ECLI:NL:RBUTR:2012:7088

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 augustus 2012
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
SBR 12/350
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit inzake kindgebonden budget wegens gebrekkige motivering

In deze uitspraak van de Rechtbank Utrecht, gedateerd 17 augustus 2012, wordt het beroep van eisers gegrond verklaard. De zaak betreft de afwijzing van de aanvraag voor kindgebonden budget door de Belastingdienst / Toeslagen. Eisers, die de aanvraag hadden ingediend voor hun kinderen, kregen in eerste instantie te maken met een afwijzing van hun aanvraag op 5 oktober 2011, gevolgd door een ongegrondverklaring van hun bezwaar op 23 december 2011. Na een tussenuitspraak op 31 mei 2012, waarin de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, werd verweerder de kans gegeven om de gebreken te herstellen. Echter, de rechtbank concludeert dat het herstel niet adequaat was, aangezien verweerder zich enkel richtte op een deel van de internationale bepalingen die door eisers waren ingeroepen, zonder de overige relevante bepalingen te toetsen. Hierdoor blijft de gebrekkige motivering van het bestreden besluit bestaan.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit vernietigd moet worden op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, en geeft verweerder de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan eisers, die in totaal € 1.092,50 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten door bestuursorganen, vooral wanneer internationale verdragen en rechten van kinderen in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2012 in de zaak tussen

[eiser 1], [eiseres 2],
mede ten behoeve van hun kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], en[minderjarige 4], te[woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld),
en

Belastingdienst / Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om toekenning van kindgebonden budget voor de drie kinderen afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Bij tussenuitspraak van 31 mei 2012 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak de aan het bestreden besluit klevende gebreken te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 19 juli 2012 een aanvullende motivering op het bestreden besluit gegeven. Eisers hebben hierop hun zienswijze naar voren gebracht.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 10 augustus 2012 meegedeeld dat met toepassing van artikel 8:51, aanhef en onder c, van de Awb een nadere zitting achterwege blijft, dat het onderzoek is gesloten en dat zij uitspraak zal doen.

Overwegingen

1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 31 mei 2012, waarin op grond van de daartegen gerichte beroepsgronden een oordeel is gegeven over het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Eisers hebben zich beroepen op verschillende internationale bepalingen, te weten het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), artikel 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR). De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder de door eisers aangevoerde feiten en omstandigheden niet heeft getoetst aan de door hen ingeroepen internationale bepalingen. Derhalve heeft verweerder zich ten onrechte geen oordeel gevormd over de vraag of artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb), gezien de aanvoerde feiten en omstandigheden in het licht van de ingeroepen internationale bepalingen buiten toepassing moet worden gelaten in de situatie waarin eisers verkeren. Verweerder heeft voorts ten onrechte het beroep op artikel 8 van het EVRM uitsluitend opgevat als een beroep op het recht op
family lifeen heeft zich geen oordeel gevormd over het recht op privéleven en heeft evenmin getoetst of dit artikel in combinatie met artikel 14 van het EVRM grond oplevert voor het buiten toepassing laten van artikel 2 van de Wkb. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder om het gebrek te herstellen dient te motiveren of de door eisers aangevoerd feiten en omstandigheden in het licht van de door hen ingeroepen internationale bepalingen al dan niet reden vormen om artikel 2 van de Wkb in dit geval buiten toepassing te laten wegens strijd met die internationale bepalingen.
2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn brief van 19 juli 2012 de nadere motivering uitsluitend heeft beperkt tot de toetsing of artikel 8 in combinatie met artikel 14 van het EVRM grond oplevert voor het buiten toepassing laten van artikel 2 van de Wkb. Verweerder heeft geen nadere motivering gegeven met betrekking tot de overige door eisers ingeroepen internationale bepalingen. Evenmin heeft verweerder gemotiveerd aangegeven of de door eisers ingeroepen internationale bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, grond opleveren voor het buiten toepassing laten van artikel 2 van de Wkb. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van een gebrekkig herstel.
3.
Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de gebrekkige motivering van het bestreden besluit ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak van 31 mei 2012 is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet aanleiding om de op verzoek van de rechtbank gegeven schriftelijke reactie van eisers van 24 juli 2012 in de berekening van de proceskosten te betrekken als zienswijze en daarvoor 0,5 punt toe te kennen naar analogie met de systematiek van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2012 (LJN: BV7058). Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak van 31 mei 2012;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.