RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 707327 AC EXPL 10-5958 PK
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.M. de Waard,
de besloten vennootschap
Group 4 Securicor Beveiliging B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen G4S,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.W.J. Koenen.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 22 september 2010.
De comparitie is gehouden op 15 november 2010. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Ter gelegenheid van de comparitie is mondeling vonnis gewezen, waarbij G4S tot bewijslevering is toegelaten.
G4S heeft 5 getuigen doen horen. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
[eiser] heeft in tegenverhoor 2 getuigen doen horen. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben zich schriftelijk uitgelaten.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. [eiser], geboren op [1971], is bij G4S op 13 november 2006 in dienst getreden voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. Hij was laatstelijk werkzaam als detentietoezichthouder op kamp Zeist. Het salaris bedroeg € 2.440,41 bruto per vier weken.
2.2. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is van toepassing de CAO Particuliere Beveiliging (hierna: de cao). Artikel 6 lid 5 cao luidt:
“Het is de werknemer nadrukkelijk verboden alcoholhoudende drank (…) direct voor of tijdens de dienst te gebruiken dan wel bij zich te hebben. Het is ook verboden de werkzaamheden met een naar alcohol ruikende adem te verrichten”.
2.3. Een e-mailbericht van 9 maart 2010 van mevrouw [collega 1 eiser] vermeldt onder meer:
“Op 28-01-2010 Had ik, [collega 1 eiser], een dagdienst op 4 E toen collega [eiser] rond 9:30 op dienst kwam.
Toen hij tegen me begon te praten dacht ik een sterke alcohol lucht te ruiken, Daarop ben ik naar Groepsleider [groepsleider] gegaan en heb ik gevraagd of hij een gesprek met[eiser] wilde aangaan. Ook omdat mijn collega’s [collega 2 eiser] en [collega 3 eiser] ook hun twijfels hadden omtrent [eiser] zijn houding, Gezichtsuitdrukking en ademlucht”.
2.4. Op 28 januari 2010 om omstreeks 11.15 uur hebben de operationeel manager [operationeel manager] en de afdelingsdirecteur [afdelingsdirecteur][eiser] meegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen. [eiser] heeft hierop verzocht een bloedtest te mogen ondergaan (de daarvoor noodzakelijke apparatuur was ter plaatse aanwezig). Dit verzoek is door [afdelingsdirecteur] geweigerd.
2.5. Op 28 januari 2010 om omstreeks 13.00 uur heeft [eiser] zijn huisarts geconsulteerd. De patiëntenkaart vermeldt met betrekking tot die datum: “13.00 uur: nu geen foetor”.
Aansluitend heeft [eiser] elders bloed laten prikken met als uitslag:
“Omschrijving Datum Uitslag
ethanol (alcohol) 28-01-2010 <0,1”.
2.6. Het ontslag is bij brief van 29 januari 2010 schriftelijk aan [eiser] bevestigd. Deze brief vermeldt onder meer:
“De reden voor het ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat u tijdens uw dienst op 28 januari 2010 omstreeks 10.15 uur door groepsleider [groepsleider] onder invloed van alcohol bent aangetroffen op de locatie DC Zeist. Tevens heeft hij bij u een naar alcohol ruikende adem geconstateerd. U had eerder in 2009 voor een identieke overtreding een laatste schriftelijke waarschuwing ontvangen”.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter G4S veroordeelt:
a. tot betaling van het salaris over februari 2010, zijnde € 2.440,41 bruto, en voorts het maandsalaris zolang als de arbeidsovereenkomst blijft voortbestaan;
b. om [eiser] binnen drie dagen na de betekening van het vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag;
c. tot betaling van de wettelijke rente over het gevorderde loon tot de dag van volledige betaling;
d. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
e. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
f. tot betaling van de proceskosten.
3.2. [eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
Hij was niet onder invloed van alcohol. Dit blijkt uit de uitslag van de bloedtest. Ten onrechte heeft G4S het verzoek om ter plaatse een bloedtest te ondergaan afgewezen. Daarmee heeft zij hem het recht op weerwoord ontnomen. Verspreiding van alcohollucht is geen zelfstandige reden voor ontslag op staande voet. Er moet sprake zijn van het verspreiden van een alcohollucht ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. [eiser] stelt vraagtekens bij de door G4S overgelegde schriftelijke verklaringen van werknemers, die verklaren dat zij een alcohollucht bij [eiser] hebben geroken. [eiser] heeft weliswaar de avond tevoren twee glazen cognac gedronken, maar het is niet mogelijk dat zijn adem daar de volgende dag nog naar heeft geroken. Wellicht heeft men de lucht van de door hem in de ochtend van 28 januari 2010 gebruikte Listerine en/of Bullit geroken. Onder verwijzing van de door hem overgelegde verklaring van de toxicoloog P. Zweipfenning oppert [eiser] dat het ook mogelijk is geweest dat hij ten gevolge van een lage bloedsuikerspiegel aceton heeft uitgeademd, welke is aangezien voor die van alcohol. Als zwaar slechthorende heeft hij een moeilijke positie op de arbeidsmarkt. G4S had daarom kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing.
