ECLI:NL:RBUTR:2012:6753

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
SBR 10-3750
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) door de vereniging Overlegorgaan Groothandels in Producten voor de Horeca en Grootverbruik tegen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 21 november 2012 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door de vereniging Overlegorgaan Groothandels in Producten voor de Horeca en Grootverbruik (hierna: eiseres) tegen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen (hierna: verweerster). Eiseres had op 25 maart 2010 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten. Verweerster verklaarde dit verzoek bij besluit van 23 april 2010 niet-ontvankelijk. Na een aantal vervolgbesluiten, waarbij verweerster enkele documenten alsnog openbaar maakte, heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen uitvoerig besproken. Eiseres stelde dat verweerster niet alle documenten had verstrekt die onder het Wob-verzoek vielen, en dat er onterecht delen van documenten niet openbaar waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat verweerster zich terecht op het standpunt had gesteld dat zij niet gehouden was om aan het verzoek van eiseres te voldoen, omdat de Wob niet verplicht tot het opstellen van nieuwe documenten. De rechtbank concludeerde dat verweerster alle relevante documenten had verstrekt die beschikbaar waren ten tijde van de peildatum van het verzoek. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk voor het ingetrokken deel van het besluit en ongegrond voor het overige. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/3750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2012 in de zaak tussen

de vereniging Overlegorgaan Groothandels in Producten voor de Horeca en Grootverbruik, te Ede, eiseres
(gemachtigde: A.C. Beck),
en
de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen p/a AZL N.V., verweerster
(gemachtigde: mr. B. Koolhaas).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerster het verzoek van eiseres van 25 maart 2010 (Wob-verzoek) om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 27 augustus 2010 (het bestreden besluit I) heeft verweerster onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 januari 2002 (LJN: AD8969) het verzoek van eiseres alsnog ontvankelijk verklaard, verstrekking van de gevraagde documenten voor zover deze dateren van vóór 1 januari 2003 geweigerd alsmede de gevraagde en onder verweerster bevindende documenten gedateerd vanaf 1 januari 2003 in kopie aan eiseres verstrekt, waarbij enkele woorden of passages in deze documenten niet openbaar zijn gemaakt.
Bij schrijven van 4 oktober 2010 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij schrijven van 4 november 2010 heeft eiseres de gronden aangevoerd en de rechtbank verzocht getuigen te horen.
Bij besluit van 22 december 2010 (het bestreden besluit II) heeft verweerster het bestreden besluit ingetrokken voor zover daarbij documenten die dateren van vóór 1 januari 2003 zijn geweigerd, alsnog onder verweerster bevindende documenten die dateren van vóór 1 januari 2003 alsmede enkele documenten die dateren van na 1 januari 2003 in kopie aan eiseres verstrekt, waarbij enkele woorden of passages in deze documenten niet openbaar zijn gemaakt.
Verweerster heeft een verweerschrift gedagtekend 23 december 2010 ingediend.
Bij schrijven van 3 maart 2011 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.
Bij schrijven van 19 april 2011 heeft verweerster een aanvullend verweerschrift aan de rechtbank doen toekomen.
De rechtbank heeft van verweerster de op het verzoek betrekking hebbende stukken ontvangen. Voor zover het Wob-verzoek op deze stukken betrekking heeft en niet (in het geheel) openbaar zijn gemaakt, heeft de rechtbank aan eiseres toestemming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevraagd om deze stukken bij de beoordeling van het geschil te betrekken. Bij brief van 31 maart 2011 heeft eiseres deze toestemming gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ter zitting heeft eiseres haar bij schrijven van 4 november 2010 aan de rechtbank gedane verzoek om getuigen te horen ingetrokken. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerster nader onderzoek te laten verrichten naar documenten, welke op een door eiseres ter zitting overgelegde lijst zijn genoemd. Nadat verweerster dit onderzoek heeft uitgevoerd, de rechtbank nadere vragen heeft gesteld, partijen daarop hebben geantwoord en nadere standpunten hebben ingenomen, en partijen bij brieven van 27 augustus 2012 toestemming hebben gegeven voor verdere afdoening buiten zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroepschrift van 4 oktober 2010 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 december 2010 en wordt dat wat eiseres in haar schrijven van 3 maart 2011 naar voren heeft gebracht aangemerkt als aanvulling op het beroepschrift van 4 oktober 2010.
1.2. De rechtbank is van oordeel dat vanwege de gedeeltelijke intrekking van het besluit van 27 augustus 2010 eiseres niet langer belang heeft bij een beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen dat ingetrokken deel. Het beroep is in zoverre niet‑ontvankelijk. Om die reden laat de rechtbank de beroepsgronden die gericht zijn tegen het ingetrokken deel van het bestreden besluit I buiten bespreking.

