ECLI:NL:RBUTR:2012:1415

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB-12_142
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemprocedure over standplaatsvergunning en schadevergoeding na onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijfsnaam], een aanvraag ingediend voor een standplaatsvergunning om op woensdagen in 2010 autoruiten te repareren op het Burgemeester Haitsmaplein in Mijdrecht. De gemeente, verweerder, heeft deze vergunning geweigerd omdat er al een vergunning was verleend aan een concurrent. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt en uiteindelijk een vergunning gekregen, maar pas op 14 april 2010. Eiser heeft een zelfstandig schadeverzoek ingediend, waarin hij vergoeding van netto winstderving eiste, omdat hij meende dat hij door de onrechtmatige weigering van de vergunning omzet had misgelopen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de onrechtmatigheid van het besluit van 30 november 2009 vaststaat, maar dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn schade te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om de schade en de hoogte daarvan aannemelijk te maken. Eiser heeft weliswaar facturen overgelegd, maar deze waren niet representatief voor de situatie in 2010. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gestelde schade en dat verweerder het schadeverzoek terecht heeft afgewezen.

De rechtbank heeft ook de eisvermeerdering in beroep tot € 58.176,- en wettelijke rente buiten beschouwing gelaten, omdat dit niet in het bestreden besluit was opgenomen. Eiser heeft verder bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van proceskosten, maar ook dit werd door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/142
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2012 in de zaak tussen

[eiser] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam] , te [vestigingsplaats] ,

eiser,
(gemachtigde: [eiser] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: M.L. van Aerde en M.A. Broeze).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten het verzoek van eiser om schadevergoeding niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 23 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het verzoek om schadevergoeding alsnog afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de rechtbank stukken doen toekomen. Hij heeft daarbij meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken, met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 13 april 2012 heeft de rechtbank in een tussenuitspraak bepaald dat de beperkte kennisname van de stukken niet gerechtvaardigd is. Daarop heeft de rechtbank de betreffende stukken met toestemming van eiser aan verweerder doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 14 september 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een standplaatsvergunning om onder andere op alle woensdagen in 2010 op het Burgemeester Haitsmaplein in Mijdrecht autoruiten te repareren en te graveren. Verweerder heeft de vergunning voor de woensdagen geweigerd omdat bij besluit van 30 november 2009 aan de firma Starglass reeds een vergunning voor alle woensdagen in het jaar 2010 was verstrekt. Eiser heeft tegen de vergunning van 30 november 2009 bezwaar gemaakt, waarop vervolgens door verweerder bij de beslissing op dit bezwaar van 29 maart 2010 de vergunning is ingetrokken.
2.
Op 14 april 2010 heeft verweerder aan eiser vervolgens alsnog een vergunning verleend om een standplaats in te nemen op het Burgemeester Haitsmaplein te Mijdrecht, ten behoeve van het herstellen van autoruitschade, voor dinsdagen én woensdagen van 09.00 uur tot 18.00 uur, voor het jaar 2010.
3.
Bij brief van 16 december 2010 heeft eiser verweerder verzocht om een zelfstandig schadebesluit te nemen (het schadeverzoek). Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van netto winstderving ten bedrage € 16.787,- te vermeerderen met wettelijke rente. Hij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat, nu gebleken is dat de standplaatsvergunning aan Starglass onrechtmatig is verleend, en eiser pas op 14 april zijn vergunning heeft gekregen, hij de eerste vijftien woensdagen van 2010 niet heeft kunnen benutten. Hij heeft dus omzet gemist in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 april 2010. Bij dit verzoek is een brief van 8 november 2010 van mr. J. Siteur, fiscaal jurist en belastingadviseur, overgelegd. In deze brief is vermeld dat eisers omzet in het jaar 2007 per dag € 1.216,74 bedroeg, in het jaar 2008 € 1.087,32, in het jaar 2009 € 1.178,26 en dat de gemiddelde omzet per dag over drie jaar berekend € 1.160,77 bedraagt.
4.
Bij brief van 14 januari 2011 heeft verweerder eiser verzocht om een overzicht van de belastingdienst waarop de kwartaal- en jaaromzet en het aantal uren of dagen staat vermeld dat in de gemeente Mijdrecht werkzaamheden zijn verricht, teneinde tot een goede beoordeling van het schadeverzoek te komen.
5.
Op 10 juni 2011 heeft verweerder eiser uitgenodigd te verschijnen op het gemeentehuis om eiser in de gelegenheid te stellen stukken in persoon over te leggen. Eiser is verschenen. De besluitvorming is daarna verlopen zoals hiervoor vermeld.
