ECLI:NL:RBUTR:2011:BX6633

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
290195 - HA ZA 10-1605
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de Nederlandse Zorgautoriteit inzake beleidsregel dure geneesmiddelen en correctiefactor voor Erbitux

In deze zaak vorderden twee farmaceutische bedrijven, eiseressen, een verklaring voor recht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onrechtmatig had gehandeld door in haar beleidsregel dure geneesmiddelen een correctiefactor voor het geneesmiddel Erbitux te hanteren. Eiseres sub 1 is houder van de vergunning voor het in de handel brengen van Erbitux, terwijl eiseres sub 2 verantwoordelijk is voor de distributie en marketing van dit geneesmiddel in Nederland. De NZa had een substitutiebepaling opgenomen in haar beleidsregel, die een budgetcompensatie van 80% van de netto inkoopkosten van de goedkoopste behandelmethode voorschrijft. Eiseressen stelden dat de correctiefactor van 0,92 onterecht was vastgesteld en dat deze hen onevenredig benadeelde. De rechtbank oordeelde dat de NZa bevoegd was om een beleidsregel op te stellen en dat de eiseressen onvoldoende hadden onderbouwd dat de toepassing van de correctiefactor onrechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiseressen lag en dat zij niet voldoende hadden aangetoond dat de NZa in strijd met de zorgvuldigheidsnormen had gehandeld. De zaak werd vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid werden gesteld om hun standpunten over de correctiefactor en de schade verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
Zaaknummer / rolnummer: 290195 / HA ZA 10-1605
Vonnis van 30 november 2011
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland
[eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
kantoorhoudend te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer
eiseressen,
advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE NEDERLANDSE ZORGAUTORITEIT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. G.R.J. de Groot te ’s-Gravenhage.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eisers] (enkelvoud) genoemd worden; gedaagde zal NZa genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte met stukken;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek van [eisers];
- de conclusie van dupliek van NZa;
- de akte uitlating productie van [eisers];
- de brief met bijlage van mr. Versteeg van 23 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 1] (eiseres sub 1) is een farmaceutisch bedrijf. Zij is houder van een vergunning voor het in de handel brengen van Erbitux® (hierna: Erbitux), een middel voor de behandeling van bepaalde vormen van kanker. Het actieve bestanddeel van Erbitux is cetuximab. [eiser sub 2] (eiseres sub 2) zorgt als Nederlandse dochtervennootschap voor distributie en marketing van Erbitux in Nederland.
2.2. NZa heeft op grond van artikel 57 lid 1 aanhef en onder b Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: WMG) onder meer de bevoegdheid voor vormen van zorg tarieven vast te stellen. Zij heeft daarom ook de bevoegdheid om daarvoor beleidsregels vast te stellen, op grond van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3. NZa heeft onder meer een beleidsregel dure geneesmiddelen opgesteld voor het gebruik van dure geneesmiddelen door ziekenhuizen. De beleidsregel is voor het eerst vastgesteld in 2002 door het College tarieven gezondheidszorg (CTG), de voorganger van NZa. NZa heeft de beleidsregel laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 maart 2010 (Staatscourant 20 april 2010, nummer 5983); deze versie werkt terug tot 1 januari 2010.
2.4. De beleidsregel heeft betrekking op de kosten van dure geneesmiddelen. De kosten van door een ziekenhuis verstrekte geneesmiddelen zijn namelijk onderdeel van het budget van het ziekenhuis en worden niet apart vergoed. Om het gebruik van dure geneesmiddelen mogelijk te maken, maar de kosten daarvan beheersbaar te houden, is in de beleidsregel een beperkte aanvullende vergoeding geregeld voor het gebruik van bepaalde dure geneesmiddelen. Op grond van de beleidsregel komt onder bepaalde voorwaarden 80% van de netto inkoopkosten van bepaalde medicijnen voor nacalculatie in aanmerking om te worden toegevoegd aan het budget van het ziekenhuis. De resterende 20% van de kosten komt ten laste van het ziekenhuisbudget.