Persoonlijk oogmerk/belang
1.3. Voorts stelt de rechtbank voorop dat het persoonlijk oogmerk/belang van eiseres bij verkrijging van documenten, namelijk het in bezit geraken van documenten ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel inzake het verkrijgen van vrijstelling van de verplichtstelling op grond van artikel 13 van Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) c.q. vrijstelling van de verplichte aansluiting en deelname aan het fonds van verweerster, niet relevant is in het kader van de Wob. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 11 februari 2009 (LJN: BH2566).

Peildatum
1.4. Voorts overweegt de rechtbank met inachtneming van een uitspraak van de ABRvS van 14 december 2005 (LJN: AU7938) dat een verzoek op grond van de Wob niet zo ver kan strekken dat het mede betrekking heeft op documenten die zijn vervaardigd na de datum van het verzoek. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek moeten documenten worden betrokken die op dat moment bestaan. Nadien vervaardigde documenten hoeven daarom niet bij het verzoek worden betrokken. Echter, in de onderhavige zaak heeft verweerster niet de datum van het Wob-verzoek als peildatum genomen bij de vraag welke vervaardigde documenten dienen te worden verstrekt, maar de datum van het besluit van 27 augustus 2010 (het bestreden besluit I). Zie in dit verband de brief van verweerster van 20 maart 2012. Om die reden zal de rechtbank bij de verdere beoordeling van het beroep de datum 27 augustus 2010 als vorenbedoelde peildatum hanteren.
1.5. Tussen partijen is in geschil of verweerster alle documenten waarop het Wob-verzoek van eiseres betrekking heeft, heeft overgelegd.
1.6. In het Wob-verzoek van eiseres staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“De Vereniging verzoekt u bij deze – voor zover vereist met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur – om ons alle vrijstellingsverzoeken, vrijstellingsbesluiten, intrekkingbesluiten en beleidsdocumenten inzake vrijstelling van het Bedrijfstakpensioenfonds GIL in kopie te verstrekken
of
op andere wijze inzage te geven in de verleende vrijstellingen onder vermelding van de naam van de onderneming, de vermelding van vrijstellingsgrond, de datum van de aanvraag van de vrijstelling, de datum van ingang van de vrijstelling en – voor zover relevant – de datum van intrekking.”

Lijst
1.7. Anders dan eiseres heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet gehouden is te voldoen aan het tweede deel van het verzoek, nu dit neerkomt op het opstellen van een document c.q. het opmaken van een lijst met daarin vermeld alle door eiseres gewenste informatie. Immers, de Wob geeft slechts recht op informatie voor zover neergelegd in documenten en verplicht niet tot het vergaren van informatie dan wel het bewerken of opstellen van documenten. Vergelijk een uitspraak van de ABRvS van 2 maart 2005 (LJN: AS8433). Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat verweerster heeft verklaard dat een lijst inhoudende alle door eiseres gewenste informatie niet bestaat en dat een dergelijke lijst slechts kan worden geproduceerd door het bewerken van gegevens.
Dat verweerster op de peildatum wel over een lijst inhoudende alle door eiseres gewenste informatie zou beschikken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Het bestaan van een lijst waarin enkel staat vermeld welke bedrijven zijn vrijgesteld van verplichte aansluiting bij en deelname aan het fonds van verweerster, die verweerster via haar website bekend maakt en bij wijzigingen actualiseert (zie bijlage 7 bij de gronden van beroep van 4 november 2010), is naar het oordeel van de rechtbank geen indicatie voor het bestaan van een lijst waarin alle door eiseres gewenste informatie is opgenomen.
Dat verweerster op de peildatum wel over een dergelijke lijst zou moeten beschikken omdat naar de mening van eiseres verweerster in het kader van de uitvoering van haar wettelijke taak er belang bij heeft om met één druk op de knop vorenbedoelde gegevens beschikbaar te hebben, berust op een vooronderstelling van eiseres en kan om die reden niet leiden tot het aannemen van het bestaan van een dergelijk document. Bovendien heeft verweerster gesteld en eiseres niet weersproken i) dat de vrijgestelde werkgevers niet in de algemene werkgeversadministratie van verweerster zijn opgenomen – omdat hiertoe geen noodzaak bestaat nu de vrijgestelde werkgevers niet jaarlijks gegevens hoeven aan te leveren – en ii) dat het aantal vrijgestelde werkgevers dermate beperkt is dat het eenvoudiger is de vrijstellingsbesluiten handmatig (op papier) bij te houden dan een volledige systeemaanpassing door te voeren. De beroepsgrond faalt.