6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 30 november 2009 onrechtmatig was, ook jegens eiser. Verweerder heeft voorts de causaliteit tussen de onrechtmatigheid van dit besluit en de door eiser beweerdelijk geleden schade niet betwist. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting het standpunt ingenomen dat de aansprakelijkheid van verweerder voor schade die eiser mogelijk heeft geleden ten gevolge van het gegeven dat het hem eerst met ingang van 14 april 2010 is toegestaan op de woensdag standplaats in te nemen in Mijdrecht vast staat. Nu deze punten tussen partijen geen onderwerp zijn van geschil zal de rechtbank dit een en ander daarom tot uitgangspunt nemen.
Tussen partijen is slechts in geschil de vraag of eiser dientengevolge schade heeft geleden en zo ja, hoeveel. Verweerder heeft het schadeverzoek afgewezen omdat eiser in gebreke is gebleven om de beweerdelijk gederfde winst te onderbouwen met bewijsstukken en aldus het bestaan van schade niet aannemelijk heeft gemaakt.
7.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn schadeverzoek ten onrechte is afgewezen. Hij stelt dat hij zijn schadeverzoek voldoende heeft onderbouwd. De locatie Mijdrecht leverde voorheen een bovengemiddelde omzet op. Eiser heeft verweerder kopieën van facturen aangeboden, maar verweerder heeft deze facturen niet nodig geacht. Het is onbehoorlijk en het duidt op vooringenomenheid dat verweerder vervolgens in het bestreden besluit aan eiser tegenwerpt dat hij geen onderbouwing voor de schade heeft aangeleverd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser in beroep facturen aan klanten uit Mijdrecht uit 2008 overgelegd. Dit zijn de facturen die ook aan verweerder zijn getoond. Los van de omzet die per factuur is geïncasseerd, zijn er ook nog kasgelden. Deze bedroegen bijvoorbeeld op 18 april 2008 € 120,-, op 6 juni 2008 € 255,- en op 11 juli 2008 € 335,-. In beroep heeft eiser zijn vordering verhoogd naar € 58.176,- en wettelijke rente.
8.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het aan eiser is het bestaan van schade en de hoogte ervan op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken. Gelet hierop diende eiser ter staving van zijn schadeverzoek die gegevens en bescheiden te overleggen die verweerder nodig had om te kunnen vaststellen of eiser de door hem gestelde schade heeft geleden. Verweerder mag van eiser verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij bij optimale benutting van zijn standplaatsvergunning op de woensdagen in de in geding zijnde periode inderdaad een nettowinst van de door hem gestelde omvang zou hebben behaald.
9.
Anders dan eiser ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig of met vooringenomenheid heef gehandeld door zijn facturen niet serieus te nemen. Verweerder heeft eiser voldoende gelegenheid geboden om zijn schadeverzoek nader te onderbouwen. Eiser heeft de facturen op de zitting van de bezwaarschriftencommissie getoond en de gemachtigde van verweerder M.L. van Aerde heeft ter zitting verklaard dat zij op 10 juni 2011 van de desbetreffende facturen kennis heeft genomen en dat deze bij de besluitvorming zijn betrokken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder de facturen, zoals die door eiser in beroep zijn overgelegd, gezien heeft en volledig bij zijn beoordeling heeft betrokken. Over de vraag of deze facturen de gestelde winstderving ook aannemelijk hebben gemaakt, overweegt de rechtbank het volgende.
10.
Hoewel niet onaannemelijk is dat eiser enige schade heeft geleden door het niet kunnen innemen van een standplaats in Mijdrecht op de woensdagen tot 14 april 2010, heeft hij voor de vaststelling van de daadwerkelijke omvang daarvan onvoldoende aanknopingspunten aangereikt. Dat betekent dat verweerder het schadeverzoek terecht heeft afgewezen, maar ook dat onvoldoende reden bestaat om een ander dan het door eiser gestelde bedrag aan schade in goede justitie te bepalen.
11.
Vast staat dat eiser standplaatsen inneemt in meerdere gemeenten in het land. De in de brief van Siteur genoemde gemiddelde dagomzetten zijn gebaseerd op de totale inkomsten van eiser en daaruit blijkt dus niet welke omzet op de locatie in Mijdrecht werd gegenereerd.