2.5. Bij de beleidsregel hoort een lijst van stofnamen waarvoor ziekenhuizen deze budgetcompensatie kunnen krijgen. Op basis van een advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft NZa Cetuximab met ingang van 1 januari 2009 op de lijst van stofnamen geplaatst.
2.6. De beleidsregel bevat een substitutiebepaling, die luidt als volgt:
2.1.2 Substitutie met goedkopere behandelmethode
Voor geneesmiddelen op de lijst met stofnamen, wordt een budgetcompensatie toegepast. Deze budgetcompensatie bedraagt 80% van de netto inkoopkosten van de goedkoopste behandelmethode die naar het oordeel van het CVZ bij een zelfde indicatie op populatieniveau tenminste een gelijke therapeutische waarde heeft (referentiemethode).
2.7. NZa heeft de substitutieregel voor het eerst toegepast voor cetuximab. Het CVZ (College voor zorgverzekeringen) heeft NZa geadviseerd dat voor de derdelijnsbehandeling van gemetastaseerd colorectale kanker cetuximab een therapeutische gelijke waarde heeft ten opzichte van panitumumab, het actieve bestanddeel van Vectibix® (hierna: Vectibix). Panitumumab staat eveneens op de lijst van stofnamen.
2.8. Op de lijst van stofnamen is bij cetuximab vermeld:
bij patiënten met een niet-gemuteerd KRAS-gen. Voor deze indicatie geldt de substitutiebepaling; er is een budgettaire compensatie van 80% * 0,92 van de netto inkoopkosten.
De factor 0,92 is gebaseerd op de verhouding tussen de prijzen van Erbitux en Vectibix. Erbitux wordt daarmee nagefinancierd tot 80% van 92% van de netto inkoopkosten.
2.9. Sinds 1 januari 2011 geldt een nieuwe beleidsregel. Deze bevat opnieuw een substitutiebepaling. Op de stofnamenlijst is bij cetuximab alleen nog vermeld: bij patiënten met een niet-gemuteerd KRAS-gen.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert, samengevat:
1. een verklaring voor recht dat NZa onrechtmatig heeft gehandeld door in de beleidsregel een correctiefactor voor Erbitux te hanteren;
2. buitenwerkingstelling van de beleidsregel, voor zover het gaat om de correctiefactor voor Erbitux, althans een bevel aan NZa om de beleidsregel zo te wijzigen dat daarin de substitutiebepaling niet meer wordt toegepast;
3. veroordeling van NZa tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. kosten rechtens.
3.2. NZa voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De zaak heeft betrekking op het handelen van NZa als bestuursorgaan. De Beleidsregel dure geneesmiddelen is een beleidsregel in de zin van artikel 4:81 Awb. NZa betwist niet dat voor [eisers] geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan tegen de beleidsregel op zich, en evenmin tegen daarop gebaseerde beschikkingen. Aangezien [eisers] zich voor dit geschil beroept op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), is de burgerlijke rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.2. In artikel 6:162 BW is het volgende bepaald:
1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
4.3. In hetgeen hierna volgt, zal de rechtbank eerst ingaan op de aard van de onrechtmatigheid waarop [eisers] zich beroept, en in verband hiermee met het beroep van NZa op het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. Daarna zal de rechtbank achtereenvolgens de verschillende aspecten bespreken die volgens [eisers] het handelen van NZa onrechtmatig maken. Ten slotte zal de rechtbank ingaan op de vragen van toerekening, schade en causaal verband.
aard van de onrechtmatigheid; relativiteitsvereiste
4.4. [eisers] klaagt dat (de toepassing van) de beleidsregel jegens haar onrechtmatig is. Zij stelt dat NZa onrechtmatig gebruik gemaakt heeft van haar bevoegdheid door een correctiefactor vast te stellen op basis van onjuiste gegevens, waarmee zij [eisers] onevenredig nadeel berokkent; dat NZa bij weging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot haar beslissing heeft kunnen komen; en dat NZa zonder rechtvaardiging inbreuk op haar rechten heeft gemaakt.