Aansluitings- en handhavingsbeleid
1.8. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerster ten onrechte delen van documenten, te weten bijlage 1 en 2 bij bestreden besluit I, die zien op het
aansluitingsbeleiden
handhavingsbeleid, niet openbaar heeft gemaakt. Deze grond faalt reeds vanwege het feit dat eiseres gezien de inhoud van het Wob-verzoek niet om in documenten neergelegde informatie over deze onderwerpen heeft verzocht, zodat verweerster delen van voormelde bijlagen in het kader van het onderhavige Wob-verzoek niet openbaar hoefde te maken.

Vrijstellingsverzoeken
1.9. Eiseres heeft bij schrijven van 4 april 2012 betwist dat verweerster alle onder haar bevindende vrijstellingsverzoeken heeft overgelegd. Ter motivering van deze betwisting heeft eiseres gesteld dat aan de verstrekte vrijstellingsbesluiten telkens een vrijstellingsverzoek zal zijn voorafgegaan en wijst zij op de omstandigheid dat verweerster meer vrijstellingsbesluiten heeft verstrekt dan vrijstellingsverzoeken.
1.10. De rechtbank onderschrijft deze stelling niet. Hieraan ligt het volgende ten grondslag. In de eerste plaats heeft verweerster gesteld en eiseres niet weersproken dat ten tijde van de peildatum verweerster niet beschikte over de administratie van vóór 2001. Zie in verband ook hetgeen in overweging 26 staat vermeld. Verweerster heeft verder gesteld en eiseres heeft evenmin weersproken dat iedere vijf jaar de verleende vrijstellingen worden onderworpen aan een periodieke gelijkwaardigheidstoets, waarna de vrijstelling voor een nieuwe periode wordt verlengd ingeval nog steeds wordt voldaan aan de gelijkwaardigheidscriteria. Aan deze verlengingen liggen geen aanvragen ten grondslag, zodat het mogelijk is dat aan een aantal vrijstellingsbesluiten geen vrijstellingsverzoeken ten grondslag liggen. Gelet hierop is de enkele omstandigheid dat verweerster meer vrijstellingsbesluiten heeft verstrekt dan vrijstellingsverzoeken, voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de mededeling van verweerster dat zij alle onder het Wob-verzoek vallende vrijstellingsverzoeken die zij ten tijde van de peildatum onder zich had aan eiseres heeft verstrekt.

Intrekkingsbesluiten
1.11. Bij schrijven van 4 april 2012 heeft eiseres betwist dat verweerster alle onder haar bevindende intrekkingsbesluiten heeft verstrekt. Ter motivering van deze betwisting wijst eiseres op de omstandigheid dat zij geen intrekkingsbesluiten van verweerster heeft ontvangen, terwijl deze intrekkingsbesluiten vrijwel zeker onder verweerster aanwezig zouden moeten zijn.
1.12. Nog los van de omstandigheid dat niet valt in te zien waarom eiseres deze grond niet reeds bij de gronden van beroep van 4 november 2010 dan wel bij de aanvullende gronden van beroep van 3 maart 2011 heeft aangevoerd, onderschrijft de rechtbank deze stelling niet, nu zij enkel berust op een vermoeden van eiseres. Bovendien heeft verweerster gesteld en eiseres niet weersproken dat ten tijde van de peildatum verweerster niet beschikte over de administratie van vóór 2001. Zie in verband ook hetgeen in overweging 26 staat vermeld. Voorts overweegt de rechtbank dat er verschillende redenen kunnen zijn voor het ontbreken van een (formeel) intrekkingsbesluit ten aanzien van een vrijgestelde onderneming. Zo heeft verweerster gesteld en eiseres niet weersproken dat het voorkomt dat ten aanzien van een vrijgestelde onderneming een formeel intrekkingbesluit niet wordt genomen, terwijl die onderneming zich aansluit bij en deelneemt aan het fonds van verweerster. Zie in dit verband hetgeen in overweging 1.15 ten aanzien van Groothandel Steenbergen staat vermeld.

Vrijstellingsbesluiten ten aanzien van vier ondernemingen
1.13. In de gronden van het beroep van 4 november 2010 heeft eiseres verder aangevoerd dat verweerster ten onrechte de besluiten op de vrijstellingsverzoeken van respectievelijk Enrico B.V., [onderneming 1] B.V., Ferrero B.V. en BD Totaal B.V., niet heeft verstrekt. Deze beroepsgrond faalt. Hieraan ligt het volgende ten grondslag. Verweerster heeft bij verweerschrift van 23 december 2010 gesteld en eiseres heeft niet weersproken, dat ten tijde van de peildatum vorenbedoelde besluiten nog niet waren genomen. Met andere woorden, deze besluiten waren toen nog niet vervaardigd. Gelet op dit feit alsmede de uitspraak als genoemd in overweging 1.4 hoefde verweerster deze besluiten dan ook niet bij het nemen van de bestreden besluiten te betrekken. Dat verweerster na de peildatum besluiten op (enkele van) vorenbedoelde vrijstellingsverzoeken moet hebben genomen, doet hier niet aan af.

