ECLI:NL:RBUTR:2012:7105

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 oktober 2012
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
16/601234-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een zorgverlener met een aan hem toevertrouwde minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 8 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige man, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen van 16 jaar, die aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte had in de zomer van 2009 aangeboden om toezicht te houden op het slachtoffer, die zich in een kwetsbare positie bevond door zijn geestelijke gezondheid en verleden. Tijdens de behandeling van de zaak op 24 september 2012 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren en dat er geen opzet bij de verdachte was. De rechtbank heeft echter de verklaringen van het slachtoffer als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en heeft vastgesteld dat er meermalen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in een caravan op een camping.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, ondanks zijn rol als zorgverlener, misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd hij verplicht om een schadevergoeding van € 1.050,- te betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de uitvoering van de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601234-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1950] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] te [woonplaats]
raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met een minderjarige, die aan zijn zorg was toevertrouwd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met name omdat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, bij verdachte het opzet op de handelingen ontbreekt en omdat niet bewezen kan worden dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van [slachtoffer].
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft in de zomer van 2009 aangeboden om toezicht te houden op [slachtoffer], het latere slachtoffer. Verdachte en [slachtoffer] hebben in elk geval drie nachten samen doorgebracht in een caravan, op een camping in [woonplaats]. Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard dat er in die nachten seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
De bewijsmiddelen
[slachtoffer], geboren op [1993] [2] , heeft verklaard dat verdachte in de zomer van 2009 enkele dagen en nachten in een caravan op een camping in [woonplaats] op hem zou letten omdat hij toezicht nodig had [3] . [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte tijdens één van die nachten de penis van [slachtoffer] heeft vastgepakt en trekkende bewegingen heeft gemaakt en dat hij, [slachtoffer], daarna hetzelfde heeft gedaan bij de penis van verdachte [4] . Ook heeft hij verklaard dat het de nacht erna weer begon met trekken en dat verdachte hem daarna heeft gepijpt [5] . Hij heeft verdachte toen ook gepijpt [6] . Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte hem de nacht daarna eerst heeft afgetrokken en daarna heeft gepijpt [7] en dat hij verdachte die nacht ook heeft afgetrokken en gepijpt [8] . [slachtoffer] verklaart verder dat verdachte de tweede of de derde nacht zijn vinger in de anus van [slachtoffer] heeft gebracht [9] en dat verdachte gedurende die nachten in [woonplaats] meermalen zijn penis bij [slachtoffer] in zijn anus heeft gebracht [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van 10 augustus 2009 tot en met 14 augustus 2009 met [slachtoffer] in een caravan op een camping in [woonplaats] heeft verbleven om toezicht op [slachtoffer] te houden [11] . Verdachte heeft bij die gelegenheid ook verklaard dat hij in deze periode met zijn penis in de anus van [slachtoffer] is geweest [12] .
Nadere bewijsoverwegingenDe raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat bij verdachte ten aanzien van de gebeurtenissen tijdens de eerste twee nachten geen sprake was van opzet, aangezien verdachte de ontuchtige handelingen niet heeft gewild en deze slechts ongewild heeft ondergaan. [slachtoffer] zou, zo is aangevoerd, de eerste nacht de penis van verdachte, terwijl hij sliep, in de anus van [slachtoffer] hebben gebracht. De tweede nacht zou [slachtoffer] zijn eigen penis in de anus van verdachte -die ook op dàt moment sliep- hebben gebracht. Van enig bewustzijn van verdachte bij die gebeurtenissen was dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de door verdachte geschetste gang van zaken over deze eerste twee nachten de rechtbank niet geloofwaardig voorkomt. Deze lezing impliceert immers dat verdachte -nadat de eerste nacht voor hem ongewild ontuchtige handelingen hadden plaatsgevonden- de tweede nacht weer bij [slachtoffer] in één bed is gaan slapen. Tijdens die tweede nacht zouden nogmaals, voor verdachte ongewilde, ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