4.5. Hoewel [eisers] dat niet concreet zo toelicht, lijkt zij daarmee te doelen op de normen in de artikelen 3.2 en 3.4 Awb. In artikel 3.2 Awb is het volgende bepaald:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
En artikel 3:4 Awb luidt als volgt:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.6. NZa beroept zich op het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW:
Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
Zij stelt dat de WMG en de daarop gebaseerde regelgeving – in het bijzonder de regels die betrekking hebben op de regulering van de tarieven – strekken tot waarborging van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van het zorgstelsel. Zij strekken uitsluitend tot bescherming van de belangen van de partijen waarvoor de WMG voorschriften geeft (zorgaanbieder, zorgverzekeraar en consument), en niet tot bescherming van de commerciële belangen van partijen als [eisers].
4.7. Dit verweer gaat niet op. De onrechtmatigheid waarover [eisers] klaagt is niet gelegen in handelen in strijd met de WMG, maar (kennelijk) in een schending van de zorgvuldigheidsnormen van artikel 3.2 en 3.4 Awb. Deze normen kunnen wel degelijk strekken (mede) tot bescherming van derden, zoals [eisers].
4.8. De vraag is dus of NZa gehandeld heeft in strijd met deze zorgvuldigheidsnormen. Bij de beoordeling van die vraag is het uitgangspunt dat [eisers] de bewijslast heeft van de feiten en omstandigheden die zij aan haar stelling ten grondslag legt, omdat zij degene is die daaraan het gevolg wil verbinden dat NZa jegens haar schadeplichtig zou zijn (artikel 150 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
onrechtmatigheid
4.9. [eisers] betwist niet dat NZa bevoegd was een beleidsregel op te stellen en ook om daarin een substitutiebepaling op te nemen. Zij stelt wel dat deze beleidsregel jegens haar onrechtmatig is. De gronden die zij daarvoor aanvoert hebben echter niet zozeer betrekking op de beleidsregel of de substitutiebepaling als zodanig, als wel op de toepassing van de substitutiebepaling in dit concrete geval, en met name in de vorm van een correctiefactor van 0,92.
4.10. In de eerste plaats stelt [eisers] (overigens pas bij repliek) dat de toepassing van de substitutiebepaling met betrekking tot Erbitux onrechtmatig is, omdat er eerdere gevallen zijn geweest waarin NZa die niet heeft toegepast, zonder dat voor deze ongelijke behandeling een draagkrachtige rechtvaardiging bestaat. Zoals gezegd heeft [eisers] hiervan de bewijslast. Dat houdt in dat zij haar stelling dient toe te lichten, te onderbouwen en zo nodig aan te tonen.
4.11. In dit geval heeft [eisers], zoals NZa ook aanvoert, niet toegelicht op welke eerdere gevallen zij doelt. Ook in de akte uitlating productie heeft zij alleen gesteld dat het prijsverschil tussen ‘de producten waarom het op dat moment ging’ € 348,- was. Aangezien zij niet toelicht op welke producten zij doelt of hoe het prijsverschil zich verhoudt tot de totale prijzen, heeft zij dit argument onvoldoende toegelicht.
4.12. Daar komt overigens bij dat het enkele feit dat een bestuursorgaan zijn bevoegdheden anders toepast dan in eerdere situaties dat handelen niet onrechtmatig maakt. Het kan immers zijn dat het bestuursorgaan op goede gronden besloten heeft zijn beleid te wijzigen of anders te gaan handhaven. Ook als zou vaststaan dat NZa met betrekking tot Erbitux anders gehandeld heeft dan in eerdere situaties, had [eisers] dus nog moeten toelichten waarom dat ongerechtvaardigd was. Omdat zij ook hierop niet is ingegaan, moet dit argument als onvoldoende toegelicht worden verworpen.