Vrijstellingsbesluiten met betrekking tot lopende vrijstellingen
1.14. In de gronden van het beroep van 4 november 2010 heeft eiseres vervolgens aangevoerd dat verweerster ten onrechte de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van de volgende vijf ondernemingen:
 [onderneming 2] ,
 Levensmiddelengroothandel De Kweker B.V.,
 [onderneming 3] ,
 Makro Nederland B.V., en
 Groothandel Steenbergen
niet heeft verstrekt, terwijl op dat moment deze vijf ondernemingen wel op de website van verweerster stonden vermeld als behorende tot een groep van 15 ondernemingen die is vrijgesteld van verplichte aansluiting en deelname aan het fonds van verweerster. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres bij de gronden van beroep van 4 november 2010 als bijlage 7 een lijst overgelegd, waarin enkel staat vermeld welke ondernemingen zijn vrijgesteld van verplichte aansluiting bij en deelname aan het fonds van verweerster. De rechtbank begrijpt deze grond zo dat deze ziet op vrijstellingen die volgens eiseres ten tijde van de peildatum (27 augustus 2010) golden.
1.15. In het verweerschrift van 23 december 2010 heeft verweerster in reactie op voormelde beroepsgrond van eiseres gesteld dat de als bijlage 7 bij de gronden van beroep van 4 november 2010 overgelegde lijst op verouderde gegevens berust, dat tien werkgevers waren vrijgesteld van verplichte aansluiting bij en deelname aan het fonds van verweerster en dat op de website inmiddels een nieuw overzicht van de vrijstelde ondernemingen is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze stellingen van verweerster niet (gemotiveerd) heeft weersproken.
Verder heeft verweerster in dit verweerschrift ten aanzien van de vijf in overweging 1.14 genoemde ondernemingen in het bijzonder het volgende aangegeven.
▪ [onderneming 2] is inmiddels bij verweerster aangesloten, zodat voor dit bedrijf geen vrijstellingsbesluit meer bestaat. Het oude vrijstellingsbesluit dateert van 10 april 2010 en wordt alsnog overgelegd.
▪ Het vrijstellingsbesluit ten aanzien van Vroegop Ruhe & Co van 13 oktober 2009 geldt ook voor De Kweker B.V. en dit besluit is reeds aan eiseres verstrekt als bijlage 16 van productie 9 van verweerster.
▪ Het vrijstellingbesluit ten aanzien van [onderneming 3] van 23 mei 2008 wordt alsnog overgelegd. [onderneming 3] is inmiddels failliet.
▪ Makro Nederland B.V. valt onder het vrijstellingsbesluit van Metro Cash & Carry Nederland B.V. van 15 juli 2008 en dit besluit is reeds aan eiseres verstrekt als bijlage 22 en 33 van productie 9 van verweerster.
▪ Groothandel Steenbergen is inmiddels aangesloten bij verweerster en heeft nooit een formeel (intrekkings)besluit gekregen. Een formeel (intrekkings)besluit is niet genomen.
Voorts heeft verweerster in dit verweerschrift gesteld dat zij alle onder het Wob-verzoek vallende documenten ten aanzien van deze vijf ondernemingen heeft verstrekt, voor zover deze ten tijde van de peildatum beschikbaar waren. Eiseres heeft het voormelde niet (gemotiveerd) weersproken. En niet in geschil is dat verweerster in het kader van het besluit van 22 december 2010 (het bestreden besluit II) in aanvulling op de reeds bij bestreden besluit I verstrekte documenten, andere documenten aan eiseres heeft verstrekt.
Reeds gelet op het voormelde, de omstandigheid dat verweerster wettelijk verplicht is om eens in de vijf jaar te onderzoeken of de pensioenregeling waaraan een vrijgestelde onderneming deelneemt nog voldoet aan de gelijkwaardigheidscriteria – hetgeen feitelijk betekent dat een vrijstellingsbesluit in beginsel voor de duur van vijf jaar gelding heeft – en de data van voormelde besluiten, treft de in overweging 1.14 weergegeven grond geen doel.
1.16. Bij schrijven van 4 april 2012 heeft eiseres betwist dat verweerster alle stukken met betrekking tot de ten tijde van het Wob-verzoek lopende vrijstellingen heeft overgelegd, omdat ten aanzien van een aantal ondernemingen stukken van recente datum ontbreken. Ter motivering van dit standpunt heeft eiseres verwezen naar de volgende ondernemingen:
  • firma [onderneming 4] B.V.;
  • Prisma Foodretail B.V.;
  • [onderneming 5] B.V.;
  • Makro Cash & Carry Nederland B.V.;
  • Sperwer.
