ECLI:NL:RBUTR:2012:BV0091

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601041-11 en 22-004132-09 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en Opiumwet: Vonnis van de Rechtbank Utrecht

Op 3 januari 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 december 2011, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, werd gewijzigd volgens artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van goederen uit een winkel en het bezitten van harddrugs, waaronder MDMA, amfetamine en cocaïne.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij een rugtas met harddrugs bij zich had, maar dat hij deze tas van een vriend had gekregen om te bewaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de risico's en dat hij willens en wetens de kans had aanvaard dat de tas meer en andere verdovende middelen zou bevatten dan hij dacht. Hierdoor werd de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Gezien het recidiverisico en de eerdere veroordelingen van de verdachte, werd een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventies en urinecontroles. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 806,04 aan de verdachte gelast. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/601041-11 en 22/004132-09 (tul) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd voor deze zaak te PI Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd en dat hij opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekentenis van verdachte, het proces-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en het NFI-rapport.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, met betrekking tot de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet tot vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de ter terechtzitting van 20 december 2011 afgelegde bekennende verklaring van verdachte ;
- het proces-verbaal van aanhouding door burger van 22 oktober 2011 ;
- het proces-verbaal van aangifte voor winkeliers van 22 oktober 2011 ;
- de bijlage bij het proces-verbaal van aangifte voor winkeliers, inhoudende de verklaring van getuige [getuige] .
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte heeft met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde verklaard dat hij wist dat hij een rugtas met harddrugs bij zich had, dat hij de tas van een vriend had gekregen en dat hij deze voor hem moest bewaren. Volgens verdachte kochten hij en anderen om de beurt een grote hoeveelheid drugs om goedkoper uit te zijn. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet precies wist welke soorten drugs en welke hoeveelheden drugs er in de tas zaten.
Daargelaten de vraag of de verklaring van verdachte dat hij de tas van een vriend in bewaring heeft gekregen aannemelijk te achten is, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat verdachte een rugtas bij zich heeft gedragen in de wetenschap dat zich in die tas harddrugs bevonden. Verdachte heeft zich, door na te laten de inhoud van de tas te controleren, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die tas meer en andere verdovende middelen zou bevatten dan hij dacht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte tenminste voorwaardelijk opzettelijk heeft gehandeld ten aanzien van het aanwezig hebben van de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid verdovende middelen.
Op basis van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- voornoemde bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2011 ;
- het rapport identificatie van drugs en – precursoren van het NFI d.d. 16 november 2011.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 22 oktober 2011 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel, gevestigd aan het Gildenkwartier 181, heeft weggenomen een HDMI-kabel en
een HDMI-adapter, toebehorende aan Mediamarkt;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 22 oktober 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 71,96 gram van een
materiaal bevattende MDMA, en 49,26 gram van een materiaal bevattende amfetamine, en 0,50 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en amfetamine en cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het reclasseringsadvies.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie veel te hoog is. De raadsman heeft erop gewezen dat op grond van de Schipholrichtlijn maximaal twaalf maanden gevangenisstraf wordt opgelegd voor het aanwezig hebben van een kilo harddrugs. De raadsman verzoekt de rechtbank om aan zijn cliënt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een winkeldiefstal. Door aldus te handelen heeft verdachte schade en hinder veroorzaakt en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende winkel. Voorts heeft verdachte opzettelijk amfetamine, MDMA en cocaïne aanwezig gehad. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een ernstig strafbaar feit, want het is algemeen bekend dat verdovende middelen ernstige schade toebrengen aan de volksgezondheid. Bovendien brengt de handel in en het gebruik van verdovende middelen maatschappelijke overlast en schade in de vorm van daaraan gerelateerde criminaliteit met zich mee.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2011 blijkt dat verdachte reeds vele keren is veroordeeld ter zake van het plegen van diefstallen, Opiumwetdelicten en andere delicten. Aan de verdachte zijn vele vrijheidsstraffen opgelegd, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Deze straffen hebben de verdachte er niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Uit het reclasseringsadvies van 9 december 2011 blijkt dat het recidiverisico hoog gemiddeld is. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat gezien het gedrag van verdachte, zijn houding en zijn leefstijl professionele hulp geïndiceerd is om tot een gedragsverandering te komen.
Alles afwegende en mede gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd is de rechtbank, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij de reclassering, urinecontrole op drugs en deelname aan de gedragsinterventies Cognitieve Vaardigheidstraining en Leefstijltraining opleggen. Bijzondere voorwaarden waar de verdachte zich ter zitting voor gemotiveerd toonde.
7 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat het bij verdachte in beslag genomen geldbedrag verbeurd dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich onvoldoende aanwijzingen in het dossier dat verdachte drugs zou dealen en dat het aangetroffen geld daarvan afkomstig zou zijn. De rechtbank zal derhalve, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 806,04 aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 7 april 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de verdediging is verzocht, de proeftijd te verlengen of om de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1: Diefstal;
ten aanzien van feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte zich binnen drie dagen volgens op zijn ontslag uit detentie dient te melden bij de reclassering van Bouman GGZ te Dordrecht op het adres Kuipershaven 40. Hierna moet hij zich gedurende door reclassering Bouman GGZ bepaalde perioden blijven melden zo frequent als reclassering Bouman GGZ gedurende deze perioden nodig acht;
* dat verdachte moet deelnemen aan de volgende gedragsinterventies:
- Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa);
- Leefstijltraining;
* dat verdachte meewerkt aan urinecontroles op drugs;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 806,04;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 7 april 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 22/004132-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 maand gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mrs. P.W.G. de Beer en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Riani el Achhab, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 januari 2012.