4.13. De verdere discussie gaat over de uitvoering van de substitutiebepaling door middel van een correctiefactor. [eisers] heeft bezwaar zowel tegen de toepassing van een vaste correctiefactor als tegen de wijze waarop die berekend is.
vaste correctiefactor
4.14. [eisers] acht het werken met een vaste correctiefactor in het algemeen onrechtmatig, zowel omdat de prijzen fluctueren als omdat daardoor geen rekening gehouden wordt met individuele verschillen tussen patiënten.
4.15. Om te beginnen stelt [eisers] dat het niet juist is om te rekenen met de prijzen van oktober 2009 in plaats van met actuele prijzen. Bij een berekening met actuele prijzen zou de correctiefactor per februari 2009 0,92 moeten zijn, per april 2009 0,98, per oktober 2009 weer 0,92 en per april 2010 zelfs 1,0 (omdat er toen vrijwel geen prijsverschil was). NZa brengt daartegen in dat wanneer wordt uitgegaan van de ten tijde van de toepassing van de substitutiebepaling geldende marktprijzen, de substitutiefactor steeds 0,92 is, dat de fluctuaties minimaal zijn, dat de verhouding ongeveer gelijk blijft en dat een vaste correctiefactor duidelijkheid geeft voor de ziekenhuizen.
4.16. Uit de overgelegde stukken blijkt dat zich twee tot vier keer per jaar een prijswijziging voordeed (bij Erbitux of bij Vectibix) waardoor de prijsverhouding kon veranderen. Verder blijkt dat de factor 0,92 voor [eisers] relatief ongunstig was, omdat het prijsverschil een deel van de tijd minder groot was, en nooit groter.
4.17. Dat brengt echter niet mee dat het hanteren van een vaste correctiefactor alleen om die reden onrechtmatig zou zijn. Ook indien de vergoeding zou worden vastgesteld op 80% van de prijs van Vectibix zou het door [eisers] gestelde nadeel zich hebben voorgedaan, omdat ook die prijs voor de duur van vier jaar gefixeerd is. [eisers] heeft haar standpunt dat het hanteren van een vaste factor op zich onrechtmatig is daarom nog onvoldoende toegelicht. Dat geldt evenzeer voor haar stelling dat de correctiefactor onrechtmatig is, omdat de budgetcompensatie voor de ziekenhuizen daardoor dubbel gekort wordt. In de dagvaarding stelt zij daarover het volgende:
In de systematiek van de beleidsregel is het – gelet op de hiervoor beschreven hoofdregels – niet nodig een correctiefactor vast te stellen indien sprake is van een behandeling met een gelijke therapeutische waarde omdat in dat geval de budgetcompensatie bepaald is op 80% van de netto inkoopkosten van de goedkoopste behandelmethode. Door op die compensatie vervolgens nog eens een op één moment vastgestelde vaste correctiefactor toe te passen (…) ontstaat schade die onevenredig is gelet op het doel waarvoor de beleidsregel is gegeven.
En in de conclusie van repliek:
Anders evenwel dan de NZa in onderdeel 4,10. van haar conclusie van antwoord betoogt, is daarvoor niet nodig om in geval van therapeutische vergelijkbaarheid, de kosten van de duurste behandeling te corrigeren. [eisers] stelt dat de vergoeding kan worden vastgesteld op een percentage van de goedkoopste behandelmethode, ook als de duurdere wordt toegepast.
Er is immers rekenkundig geen verschil tussen 80% van de prijs van Vectibix en 80% van de prijs van Erbitux vermenigvuldigd met het verhoudingsgetal van beide prijzen. Evenzeer is het de vraag of er een principieel, en als onrechtmatig jegens [eisers] te duiden, verschil is tussen de berekening van de vergoeding op basis van de actuele inkoopprijzen van Vectibix of van Erbitux. Op dit punt heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie van [eisers]. De stelling van [eisers] dat zij door de toepassing en vaststelling van de correctiefactor onevenredig zwaar benadeeld wordt, heeft zij vooralsnog onvoldoende toegelicht.
