ECLI:NL:RBUTR:2011:BY5277

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09/32v
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure met familielid als gemachtigde

In deze verzetzaak heeft de rechtbank Utrecht op 14 september 2011 uitspraak gedaan over het verzoek van opposante om vergoeding van proceskosten. De zaak betreft een situatie waarin de advocaat van opposante haar dochter is, wat de rechtbank aanleiding gaf om te oordelen dat de rechtsbijstand niet kan worden aangemerkt als beroepsmatige rechtsbijstand verleend door een derde. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder die van 26 augustus 2010, vastgesteld dat opposante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, die bevestigen dat alleen kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen.

Opposante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bewijs heeft verlangd van de gemaakte kosten, en dat het gebruikelijk is dat advocaten kosten pas in rekening brengen na afloop van de procedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kosten daadwerkelijk gemaakt moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen. Aangezien de gemachtigde van opposante haar dochter is, kan niet worden gesproken van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank heeft geconcludeerd dat opposante niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor de verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft het verzet van opposante ongegrond verklaard, en benadrukt dat indien er al een proceskostenveroordeling zou kunnen plaatsvinden, het aan opposante is om de gemaakte kosten voldoende te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat opposante niet heeft aangetoond dat zij haar dochter daadwerkelijk heeft betaald voor de verleende rechtsbijstand. De uitspraak biedt inzicht in de voorwaarden waaronder proceskosten kunnen worden vergoed in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de gemachtigde een familielid betreft.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/32v
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het verzet van
[opposante]
wonende te [woonplaats] ([land]), opposante
gemachtigde: mr. drs. R. Obster, advocaat te Leeuwarden.
Inleiding
Bij uitspraak van 26 augustus 2010 heeft de rechtbank na vereenvoudigde behandeling buiten zitting het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft opposante bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 8 oktober 2010, verzet gedaan.
Overwegingen
1. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan, is het verzoek om vergoeding van proceskosten, als kennelijk ongegrond, afgewezen.
2. Tussen opposante en haar gemachtigde bestaat een familierechtelijke relatie; de gemachtigde is de dochter van opposante.
3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 26 augustus 2010 overwogen dat opposante onvoldoende heeft onderbouwd dat de gemachtigde kosten bij haar in rekening heeft gebracht of dat anderszins de kosten ter zake van verleende rechtsbijstand op haar drukken.
4. Opposante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte van haar bewijs verlangt van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Het is bij veel advocatenkantoren vast gebruik om gemaakte kosten pas in rekening te brengen, indien de procedure is gewonnen en de proceskosten door de wederpartij zijn betaald. De rechtbank heeft ten onrechte niet verzocht om een declaratie. De opvatting van de rechtbank dat opposante de kosten daadwerkelijk moet hebben gemaakt om voor een proceskostenvergoeding in aanmerking te komen, is volgens opposante in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Immers, als op basis van een toevoeging wordt geprocedeerd of een rechtsbijstandverzekering wordt aangesproken, drukken de kosten ook niet op degene die procedeert en wordt een kostenveroordeling wel uitgesproken. Opposante heeft ter onderbouwing van de gemaakte kosten voorts een declaratie van 8 oktober 2010 van de gemachtigde bijgevoegd.
5. In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het verzoek om vergoeding van de proceskosten van opposante in de uitspraak van 26 augustus 2010 terecht als kennelijk ongegrond, is afgewezen.
6. De in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bedoelde kostenveroordeling kan uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met dit vereiste wordt mede beoogd te waarborgen dat slechts vergoeding wordt toegekend voor kosten die de rechtzoekende daadwerkelijk heeft gemaakt voor rechtsbijstand van professionele rechtsbijstandverleners. Als geen sprake is van een derde is die waarborg geringer. Het niet vergoeden van de proceskosten indien geen sprake is van een derde, strekt tot het bieden van een zekere geobjectiveerde waarborg, dat niet met publieke gelden wordt betaald voor kosten die niet daadwerkelijk zijn gemaakt.
7. Nu vaststaat dat de door opposante ingeschakelde advocaat haar dochter is, kan niet worden gesproken van verleende rechtsbijstand in deze zin. De grondslag van de rechtsbijstand is veeleer gelegen in de familierelatie tussen opposante en haar gemachtigde. De gemachtigde van opposante kan dan ook niet worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals blijkt uit de uitspraak van 16 februari 2011, LJN: BP4745, en in de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zoals blijkt uit de uitspraak van 22 september 2010, LNJ: BN8025. Hetgeen opposante heeft aangevoerd, wat daar verder ook van zij, kan er niet toe leiden dat de gemachtigde van opposante kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.
8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen opposante heeft aangevoerd geen grond voor de conclusie dat aan opposante proceskosten vergoed zouden moeten worden. Het verzoek van opposante is dan ook bij de uitspraak waartegen verzet is gedaan terecht, als kennelijk ongegrond, afgewezen.
9. Het verzet is ongegrond.
10. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, indien er al vanuit zou moeten worden gegaan dat een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken ter zake door een familielid verleende rechtsbijstand, het aan opposante is om in ieder geval de gemaakte kosten afdoende te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat zij hierin door slechts een declaratie van haar dochter te overleggen, niet is geslaagd. Gesteld, noch gebleken is dat opposante, na ontvangst van die declaratie, ook daadwerkelijk tot betaling van het bedrag van € 1.316,52 aan haar dochter is overgegaan voor de verleende rechtsbijstand. De rechtbank is voorts van oordeel dat opposante voldoende in de gelegenheid is geweest de gemaakte kosten te onderbouwen.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Glerum, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2011.
De griffier: De rechter:
mr. M.E.C. Bakker mr. M.P. Glerum
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de wederpartij in het bodemgeschil binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, [woonplaats] Haag. Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het beroep in cassatie.