Gelet op de termijn waarop vrijstellingen komen te vervallen, neemt eiseres aan dat van die bedrijven recentere stukken voorhanden zijn.
1.17. Nog los van de omstandigheid dat niet valt in te zien waarom eiseres deze grond niet reeds bij de gronden van beroep van 4 november 2010 dan wel bij de aanvullende gronden van beroep van 3 maart 2011 heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat deze grond ten aanzien van firma [onderneming 4] B.V., Prisma Foodretail B.V. en [onderneming 5] B.V. feitelijke grondslag mist. Immers, deze ondernemingen worden niet genoemd in de – verouderde – lijst van vrijgestelde ondernemingen die eiseres als bijlage 7 bij de gronden van beroep van 4 november 2010 heeft overgelegd. Concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat ten tijde van het Wob-verzoek dan wel op 27 augustus 2010 (datum van het bestreden besluit I) ten aanzien van deze drie ondernemingen sprake was van een lopende vrijstelling, zijn door eiseres niet gesteld en zijn de rechtbank evenmin gebleken. De inhoud van de jaarrekeningen van [onderneming 5] B.V. over het kalenderjaar 2009 en 2010 leidt ten aanzien van deze onderneming niet tot een ander oordeel, nu daaruit niet blijkt dat ten tijde van de peildatum sprake was van een lopende vrijstelling.
1.18. Ten aanzien van Makro Cash & Carry Nederland B.V. verwijst de rechtbank naar hetgeen in overweging 1.15 staat vermeld. Nu het vrijstellingsbesluit ten aanzien van Metro Cash & Carry Nederland B.V. van 15 juli 2008 ook voor Makro Cash & Carry Nederland B.V. geldt en een vrijstelling in beginsel feitelijk een duur heeft van vijf jaar, kan de stelling van eiseres dat verweerster niet alle recente stukken inzake de lopende vrijstelling ten aanzien van Makro Cash & Carry Nederland B.V. heeft verstrekt, niet worden onderschreven. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat dit besluit van 15 juli 2008 gezien de openbaar gemaakte inhoud daarvan niet naar aanleiding van een daartoe gericht vrijstellingsverzoek is genomen, maar naar aanleiding van een door verweerster geïnitieerd gelijkwaardigheidsonderzoek.
1.19. Met betrekking tot de stelling ten aanzien van Sperwer stelt de rechtbank vast dat hoewel eiseres reeds in de gronden van beroep van 4 november 2010 – zie hetgeen in randnummer 5.3 en noot 3 staat vermeld – opmerkingen over de door verweerster overgelegde vrijstellingsbesluiten van 25 maart 2002 ten aanzien van deze onderneming heeft geplaatst, zij eerst bij schrijven van 4 april 2012 voormelde beroepsgrond ten aanzien van Sperwer heeft aangevoerd. Nog los van het feit dat dit in strijd is met het beginsel van de goede procesorde en om die reden buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling zonder nadere onderbouwing niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Immers, zoals hiervoor in overweging 1.15 staat vermeld, heeft verweerster gesteld en eiseres niet weersproken dat de lijst van vrijgestelde ondernemingen die eiseres als bijlage 7 bij de gronden van beroep van 4 november 2010 heeft overgelegd, verouderd is en dat een geactualiseerde lijst op de website van verweerster openbaar is gemaakt. Dit betekent dat zonder nadere onderbouwing de verouderde lijst geen concreet aanknopingspunt biedt voor de stelling dat ten tijde van de peildatum Sperwer was vrijgesteld van verplichte aansluiting bij en deelname aan het fonds van verweerster. Concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat ten tijde van het Wob‑verzoek dan wel op 27 augustus 2010 (datum van het bestreden besluit I) ten aanzien van deze deze onderneming sprake was van een lopende vrijstelling, zijn door eiseres niet gesteld en zijn de rechtbank evenmin gebleken. Gelet op het moment waarop eiseres ervoor gekozen heeft om deze grond aan te voeren, had het op haar weg gelegen om deze grond van onderbouwing te voorzien. Nu zij dat niet heeft gedaan wordt deze grond, mede gelet op het voormelde, als onvoldoende onderbouwd verworpen.

Documenten als vermeld in de ter zitting door eiseres overgelegde lijst
1.20. Ter onderbouwing van haar stelling dat verweerster niet alle documenten die onder het Wob-verzoek vallen heeft verstrekt, heeft eiseres ter zitting een lijst (de lijst) overgelegd.
