4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer]. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte voornoemd feit in vereniging heeft gepleegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten omdat zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien geen direct bewijs is waaruit onomstotelijk blijkt dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd:
- De verklaring van [broer verdachte] is onbetrouwbaar gelet op zijn psychische gesteldheid en dient daarom niet voor het bewijs te worden gebruikt. Subsidiair, voorzover de rechtbank deze verklaringen toch voldoende betrouwbaar zou achten, is (voorwaardelijk) verzocht om een psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek naar deze getuige.
- De verklaring van de getuige [getuige 1], ondermeer tegenover undercoveragenten van de Belgische politie, dient wegens onbetrouwbaarheid niet voor het bewijs te worden gebruikt. Ten aanzien van het de-auditu gedeelte van de verklaring van deze getuige heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze niet door ander bewijs wordt ondersteund.
- Met betrekking tot de match van het DNA van verdachte met het DNA dat is aangetroffen op een huls in de auto van het slachtoffer, is naar voren gebracht dat het gehanteerde referentiebestand niet representatief is. Primair moet dit leiden tot bewijsuitsluiting, subsidiair is verzocht om nader onderzoek naar het referentiebestand. Voorts is aangevoerd dat op grond van het DNA bewijs in het dossier niet vast staat dat verdachte de huls heeft vastgehouden, gelet op de mogelijkheid van secondary transfer nu verdachte eerder in de auto van het slachtoffer kan hebben gezeten. Bovendien is er op de andere drie hulzen die zijn aangetroffen geen DNA materiaal van verdachte aangetroffen.
- Verdachte had geen aannemelijk motief om het slachtoffer dood te schieten.
- Uit de telefoongegevens blijkt dat het slachtoffer en verdachte minuten voordat de schoten door getuigen zijn gehoord elkaar moeten hebben ontmoet. Aangezien er meteen daarna meerdere personen ter plaatse zijn gezien, laat dit de mogelijkheid open dat een ander of anderen de schoten heeft/ hebben gelost.
De verdediging heeft gelet op het voorgaande verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen
Op 12 januari 2011 ligt getuige [getuige 2], wonende aan de [adres] te Utrecht, te schrijven in zijn bed. Hij hoort een salvo van eerst 3 à 4 knallen en na een paar seconden nog een knal. Hij kijkt vervolgens uit zijn raam, vanuit waar hij zicht heeft op de kruising van de Rapenburchdreef en de Theemsdreef, en hij ziet een auto stil staan met de passagiersdeur open. Hij ziet een man met een normaal postuur en een petje op vanaf de passagierskant van de auto met een ferme pas weglopen in de richting van de Einsteindreef, over de Rapenburchdreef. Ondertussen rijdt de auto heel langzaam vooruit en komt deze tot stilstand tegen een garagedeur. Getuige [getuige 2] gaat dan naar buiten en als de getuige bij de auto is, ziet hij een man in een ongewone positie op de bestuurdersstoel liggen. Getuige [getuige 2] belt het alarmnummer 112. Om 01.57 uur krijgt hij contact met de meldkamer van de alarmdienst en vraagt om zowel politie als ambulance.