4.18. Aan de andere kant heeft NZa haar besluit tot toepassing van een voor vier jaar vaste correctiefactor nog onvoldoende toegelicht. Het komt de rechtbank voor dat NZa ook bij de toepassing van een correctiefactor periodiek rekening zou kunnen houden met prijsfluctuaties, zeker als die zich maar een paar keer per jaar voordoen. De rechtbank zal beide partijen in de gelegenheid stellen om hun standpunt hierover nader toe te lichten.
4.19. [eisers] acht het hanteren van een vaste correctiefactor verder onjuist omdat deze geen rekening houdt met de individuele omstandigheden van de patiënt en evenmin met andere kosten van de behandeling (zoals comedicatie, andere zorg of arbeidsverzuim) of met kortingen en bonussen. Zij stelt dat NZa, door de substitutiebepaling uit te werken met een correctiefactor, bij haar beslissing niet alle belangen heeft betrokken die zij daarbij had moeten betrekken. NZa voert als verweer hiertegen aan dat zij voor de berekening van de gemiddelde kosten van een geneesmiddel mocht uitgaan van een gemiddeld aantal toedieningen, dat kortingen te onvoorspelbaar zijn om rekening mee te houden en dat andere kosten bij deze beslissing niet relevant zijn.
4.20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] deze stelling onvoldoende toegelicht. Met name heeft zij niet toegelicht dat en waarom bij de vaststelling van de substitutieregel met deze omstandigheden wel rekening gehouden zou moeten worden en dat het nalaten daarvan als onrechtmatig jegens haar moet worden opgevat. Het systeem van vergoeding van geneesmiddelen, zoals door partijen in hun stukken uiteengezet, brengt immers mee dat bij de beslissingen om geneesmiddelen op de markt te brengen, om hun prijs te bepalen, om ze voor te schrijven en om ze te vergoeden niet per definitie alle omstandigheden worden meegewogen. Gelet op doel en strekking van de beleidsregel dure geneesmiddelen en de vergoeding daarvan op basis van nacalculatie van de netto inkoopprijs, is het logisch dat het CVZ bij de kostenprognose uitgaat van de lijstprijzen van de betrokken geneesmiddelen. Het argument dat NZa bij deze beslissing de genoemde omstandigheden wel had moeten meewegen, had daarom nader moeten worden gemotiveerd. Omdat [eisers] dat niet gedaan heeft, gaat de rechtbank eraan voorbij.
berekening van de correctiefactor 0,92
4.21. [eisers] stelt verder dat de correctiefactor 0,92 onjuist berekend is. Deze correctiefactor berust op de volgende berekening, zoals toegelicht door NZa in de conclusie van antwoord. De dosering van Erbitux is afhankelijk van het lichaamsoppervlak van de patiënt; de eerste dosering is zwaarder dan de vervolgdoseringen. Bij een lichaamsoppervlak van 1,8 m2 bedragen de kosten van de behandeling (één eerste dosering en 16 vervolgdoseringen) in totaal (afgerond) € 17.468. De dosering van Vectibix is afhankelijk van het gewicht van de patiënt. Bij een lichaamsgewicht van 70 kg zijn de totale kosten van een behandeling van acht doseringen € 16.058. De substitutiefactor is daarom € 16.058/€ 17.468 = 0,92. De berekening is gebaseerd op de prijzen van oktober 2009.
4.22. [eisers] stelt dat de berekening onjuist is, omdat voor Vectibix niet met acht doses moet worden gerekend maar met tien. Daardoor stijgt de totaalprijs van een behandeling met Vectibix; behandeling met Erbitux is goedkoper dan met tien doses Vectibix.
4.23. Partijen verwijzen voor dit punt naar het ‘Farmacotherapeutisch rapport panitumumab (Vectibix®) bij de indicatie gemetastaseerde colorectale kanker’ en de ‘Kostenprognose van opname van panitumumab (Vectibix®) in de beleidsregel dure geneesmiddelen’, die beide deel uitmaken van productie 1 bij de conclusie van antwoord. NZa verwijst naar § 2.3 van de Kostenprognose:
Volgens de aanvragende partij bedraagt het aantal toedieningen 10. In het klinische onderzoeksrapport van studie 20020408 wordt een gemiddeld aantal toedieningen van 8.0 waargenomen en in de EPAR een gemiddelde van 7.7. Voor deze kostenprognose zal worden uitgegaan van een gemiddelde van 8 toedieningen.