1.21. In het kader van deze stelling stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat eiseres door overlegging van deze lijst eerst in beroep heeft verzocht om openbaarmaking van bepaalde documenten dan wel in documenten neergelegde informatie over onderwerpen, die gezien de inhoud van het Wob-verzoek niet onder dit Wob-verzoek vallen. Om die reden hoefde verweerster – nog los van de vraag of deze documenten bestaan en of deze informatie in documenten is neergelegd – naar het oordeel van de rechtbank deze documenten dan wel in documenten neergelegde informatie niet in het kader van het onderhavige Wob‑verzoek te betrekken en/of openbaar te maken. Het gaat om de volgende documenten dan wel informatie over hierna vermelde onderwerpen, waarbij de rechtbank de door verweerster bij brief van 16 december 2011 gegeven lettering heeft gehanteerd:
complete notulen van de bestuursvergadering van verweerster van 5 maart 2009. Zie ook hetgeen in overweging 1.8 staat vermeld;
notulen van 2000 tot en met 2009 inzake het Handhavingsbeleid.
complete memo Handhavingsbeleid van verweerster van 3 december 2009. Zie ook hetgeen in overweging 1.8 staat vermeld;
het Handhavingsbeleid zoals dat gold in de periode van 2000 tot en met 2008;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoek van LU-Kraft van 15 februari 2010;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoek van [onderneming 6] de periode 2001-2009;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoeken van [onderneming 7] over de periode 2000-2003 alsmede de redenen voor het verlenen van de vrijstellingen sedert 2000 tot heden;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoek (inclusief redenen) V&S Foodspecialist voor de periode 2003 t/m 2008;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoek van BD Totaal;
het onderzoek door verweerster naar de actuariële gelijkwaardigheid van de gedeeltelijke vrijstelling van Deli XL per 1 januari 2006;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Deli XL met ingang van 2008 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Wessanen Nederland B.V. met ingang van 2008 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Sligro met ingang van 2003 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoek van Enrico B.V. over de periode vanaf 2004;
de onderliggende stukken met betrekking tot de beslissing op het vrijstellingsverzoek van [onderneming 1] B.V. over de periode vanaf 2007;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van [onderneming 3] met ingang van 2008 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van [onderneming 2] met ingang van 2003 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
een opgave over welke periode Langerak de Jong B.V. is vrijgesteld middels het besluit van 26 januari 2004 alsmede de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor het merendeel van de werknemers van Langerak de Jong B.V. alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Groothandel Bergsma Makkum B.V. met ingang van 2004 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Vroegop Ruhe B.V. met ingang van 2003 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de onderliggende stukken met betrekking tot het vrijstellingsbesluit van Levensmiddelengroothandel De Kweker B.V. over de periode 2000 tot en met 2005 alsmede vanaf 2008;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Metro Cash & Carry Nederland B.V. met ingang van 2006 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Plus Retail B.V. met ingang van 2006 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de eventuele aanvullende redenen voor het vrijstellingsbesluit voor alle werknemers van Global Food B.V. met ingang van 2006 alsmede het onderzoek naar de actuariële gelijkwaardigheid van de pensioenregeling;
de onderliggende stukken met betrekking tot het vrijstellingsbesluit van Global Food B.V. over de periode van 2000 tot 2006 alsmede vanaf 2008;
de onderliggende stukken met betrekking tot de vrijstellingsbesluiten van Groothandel Steenbergen te Hoogeveen;
een overzicht van de door verweerster gedane controle dat alle vrijgestelde bedrijven een pensioenvoorziening hadden van vóór 1964. Tevens het onderzoek naar de bij het vrijstellingsverzoek betrokken vakorganisaties;
onderzoek gelijkwaardigheidsverklaringen 2006 en 2008 zoals uitgevoerd door verweerster.
Ingeval eiseres verstrekking van deze documenten dan wel in documenten neergelegde informatie over voormelde onderwerpen alsnog wenst, zal zij daartoe een verzoek bij verweerster moeten indienen.
Met betrekking tot (a) het gevraagde overzicht van de ondernemingen die zijn vrijgesteld van verplichte aansluiting bij en deelname aan het fonds van verweerster over de periode van 2000 tot heden inclusief redenen, geldt hetgeen in overweging 1.7 met betrekking tot het tweede deel van het Wob‑verzoek is overwogen evenzeer.
1.22. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres onder wijzing naar de ter zitting overgelegde lijst zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerster ten onrechte de volgende onder het Wob-verzoek vallende documenten niet heeft verstrekt:
1.
de beslissing op het vrijstellingsverzoek van LU-Kraft van 15 februari 2010;
2.
de beslissing op het vrijstellingsverzoek van [onderneming 6] inzake de periode 2001-2009;
3.
de beslissing op het vrijstellingsverzoeken van [onderneming 7] over de periode 2000-2003;
4.
de beslissing op het vrijstellingsverzoek van V&S Foodspecialist over de periode 2003 t/m 2008;
5.
de beslissing op het vrijstellingsverzoek van BD Totaal;
6.
