ECLI:NL:RBUTR:2012:BV0777

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
316615 HA RK 11-525
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedures

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 2 december 2011 een verzoek ingediend tot wraking van mr. [X], rechter in de sector bestuursrecht van de Rechtbank Utrecht. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. [X] niet onpartijdig was in de behandeling van haar beroepszaken tegen de Minister van Infrastructuur en Milieu. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 3 januari 2012, waarbij verzoekster en haar gemachtigde, de heer [A], aanwezig waren. Mr. [X] was ook ter zitting aanwezig, terwijl de advocaat van de minister, mr. S. van Heukelom-Verhage, zich had afgemeld.

Verzoekster voerde aan dat mr. [X] door haar handelen en nalaten blijk had gegeven van een gebrek aan onpartijdigheid. Dit zou blijken uit de wijze waarop zij de beroepszaken had behandeld, waaronder het inwilligen van een uitstelverzoek van de minister zonder overleg met verzoekster en het niet corrigeren van onjuiste uitlatingen van de minister. Verzoekster voelde zich onder druk gezet om haar beroepen in te trekken en had het vertrouwen in de onpartijdigheid van mr. [X] verloren, vooral omdat de uitspraak in haar zaken herhaaldelijk niet binnen de gestelde termijn was gedaan.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid van mr. [X] niet gerechtvaardigd was. De rechtbank erkende dat er communicatieproblemen waren met de griffie, maar dit vormde geen grond voor wraking. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek voor zover dit gebaseerd was op feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan en tijdens de zitting van 26 augustus 2011 hadden voorgedaan, en wees het verzoek tot wraking voor het overige af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 316615 HA RK 11-525
beslissing van 12 januari 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: de heer [A].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 2 december 2011 heeft [verzoekster] op de voet van artikel 8:15 Awb bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking va[X], rechter in de sector bestuursrecht van deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die aldaar zijn geregistreerd onder de zaaknummers 10/1890 AW en 10/2416 AW. Op 16 december 2011 ontving de rechtbank van [verzoekster] een 24-tal producties.
1.2. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [verzoekster] en mr. [X] opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op 3 januari 2012. De Minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen de Minister van Verkeer en Waterstaat, hierna: de minister), verweerder in bovengenoemde procedures, is via mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat te Den Haag, van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Op 30 december 2011 heeft mr. [X] op het verzoek gereageerd.
1.5. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 3 januari 2012 plaatsgevonden. Daarbij was [verzoekster], vergezeld van haar echtgenoot en gemachtigde, de heer [A], aanwezig. Ook mr. [X] verscheen ter zitting. Mr. Van Heukelom-Verhage heeft tevoren laten weten niet te zullen verschijnen.
1.6. Omdat bij aanvang van de zitting bleek dat [verzoekster] en haar gemachtigde de reactie van mr. [X] van 30 december 2011 niet hadden ontvangen, is hen daarvan alsnog een afschrift uitgereikt en is de zitting geschorst teneinde hen de gelegenheid te geven daarvan kennis te nemen en zich daarover te beraden. Na hervatting van de zitting heeft de heer [A] namens [verzoekster] een toelichting op haar verzoek gegeven. Mr. [X] heeft vervolgens haar standpunt nader uiteengezet. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.7. Na voortgezet debat is de uitspraak bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. De beide hoofdprocedures (onder bovengenoemde zaaknummers) betreffen beroepszaken op grond van de Ambtenarenwet, aanhangig tussen [verzoekster] als verzoekster en de minister als verweerder. [verzoekster] heeft de door de minister jegens haar genomen besluiten van 29 maart 2010, een ontslagbesluit en een besluit tot schadeloosstelling, bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank aangevochten.
2.2. Op 26 augustus 2011 heeft in genoemde procedures een gevoegde behandeling van het beroep plaatsgevonden. Daarna is het onderzoek gesloten. Nadat de voor de uitspraak bepaalde termijn - op 7 oktober 2011 - was verstreken, heeft de griffier van de sector bestuursrecht bij brief van 11 oktober 2011 aan [verzoekster] bericht dat het niet mogelijk is gebleken de uitspraak binnen zes weken te doen en dat was besloten de uitspraaktermijn met zes weken te verlengen. Bij brief van 30 november 2011 heeft de griffier, in reactie op de brief van [verzoekster] van 24 november 2011, zich verontschuldigd voor het feit dat het ook binnen de verlengde termijn niet was gelukt uitspraak te doen. Daarbij is aangekondigd dat uiterlijk op 6 december 2011 uitspraak zou worden gedaan.
3. De standpunten