De door eiser overgelegde facturen betreffen alle in het jaar 2008 in Mijdrecht verrichte reparaties. Zowel over het jaar 2009 als 2010 heeft eiser geen facturen kunnen overleggen. Uit de wel overgelegde facturen blijkt een wisselend beeld van behaalde omzetten, zodat daaruit niet kan worden afgeleid wat eiser op de woensdagen tot 14 april 2010 bij benadering zou hebben omgezet als hij standplaats zou hebben ingenomen. Dat eiser geen administratie heeft bijgehouden van de omzet die op rekening of per kas is betaald en die daarom niet kan overleggen, komt voor zijn rekening en risico.
Voorts valt mede op grond van uitlatingen van eiser zelf te betwijfelen of de omzetten die hij in 2007 en 2008 behaalde representatief zijn voor de situatie in 2010. Eiser heeft betoogd dat in 2009 de markt al minder gunstig was en dat die in 2010 zelfs geheel was verpest door de werkwijze van zijn concurrent Starglass.
Ook blijkt dat eiser gewoonlijk niet iedere woensdag standplaats innam, zodat allerminst zeker is dat hij dat in het eerste kwartaal van 2010 wel zou hebben gedaan. Eiser heeft verklaard in 2009 slechts een enkele keer in Mijdrecht te zijn geweest vanwege die minder gunstige markt.
Vast staat bovendien dat eiser voor de rest van 2010 zijn standplaatsvergunning evenmin optimaal heeft benut, naar eigen zeggen omdat de markt er zo slecht geworden was. Uit controles die verweerder heeft uitgevoerd in 2010 is gebleken dat eiser ten hoogste zeven keer zijn standplaats heeft ingenomen, terwijl hij 88 keer aanwezig had kunnen zijn, zowel op de woensdagen als op de dinsdagen. Eiser heeft naar eigen zeggen vanaf 14 april 2010 zijn standplaats acht tot tien keer ingenomen. Hoe dan ook kan er slechts naar worden gegist of en hoe vaak eiser zijn standplaats in het eerste kwartaal van 2010 op de woensdag in Mijdrecht zou hebben ingenomen als hem dat wel tijdig was vergund en wat hij daar dan zou hebben omgezet.
Dat eiser om hem moverende redenen, namelijk dat de markt niet lucratief zou zijn of bijvoorbeeld uit praktische overwegingen, zijn standplaats niet op alle beschikbare dagen heeft benut, is naar het oordeel van de rechtbank een vrijwillige keuze. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat dit niettemin het gevolg is van het onrechtmatige besluit van 30 november 2009 en de daarmee gecreëerde marktsituatie. Nog daargelaten dat de werkwijze van Starglass – wat daar ook van zij – niet aan verweerder kan worden toegeschreven, geldt dat, ook als eiser wel vanaf 1 januari 2010 over zijn standplaatsvergunning had beschikt, het jaar 2009 achter de rug lag en eiser het had moeten doen met een markt waarop de concurrentie reeds zijn stempel had gedrukt.
Al met al heeft eiser het bestaan en de omvang van de door hem gestelde schade onvoldoende aangetoond, zodat verweerder terecht geen grond heeft gezien om het gevorderde, of enig ander, bedrag aan eiser te vergoeden.
12.
Een beoordeling over de eisvermeerdering in beroep tot € 58.176,- en wettelijke rente valt buiten de omvang van het geding. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op deze verhoogde vordering. Eiser zal zich met dit verzoek tot verweerder moeten wenden.
13.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de door verweerder toegekende vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. Het betreft verletkosten voor het bijwonen van de hoorzitting van de bezwaarschriftcommissie in de avonduren en reiskosten.
14.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend door het bestuursorgaan worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Vergoeding vindt plaats overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet onderbouwd dat hij in dit concrete geval op de betreffende datum verletkosten heeft gemaakt. Onweersproken heeft verweerder gesteld dat eiser geen autoruitenreparaties uitvoert na 18.00 uur, zodat niet valt in te zien dat hij voor de in de avonduren gehouden hoorzitting omzet heeft gederfd. Eiser kon niet volstaan met algemeenheden en te verwijzen naar jurisprudentie waarin hij wel verletkosten kreeg toegekend. Verweerder heeft daarvoor dus terecht geen verletkosten toegekend.
16.
Op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 bedraagt het tarief voor reiskostenvergoeding een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is.
Verweerder heeft een reiskostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 52,50, op basis van een retour tweede klasse met het openbaar vervoer van Groningen naar Breukelen en € 7,20 voor buskosten. Ondanks dat de reis per openbaar vervoer wellicht langer is dan per auto, bestaat geen grond voor het oordeel dat de reis per openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk was. Ook dit betoog kan niet slagen.
17.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, rechter, in aanwezigheid van mr. G.K. Heger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.