de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van Wessanen over de periode van 2000 tot 2008;
7.
de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van Sligro over de periode van 2000 tot 2003;
8.
de beslissing op het vrijstellingsverzoek van Enrico inzake de periode vanaf 2004;
9.
de beslissing op het vrijstellingsverzoek van [onderneming 1] inzake de periode vanaf 2007;
10.
de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van [onderneming 3] over de periode van 2000 tot 2008;
11.
de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van [onderneming 2] over de periode van 2000 tot 2003;
12.
de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van Vroegop Ruhe over de periode van 2000 tot 2003;
13.
het vrijstellingsbesluit ten aanzien van Levensmiddelengroothandel De Kweker over de periode van 2000 tot en met 2005 alsmede vanaf 2008;
14.
het vrijstellingsbesluit ten aanzien van Global Food B.V. over de periode van 2000 tot 2006 alsmede vanaf 2008;
15.
de vrijstellingsbesluiten ten aanzien van Groothandel Steenbergen te Hoogeveen;
16.
alle vrijstellingsbesluiten welke verstrekt zijn vanaf 2010 tot nu – de rechtbank begrijpt: 21 november 2011, de datum van de zitting –.
Bij schrijven van 4 april 2012 heeft eiseres deze lijst aangevuld met het vrijstellingsbesluit ten aanzien van De Kweker B.V. over de periode van 2000 tot en met 2004.
1.23.
Met betrekking tot de beslissingen op de vrijstellingsverzoeken van respectievelijk BD Totaal B.V., Enrico B.V. en [onderneming 1] B.V. verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent in overweging 1.13 staat vermeld. Het standpunt van eiseres inzake deze beslissingen wordt dan ook verworpen.
1.24.
Met betrekking tot de overige besluiten die in overweging 1.22 staan vermeld overweegt de rechtbank het volgende.
1.25.
De ABRvS heeft in een uitspraak van 29 september 2010 (LJN: BN8564) overwogen dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
1.26.
De mededeling van verweerster, zoals verwoord in het bestreden besluit II alsmede in het verweerschrift van 23 december 2010 en gedaan ter zitting, dat na onderzoek is gebleken dat zij ten tijde van de peildatum geen andere onder het Wob-verzoek vallende documenten onder zich heeft gehad dan die zij bij beide bestreden besluiten aan eiseres in kopie heeft verstrekt, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor.
Hierbij heeft de rechtbank in de eerste plaats in ogenschouw genomen hetgeen verweerster over haar administratie in het algemeen alsmede hetgeen zij over de administratie ten aanzien van de vrijgestelde werkgevers in het bijzonder heeft gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen in de randnummers 2.8, 2.11, 3.4 van het verweerschrift van 23 december 2010 staat vermeld.
Verweerster heeft onder meer gesteld dat de administratie van vóór 2001 niet meer aanwezig is. De administratie vanaf 2001 is fysiek en digitaal aanwezig onder de administrateur van verweerster, AZL N.V. Een deel van de digitale administratie is doorzoekbaar. Met name oudere digitale documenten zijn niet op woorden te doorzoeken. De datum van het document is over het algemeen de datum van het inscannen.
In de tweede plaats heeft de rechtbank bij dit oordeel betrokken hetgeen verweerster heeft gesteld over de door haar te verrichten gelijkheidwaardigheidstoetsing en de in dat kader door haar in 2001, 2006 en 2008 verrichte onderzoeken. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen in de randnummers 2.10 en 3.3 van het verweerschrift van 23 december 2010 staat vermeld.
In de derde plaats heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen verweerster heeft gesteld over haar twee zoektochten in de administratie naar de onder het Wob-verzoek vallende documenten. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen in de randnummers 2.3, 2.4, 3.2 en 3.5 van het verweerschrift van 23 december 2010 staat vermeld. Verweerster heeft gesteld dat zij twee keer in haar fysieke en digitale administratie heeft gezocht naar documenten die onder het Wob-verzoek van eiseres vallen alsmede dat zij alle verzochte documenten, voor zover beschikbaar ten tijde van de peildatum, aan eiseres in kopie heeft verstrekt. Ter zitting heeft verweerster desgevraagd ter verduidelijking verklaard dat bij de eerste zoektocht een fysieke map met documenten door de met de behandeling van het Wob‑verzoek belaste persoon over het hoofd is gezien, omdat deze map met documenten bij een collega van deze persoon lag en daardoor niet op de plek stond waar de fysieke administratie zich bevindt c.q. de fysieke mappen normaliter staan. Dit is de reden geweest dat bij het bestreden besluit I geen documenten van vóór 1 januari 2003 zijn verstrekt, maar in het kader van de tweede zoektocht wel.
1.27.