3.1. [verzoekster] meent dat mr. [X] in de aanhangige beroepszaken door een andere rechter dient te worden vervangen, omdat het de rechter - gezien de wijze waarop zij de zaken heeft behandeld - aan de vereiste onpartijdigheid en onafhankelijkheid ontbreekt. Zo is in de voorbereidingsfase zonder overleg met [verzoekster] een uitstelverzoek van de minister ingewilligd, werd niet op herstel van onjuiste uitlatingen van de minister aangedrongen en is toegestaan dat de minister de rechtbank in diskrediet bracht. Ter zitting van 26 augustus 2011 heeft de rechter [verzoekster] onder druk gezet om haar beroepen in te trekken, is haar echtgenoot en gemachtigde tot de orde geroepen en het woord ontnomen, en heeft mr. [X] zich onvoldoende kritisch opgesteld jegens de landsadvocaat. Ofschoon aldus bij [verzoekster] voorafgaand aan en tijdens de zitting van 26 augustus 2011 reeds de indruk was ontstaan dat mr. [X] niet onbevooroordeeld was, heeft zij haar aanvankelijk het voordeel van de twijfel gegeven. Toen evenwel niet binnen de gestelde termijn, en evenmin binnen de verlengde termijn, uitspraak werd gedaan zonder dat [verzoekster] daarover vóór het verstrijken van deze termijnen was geïnformeerd, was voor haar de maat vol en heeft zij het vertrouwen in de onpartijdigheid van mr. [X] verloren.
3.2. Mr. [X] heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. De wijze waarop de beroepszaken zijn behandeld, getuigt niet van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid. Het verzoek is niet ingediend zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aan [verzoekster] bekend zijn geworden. [verzoekster] is ter zitting niet onder druk gezet om haar beroepen in te trekken. Dat zij teleurgesteld was toen in de periode na de zitting bleek dat binnen de (verlengde) termijn geen uitspraak kon worden gedaan, is begrijpelijk, maar vormt geen reden tot wraking. Het lukt niet steeds om partijen tijdig over een voorziene overschrijding van de uitspraaktermijn in te lichten.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 8:15 Awb. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, waarvan hier niet is gebleken, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Het eerste lid van artikel 8:16 Awb bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die naar de mening van verzoeker tot wraking behoren te leiden aan deze bekend zijn geworden.
4.2. De rechtbank begrijpt het standpunt van [verzoekster] aldus dat het feit dat de uitspraak in haar beroepszaken bij herhaling niet binnen de gestelde termijn werd gedaan zonder dat zij tijdig vooraf over die termijnoverschrijdingen was geïnformeerd, voor haar de druppel is geweest die de emmer deed overlopen en haar uiteindelijk heeft doen concluderen dat mr. [X] haar als procespartij niet serieus nam. Voorop gesteld wordt dat het inderdaad de voorkeur verdient dat de griffie van de sector bestuursrecht bij een dreigende overschrijding van de uitspraaktermijn tijdig tevoren aan de betrokken partijen meedeelt dat de uitspraak niet binnen de gestelde termijn kan worden gedaan en dat de uitspraaktermijn wordt verlengd. Dat dit in dit geval niet is gebeurd, valt te betreuren en daarvoor heeft mr. [X] zich terecht bij [verzoekster] verontschuldigd. Een grond voor wraking levert deze onvolkomenheid in de communicatie tussen de griffie en [verzoekster] evenwel niet op. Het komt - helaas - voor dat het, om redenen die los staan van de inhoudelijke behandeling van een zaak (zoals een hoge werkdruk) en buiten toedoen van de behandelend rechter, niet lukt om partijen tijdig over de voortgang van hun zaak in te lichten. Dit betreft echter niet een feit of omstandigheid die naar objectieve maatstaven grond vormt voor vrees dat het de behandelend rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. De vrees van [verzoekster] voor vooringenomenheid van mr. [X] is daarom niet gerechtvaardigd.
4.3. [verzoekster] heeft aan haar wrakingsverzoek voorts ten grondslag gelegd dat mr. [X] er, zowel voorafgaand aan als tijdens de zitting van 26 augustus 2011, door haar handelen of nalaten blijk van heeft gegeven niet onpartijdig te zijn en de minister als verweerder boven haar als verzoekster te bevoordelen. Mr. [X] heeft gemotiveerd weersproken dat zij [verzoekster] ervan heeft willen weerhouden haar beroepen te handhaven. Hetgeen de rechter over (de context van) het verhandelde bij de aanvang van de zitting heeft verklaard, doet vermoeden dat haar inleidende opmerkingen bij [verzoekster] ten onrechte de indruk hebben gewekt dat erop werd aangedrongen haar beroepen in te trekken. Voor zover mr. [X] de aangevoerde bezwaren tegen de gang van zaken in de voorbereidingsfase en tijdens de mondelinge behandeling niet gemotiveerd heeft betwist, heeft [verzoekster] het wrakingsverzoek te laat, immers eerst ruim drie maanden na de zitting, ingediend.
4.4. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen, voor zover dit is gegrond op de gang van zaken na afloop van de zitting van 26 augustus 2011. Voor het overige is [verzoekster] op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb in haar verzoek niet-ontvankelijk.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. [X], voor zover dit verzoek is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan en tijdens de zitting van 26 augustus 2011 hebben voorgedaan;
5.2. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] voor het overige af;
5.3. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoekster], mr. [X] en mr. S. van Heukelom-Verhage, alsmede aan de voorzitter van de sector bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap (voorzitter), mr. B.J. van Ettekoven en mr. G. Perrick en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2012, in aanwezigheid van de griffier.