In deze door verdachte geschetste gang van zaken was evenwel te verwachten dat verdachte er, na het gebeuren tijdens de eerste nacht, voor zou zorgen dat er een einde kwam aan de situatie waarin hij en [slachtoffer] met zijn tweeën in één bed in een caravan verbleven maar daarvan is geen sprake geweest; verdachte is de tweede nacht weer met [slachtoffer] in één bed gaan slapen. De hiervoor door verdachte gegeven verklaring -inhoudende dat er geen voldoende beddengoed voorhanden was om apart te gaan slapen- acht de rechtbank, zelfs indien juist, daar geen voldoende verklaring voor. Verder valt niet in te zien waarom één en ander voor verdachte geen aanleiding is geweest melding te maken van hetgeen is voorgevallen. Ook de dáárvoor door verdachte gegeven verklaring -inhoudende dat hij [slachtoffer] niet in problemen wilden brengen- acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Daarbij komt dat de door verdachte gegeven lezing over de gang van zaken tijdens de eerste twee nachten moeilijk te rijmen valt met de verklaring van verdachte dat hij tijdens de derde nacht, [slachtoffer] 'op diens verzoek heeft geneukt'. Ook de door verdachte voor dat gebeuren gegeven verklaring -inhoudende dat hij [slachtoffer] wilde laten voelen, wat verdachte had gevoeld- stelt de rechtbank als niet geloofwaardig terzijde.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en dat dient te worden uitgegaan van de verklaringen van verdachte.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De rechtbank heeft zelf een oordeel kunnen vellen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] nu hij door de rechtbank ter terechtzitting als getuige is gehoord. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van
[slachtoffer] in de kern betrouwbaar zijn. [slachtoffer] heeft immers op de punten waar het in de onderhavige zaak om draait consistent verklaard. Dat er handelingen met een ontuchtig karakter hebben plaatsgevonden vindt bovendien steun in de verklaringen van verdachte.
Ten slotte heeft de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat het initiatief voor het (doen) plegen van de seksuele handelingen bij [slachtoffer] lag en dat verdachte aldus geen misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van [slachtoffer]. De raadsvrouw is van mening dat er geen verband bestaat tussen het toezicht houden door verdachte en de handelingen die zijn verricht.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat voor de bewezenverklaring van ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige niet van belang is van wie het initiatief uitging om de handelingen te verrichten. Voor strafbaarheid is voldoende dat ontuchtige handelingen hebben plaats gevonden met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige waarbij sprake is van een min of meer grote mate van afhankelijkheid; een (specifiek) verband tussen het toezicht en de ontuchtige handelingen is niet vereist. Daarnaast bevinden zich in het dossier, afgezien van de verklaring van verdachte, geen andere aanknopingspunten, op grond waarvan dient te worden aangenomen dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden op initiatief van [slachtoffer] of dat er sprake was van dwang van de kant van [slachtoffer].
Conclusie
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat verdachte in de periode van 13 augustus 2009 tot en met 20 augustus 2009 in [woonplaats] meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer].
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 10 augustus 2009 tot en met 20 augustus 2009 te [woonplaats], ontucht heeft gepleegd met de destijds aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [1993], immers heeft hij, verdachte meermalen
- aan de penis van die [slachtoffer] gelikt en gevoeld en
- die [slachtoffer] gepijpt en
- die [slachtoffer] ertoe gebracht aan zijn, verdachtes, penis te likken en te voelen en
- die [slachtoffer] ertoe gebracht hem, verdachte, te pijpen en
- die [slachtoffer] afgetrokken en
- die [slachtoffer] ertoe gebracht verdachte af te trekken en
- die [slachtoffer] anaal gepenetreerd met zijn, verdachtes, penis en een vinger.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen
gepleegd.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, een verplichte behandeling ondergaat en geen direct contact heeft met aangever [slachtoffer] of diens familie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf betoogd dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk aan het voorarrest dient te zijn. De raadsvrouw acht het niet noodzakelijk een langere proeftijd dan 2 jaren op te leggen en evenmin acht zij de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte, een man van destijds 59 jaar oud, heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een jongen van destijds net 16 jaar oud die aan zijn zorg was toevertrouwd. Verdachte wist op dat moment dat [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond vanwege zijn persoonlijkheid, zijn geestelijke gezondheid, zijn verleden en een strafzaak waarbij [slachtoffer] betrokken was. Ondanks het feit dat verdachte verklaarde dat hij het tot zijn taak rekende om [slachtoffer] te beschermen en te behoeden, heeft hij van de situatie evident misbruik gemaakt, door met [slachtoffer] verregaande ontuchtige handelingen te plegen. Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van deze aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige ernstig geschonden.
Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen dat door vrienden (de ouders van [slachtoffer]) in hem was gesteld op ernstige wijze geschaad. Deze vrienden hadden zo'n groot vertrouwen in verdachte dat ze hem hun zoon hebben toevertrouwd. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan heeft hij duidelijk gemaakt dat dit vertrouwen hem ten onrechte is gegeven.
Zoals hiervoor aangegeven acht de rechtbank bewezen dat er seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. De rechtbank vindt het daarbij niet van belang van wie het initiatief uitging. De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte geen eind heeft gemaakt aan de situatie waarin de ontuchtige handelingen hebben kunnen plaatsvinden en rekent hem dit in ernstige mate aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank ook gelet op:
  • een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 18 april 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • een pro justitia rapport van 23 februari 2012 en een reclasseringsadvies van 8 maart 2012, waaruit -onder meer- blijkt dat verdachte zichzelf als slachtoffer ziet.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straffen. De rechtbank zal daarom een andere en hogere straf opleggen dan gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank tevens bijzondere voorwaarden opleggen, als hierna te noemen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.550,-, waarvan € 50,- in verband met geleden materiële schade en € 2.500,- in verband met geleden immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade dient te worden toegewezen en dat de vordering ter zake van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- dient te worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat zij zich verzet tegen toewijzing van advocaatkosten en dat de vordering in verband met geleden immateriële schade dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 50,- en de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot die bedragen voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Voorzover de door de raadsvrouw van verdachte bedoelde advocaatkosten zien op de kosten om het vonnis te executeren, zal de rechtbank bepalen dat verdachte de kosten dient te betalen die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging moet maken, voor het geval de benadeelde partij de inning van het aan hem verschuldigde zelf in handen neemt of moet nemen. Van overige gevorderde advocaatkosten is de rechtbank niets gebleken.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen in een forensische behandelinstelling;
* dat verdachte geen direct contact heeft met [slachtoffer] en diens familie;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.050,-, waarvan € 50,- ter zake van materiële schade en € 1.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer], € 1.050,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 oktober 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus
2009 tot en met 20 augustus 2009 te [woonplaats], gemeente Breukelen, althans in
het arrondissement Utrecht, althans in Nederland en/of te Zandvoort, althans
in Nederland ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [1993],
immers heeft hij, verdachte (meermalen)
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of
- aan de penis van die [slachtoffer] gelikt en/of gevoeld en/of
- die [slachtoffer] gepijpt en/of
- die [slachtoffer] ertoe gebracht aan zijn, verdachtes, penis te likken en/of te
voelen en/of
- die [slachtoffer] ertoe gebracht hem, verdachte, te pijen en/of anaal te penetreren en/of
- die [slachtoffer] afgetrokken en/of
- die [slachtoffer] ertoe gebracht verdachte af te trekken en/of
- die [slachtoffer] anaal gepenetreerd met zijn, verdachtes, penis en/of een (of
meerdere) vinger(s);
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt hierbij telkens verwezen naar de bijlagen bij de in de wettelijke vorm opgemaakt processen-verbaal van de politie Utrecht, genummerd PL0981 2010308230, van 21 december 2011 en 12 januari 2012, doorgenummerde pagina's 1 tot en met 388.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het geboorteregister d.d. 29 augustus 2011, doorgenummerde pagina 74.
3.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 27.
4.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerde pagina's 59 en 60.
5.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerde pagina 61.
6.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerde pagina 61.
7.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerde pagina 62.
8.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerde pagina 62.
9.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerde pagina 63.
10.Proces-verbaal verhoor benadeelde, doorgenummerd pagina 368 en 369.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 24 september 2012.
12.Proces-verbaal ter terechtzitting van 24 september 2012.