moment van het incident binnen stond, duidelijk dat het ging om politieagenten omdat hij zag dat zij allen een wit oortje met daaraan een wit snoer in zijn oor hadden.
Hoewel [verbalisant 1] op dat moment in burger gekleed was, staat naar haar oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat verdachte wetenschap had dat [verbalisant 1] een politieman was. Onder deze omstandigheden komt de verdachte, alles afwegende, geen beroep op putatief noodweer toe.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat, ook al had verdachte niet geweten dat [verbalisant 1] een politieman was, het onder de gegeven omstandigheden met zijn auto met verhoogde snelheid inrijden op de persoon voor hem, volstrekt disproportioneel was, zodat ook om die reden een beroep op (putatief) noodweer niet opgaat.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
subsidiair: poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Daarnaast vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van twee jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van hetgeen ten laste is gelegd. Subsidiair heeft de raadsman een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft koste wat het kost aan een eventuele aanhouding willen ontkomen en heeft dit zwaarder laten wegen dan de veiligheid van een daarbij betrokken politieman. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gedragingen nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Deze gevoelens van onveiligheid kunnen voor de agent een belemmering vormen bij de uitoefening van zijn ambt. Dat is in het onderhavige geval ook wel gebleken uit de toelichting op de door hem ingediende vordering als benadeelde partij. Naast de gevolgen voor de slachtoffers heeft dit soort delicten, die het werk van de politie bemoeilijken ook invloed op de maatschappij, zoals blijkt uit de beroering die regelmatig ontstaat bij geweld tegen politie en hulpverleners.
Met betrekking tot de persoon van verdachte neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat verdachte, blijkens zijn strafblad van 11 oktober 2011, niet eerder is
veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder acht geslagen op het Voorlichtingsrapport d.d.
9 november 2011, opgemaakt door I. Brandsma, reclasseringsmedewerker. Voornoemde rapporteur schat het recidiverisico laag in en adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een werkstraf op te leggen.
De rechtbank is - alles overwegende - met de officier van justitie van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde een hogere straf rechtvaardigt dan door de officier van justitie is geëist en acht een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank legt deze voorwaardelijke straf op om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de ernst en de aard van het feit acht de rechtbank daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar, zoals tevens door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 450,00 vermeerderd met de wettelijke rente voor het ten laste gelegde feit. Het schadebedrag is opgebouwd uit immateriële schade in de vorm van psychisch letsel.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk geworden en wijst de vordering dan ook toe, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
31 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit in beslag genomen voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 450,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], € 450,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken].
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en
mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 januari 2012.