Eiseres heeft voormelde stellingen niet (gemotiveerd) weersproken. Door enkel te stellen dat zij het zeer waarschijnlijk acht dat verweerster bij een derde of vierde zoektocht in haar administratie meer documenten zal vinden waarop het Wob-verzoek ziet, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van de twee onderzoeken door verweerster, bepaalde documenten toch onder verweerster berusten.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij niet aannemelijk acht dat verweerster niet over oudere vrijstellingsbesluiten dan de in kopie aan eiseres verstrekte besluiten beschikt, omdat aan verleende vrijstellingen voorwaarden zijn verbonden die van toepassing blijven zolang de vrijstelling geldt. Ingeval verweerster niet meer over de oudere vrijstellingsbesluiten beschikt, kan zij naar de mening van eiseres haar wettelijke taak aangaande vrijstellingen niet uitvoeren. De rechtbank stelt vast dat deze stelling er van uitgaat dat in de meest recente vrijstellingsbesluiten de voorwaarden waaronder de vrijstelling is verleend, niet staan vermeld.
Verweerster heeft tegen voormelde stelling van eiseres ingebracht dat ter uitvoering van haar wettelijke taak nodig is dat zij met betrekking tot lopende vrijstellingen in ieder geval beschikt over de meest recente vrijstellingsbesluiten c.q. besluiten tot verlenging van verleende vrijstellingen waarin de voorwaarden voor vrijstelling staan vermeld, zodat zij in het kader van een verzoek tot verlenging van de verleende vrijstelling dan wel periodiek gelijkwaarheidstoetsing kan beoordelen of nog steeds aan de voorwaarden waaronder de vrijstelling is verleend, wordt voldaan. Zie in dit verband hetgeen verweerster in randnummer 3.3 van het verweerschrift van 23 december 2010 heeft vermeld. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerster het in het kader van de vervulling van haar wettelijke taak niet noodzakelijk acht om in lengte van dagen ook aan de meest recente vrijstellingsbesluiten voorafgegane, oudere vrijstellingsbesluiten en/of vrijstellingsverzoeken te bewaren. De rechtbank is van oordeel dat deze invulling van haar administratieve taak verklaart waarom verweerster niet (meer) over andere of oudere vrijstellingsbesluiten en/of vrijstellingsverzoeken beschikt dan door haar in kopie aan eiseres is verstrekt. Gelet hierop levert voormelde stelling van eiseres evenmin grond om te twijfelen aan de mededeling van verweerster dat zij ten tijde van de peildatum niet (meer) over oudere vrijstellingsbesluiten beschikte dan de door haar in kopie verstrekte vrijstellingsbesluiten. De enkele omstandigheid dat partijen van mening verschillen of verweerster haar wettelijke taak aangaande vrijstellingen naar behoren kan vervullen indien zij niet meer beschikt over oudere vrijstellingsbesluiten en/of -verzoeken dan de meest recente vrijstellingsbesluiten, valt buiten het kader van dit geschil. Overigens kan het ook niet tot een ander oordeel leiden.

Onleesbaar gemaakte woorden en/of passages
1.28.
Eiseres heeft zich in beroep aanvankelijk op het standpunt gesteld dat verweerster ten onrechte persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvatting in de aan eiseres verstrekte documenten heeft weggelakt c.q. niet openbaar heeft gemaakt. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond die ziet op de persoonlijke beleidsopvattingen laten vallen. De beroepsgrond die ziet op de persoonsgegevens heeft eiseres gehandhaafd, nu zij niet kan controleren of de weggelakte woorden en/of passages daadwerkelijk betrekking hebben op persoonsgegevens. Ingeval het wel persoonsgegevens betreft, verzet eiseres zich niet tegen het niet openbaar maken van deze persoonsgegevens. Verweerster heeft aangegeven dat de onleesbaar gemaakte woorden en/of passages in de aan eiseres verstrekte documenten ofwel persoonsgegevens betreffen ofwel informatie die eiseres niet heeft verzocht.
1.29.
De rechtbank stelt na kennisneming van de door verweerster overgelegde stukken, waaronder ook de niet in het geheel openbaar gemaakte stukken, vast dat de woorden en/of passages die in bijlage 1 en 2 bij het bestreden besluit 1 niet openbaar zijn gemaakt ofwel zien op informatie die eiseres niet heeft gevraagd – zie in dit verband hetgeen in overweging 1.8 staat vermeld – ofwel zien op persoonsgegevens. De woorden en/of passages die verweerster in de overige aan eiseres verstrekte stukken heeft weggelakt zien op persoonsgegevens. Gelet hierop treft voormelde beroepsgrond die eiseres heeft gehandhaafd geen doel.
1.30.
Het voorgaand leidt tot het oordeel dat het beroep voor het overige ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet‑ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het ingetrokken deel van het besluit van 27 augustus 2010;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 21 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.