De mededeling in § 2.4 van dat rapport: “De gemiddelde kosten per patiënt voor tien toedieningen bedragen € 17.840” is volgens NZa een verschrijving, hetgeen ook zou blijken uit het bedrag, dat correspondeert met acht toedieningen en niet met tien.
4.24. [eisers] stelt dat moet worden uitgegaan van het aantal behandelingen zoals de houder van de handelsvergunning dat opgegeven heeft. Zij stelt ook dat in de praktijk daarmee gewerkt wordt, overigens zonder dat te onderbouwen. Tenslotte verwijst zij naar bladzijde 6 van het Farmaceutisch rapport, waar staat dat gemiddeld tien keer behandeld werd.
4.25. Aangezien partijen bij hun stellingname nog onvoldoende zijn ingegaan op de argumenten van de ander, zal de rechtbank haar oordeel over dit onderwerp aanhouden. Zij merkt daarbij wel op dat [eisers] in beginsel de bewijslast heeft van haar standpunt dat voor Vectibix met tien behandelingen gerekend moet worden. Tegenover het verweer van NZa heeft zij dat nog onvoldoende onderbouwd. Voor het geval dat [eisers] haar standpunt alsnog voldoende onderbouwt, is het aan NZa om haar verweer nader toe te lichten.
schade, causaal verband en toerekening
4.26. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de beleidsregel en de uitwerking daarvan aan NZa kunnen worden toegerekend.
4.27. Voor de vordering tot schadevergoeding is van belang de vraag of [eisers] schade lijdt. Hierover heeft zij tot nu toe onvoldoende gesteld. Zij vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Zij heeft echter nog niet toegelicht waarom het niet mogelijk is om in deze procedure de schade te begroten. Wanneer blijkt dat [eisers] schade lijdt, dient ook het causaal verband tussen de schade en de beleidsregel (dat door NZa betwist wordt) nog te worden vastgesteld.
4.28. [eisers] heeft zowel over de schade als over het causaal verband nog onvoldoende gesteld. De rechtbank zal daarom nu nog niet ingaan op het verweer van NZa, maar [eisers] in de gelegenheid stellen om toe te lichten dat zij schade lijdt, om die schade te becijferen en om (tegenover het verweer van NZa) het causaal verband nader toe te lichten. De rechtbank maakt daarbij twee opmerkingen vooraf. Ten eerste heeft [eisers] op dit punt de bewijslast: haar standpunt dat NZa dient te bewijzen dat de gevolgen van de beleidsregel beperkt zijn, is onjuist. Ten tweede is het enkele feit dat bij therapeutische gelijkwaardigheid financiële overwegingen de keus voor een bepaald geneesmiddel kunnen gaan bepalen niet als onrechtmatig te beschouwen, omdat dit het beginsel is van marktwerking.
4.29. Omdat partijen op verschillende punten hun stellingen nog onvoldoende hebben toegelicht, zal de rechtbank nu een comparitie (van de meervoudige kamer) bepalen om verdere inlichtingen te verkrijgen. Partijen zullen zich daar mogen uitlaten over:
• de keus voor een vaste correctiefactor, de mogelijkheid om rekening te houden met prijsfluctuaties en de vraag of het hanteren van een vaste correctiefactor op zich onrechtmatig is (§ 4.17 en 4.18);
• het aantal doses van een behandeling met Vectibix.
4.30. Op de comparitie kan ook gesproken worden over de omvang van de schade, het causaal verband en de vraag waarom de schade niet in deze procedure begroot kan worden. Wanneer partijen dat willen, dienen zij uiterlijk veertien dagen voor de comparitie daarover een akte nemen om hun standpunt daarover uiteen te zetten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de meervoudige kamer;
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 december 2011 voor het opgeven van verhinderdata;
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.(