ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2253

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
783536 UE VERZ 11-1342.
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berekening van wachtgeld en bovenwettelijke uitkering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 januari 2012, stond de berekening van het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering centraal. De verzoekende partij, Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Midden Nederland (ROC), had een verzoek ingediend met betrekking tot de uitkering van [verweerdster], die in deze procedure werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A. Schellart. De kantonrechter diende te oordelen over de vraag of de berekening van ROC correct was, gezien de fictieve opzegtermijn van 1 februari 2012 tot 1 juni 2012, waarover [verweerdster] geen recht had op wachtgeld en bovenwettelijke uitkering.

De gemachtigde van [verweerdster] had eerder gereageerd op de berekeningen van ROC, waarbij zij stelde dat het door ROC berekende totaalbedrag van EUR 158.694,75 aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering verlaagd diende te worden. De kantonrechter oordeelde dat de berekening van ROC niet volledig was, omdat deze geen rekening hield met de inkomensderving die [verweerdster] zou lijden door de fictieve opzegtermijn. De rechter concludeerde dat het totale bedrag aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering dat [verweerdster] zou ontvangen, lager zou zijn dan het door ROC berekende bedrag.

Uiteindelijk besloot de kantonrechter dat ROC een vergoeding van EUR 120.000,00 bruto aan [verweerdster] diende te betalen. Tevens werd bepaald dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen zouden worden, tenzij ROC het verzoek tijdig zou intrekken. Deze beschikking werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de kantonrechter de argumenten van beide partijen zorgvuldig had afgewogen en tot een billijke beslissing was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 783536 UE VERZ 11-1342 HS
beschikking d.d. 30 januari 2012
inzake
de stichting
Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ROC,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers,
tegen:
[verweerdster],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerdster],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A. Schellart.
1. Het verdere verloop van de procedure
Naar aanleiding van de beschikking van 18 januari 2012 hebben partijen zich uitgelaten over de berekening van het totale bedrag aan wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering waar [verweerdster] recht op heeft.
De gemachtigde van [verweerdster] heeft gereageerd bij faxbrieven van 19 en 26 januari 2012 en de gemachtigde van ROC bij faxbrieven van 20 en 25 januari 2012.
2. De berekening van het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering
2.1. [verweerdster] heeft aangevoerd dat de berekening van ROC van het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering gecorrigeerd moet worden omdat ROC in haar berekening geen rekening heeft gehouden met het feit dat [verweerdster] gedurende de fictieve opzegtermijn geen recht heeft op wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering. Volgens [verweerdster] duurt de fictieve opzegtermijn vanaf 1 februari tot 1 juni 2012 en mist zij over die periode EUR 12.099,04 aan wachtgeld en EUR 6.010,50 aan bovenwettelijke uitkering. Dit betekent volgens haar dat het door ROC berekende bedrag van EUR 158.694,75 aan wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering tot de pensioendatum van [verweerdster] verminderd dient te worden en de vergoeding vastgesteld dient te worden op een bedrag van EUR 121.724,69.
2.2. ROC heeft niet betwist dat de fictieve opzegtermijn duurt van 1 februari 2012 tot 1 juni 2012. Zij heeft het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering berekend op respectievelijk EUR 12.099,04 en 6.010,50, totaal op EUR 18.109,54.
Zij heeft betwist dat het risico van de fictieve opzegtermijn bij haar gelegd dient te worden en heeft in dat kader gewezen op het bestaan van bestendige jurisprudentie.
2.3. Voor de berekening van het bedrag aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering, zal worden uitgegaan van de juistheid van de berekening van ROC.
Voor een goed begrip van de berekening van de vergoeding volgens aanbeveling 3.5 is het van belang om in het oog te houden dat het bij aanbeveling 3.5. gaat om de inkomensderving als gevolg van het ontslag. Juist dat uitgangspunt brengt met zich dat de vergoeding verminderd dient te worden met het bedrag dat [verweerdster] aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering daadwerkelijk zal ontvangen. Omdat [verweerdster] over de fictieve opzegtermijn geen wachtgeld en evenmin een bovenwettelijke uitkering ontvangt, is het totale bedrag aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering dat [verweerdster] tot haar pensioen ontvangt lager dan het bedrag zoals dat aanvankelijk door ROC berekend is. ROC heeft dat bedrag berekend op EUR 158.694,75 maar dat dient 158.694,75 – 18.109,54 = EUR 140.585,21 te zijn.
2.4. De stelling van ROC dat ook in dit geval de fictieve opzegtermijn voor rekening van [verweerdster] dient te komen is onjuist. De bestendige jurisprudentie waarnaar ROC ter onderbouwing van de juistheid van haar standpunt verwijst, rust op de gedachte dat de werknemer door de toepassing van de fictieve opzegtermijn geen schade lijdt omdat door de latere ingangsdatum van de WW-uitkering de WW-uitkering niet vermindert maar in tijd verplaatst.
Deze gedachte gaat echter bij de toepassing van aanbeveling 3.5 niet op omdat de einddatum van het uitkeringstraject vast ligt op de pensioendatum. Toepassing van de fictieve opzegtermijn heeft dus in dit geval wel degelijk een verlaging van het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering tot gevolg.
2.5. Uitgaande van de berekening van ROC, bedraagt het bruto-uitkeringstraject (wachtgeld en bovenwettelijke uitkering) EUR 111.394,68 en EUR 47.300,07 = 158.694,75. In die berekening is de periode van 1 februari tot 1 juni begrepen.
Volgens de berekening van ROC bedraagt het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering over de periode 1 februari tot 1 juni 2012 EUR 18.109,54. Het bruto-uitkeringstraject bedraagt daadwerkelijk EUR 158.694,75 – 18.109,75 = 140.585,00. Uitgaande van EUR 262.309,90 en een uitkeringstraject van EUR 140.585,00 en rekening houdend met het feit dat de arbeidsovereenkomst een week later ontbonden wordt, zal de vergoeding vastgesteld te worden op EUR 120.000,00.
2.6. ROC heeft gesteld dat het systematisch onjuist is om bij toepassing van aanbeveling 3.5 een correctiefactor toe te passen. ROC’s stelling steunt op de kennelijke gedachte dat bij toepassing van aanbeveling 3.5 de schadevergoeding, ongeacht het verwijt dat aan de werkgever kan worden gemaakt, nooit meer kan zijn dan de inkomensderving tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze gedachte is onjuist.
Anders dan ROC betoogt, geldt het maximum van aanbeveling 3.5 niet absoluut en is afwijking mogelijk indien verwijtbaarheid, risicosfeer en de overige bijzondere omstandigheden als bedoeld in aanbeveling 3.4.4 billijkheidshalve aanleiding geven tot een andere vergoeding.
In deze zaak is het de verwijtbaarheid die aanleiding geeft tot een hogere vergoeding.
3. De beslissing
De kantonrechter:
stelt ROC in de gelegenheid uiterlijk 3 februari 2012 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 7 februari 2012;
kent aan [verweerdster] ten laste van ROC een vergoeding toe van EUR 120.000,00 bruto en veroordeelt ROC tot betaling van deze vergoeding aan [verweerdster];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt ROC in de proceskosten aan de zijde van [verweerdster], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op EUR 450,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2012.