3.3. G4S voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.
4.1. Het verweer van G4S komt erop neer, dat [eiser] op 28 januari 2010 naar alcohol rook ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Indien dit feit komt vast te staan, vormt het naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat de cao dit gedrag uitdrukkelijk verbiedt, dat [eiser] ongeveer een jaar eerder voor hetzelfde feit een waarschuwing heeft gehad, en dat G4S heeft gesteld dat haar opdrachtgever (Justitie) geen detentietoezichthouders met een naar alcohol ruikende adem op de werkvloer (een detentiecentrum) accepteert. [eiser] heeft dit laatste niet betwist, en ook overigens is dit vanzelfsprekend. De overige omstandigheden maken deze conclusie niet anders, zoals de duur van het dienstverband en de slechthorigheid van [eiser], waardoor zijn positie op de arbeidsmarkt slecht is, hetgeen de kantonrechter op zich overigens wel wil aannemen.
4.2. De bewijslast van het bestaan van een dringende reden rust op G4S. Zij is dan ook toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat [eiser] op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem, ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.
4.3. Met betrekking tot de bewijslevering overweegt de kantonrechter het volgende.
De door G4S voorgedragen getuigen [groepsleider], [afdelingsdirecteur], [operationeel manager] en [getuige ] hebben eensluidend en consistent verklaard dat zij bij [eiser] een (sterke) alcohollucht hebben waargenomen. [eiser] stelt in dit verband dat zij allen als partijgetuigen moeten worden aangemerkt, maar dit is niet juist. Niet is immers gesteld of gebleken dat zij gerechtigd zijn tot gerechtelijke vertegenwoordiging van de rechtspersoon G4S. Voorts hebben zowel [afdelingsdirecteur] als [operationeel manager], die het ontslaggesprek met [eiser] hebben gevoerd, tevens verklaard dat [eiser] heeft gezegd: “stom, stom, stom”. [eiser] heeft dit laatste betwist, maar op grond van deze beide verklaringen acht de kantonrechter bewezen dat [eiser] dit wel degelijk heeft gezegd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze uitlating niet anders worden begrepen dan dat hij zich op dat moment realiseerde dat hij in de voorafgaande periode kennelijk zoveel alcohol had gedronken dat dit na zijn aankomst op de werkplek nog te ruiken was.
4.4. Voorts hecht de kantonrechter waarde aan de bovenweergegeven schriftelijke verklaring van [collega 1 eiser], die als één van de eersten contact met [eiser] heeft gehad nadat hij bij het detentiecentrum was aangekomen. Zij verklaart dat zij dacht een alcohollucht te ruiken, en dat twee van haar collega’s ook hun twijfels hadden, ook over de houding en gezichtsuitdrukking. Kennelijk heeft geen van partijen aanleiding gezien [collega 1 eiser] en haar collega’s als getuigen te doen horen.
4.5. Op grond van voormelde getuigenverklaringen acht de kantonrechter G4S in het bewijs geslaagd.
4.6. De verweren van [eiser] moeten op grond van het navolgende worden verworpen.
4.7. De stelling van [eiser], dat hetgeen zijn collega's hebben geroken wellicht de geur van de door hem gebruikte Listerine is geweest, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Hij heeft volstaan met de stelling dat hij “Listerine Geel” heeft gebruikt. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. Uit de verklaring van de toxicoloog Zweipfenning blijkt dat de alcohol in Listerine (ongeveer 24 %) na ongeveer een kwartier vervlogen is, maar dat de in Listerine aanwezige geurstoffen nog uren aanwezig kunnen zijn. Hieruit volgt dat de in de Listerine aanwezige alcohol niet, maar eventueel wel de in de Listerine aanwezige geurstoffen door de collega's van [eiser] geroken kan/kunnen zijn. Het had daarom op de weg van [eiser] gelegen stukken (in het geval hiernaar wetenschappelijk onderzoek is gedaan) te overleggen waaruit blijkt dat het vaker voorkomt dat de geur van Listerine wordt verward met die van alcohol, dan wel om Listerine ter zitting mee te nemen zodat G4S en de kantonrechter zich over de waarschijnlijkheid van verwarring met alcohol een oordeel zouden hebben kunnen vormen. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] met betrekking tot het drinken van een blikje Bullit.
4.8. Ook de stelling van [eiser], dat sprake is geweest van uitgeademde aceton in plaats van alcohol, is onvoldoende onderbouwd.
[eiser] heeft niet gesteld dat hij aan suikerziekte lijdt. Open blijft dus de mogelijkheid dat hij eventueel aceton heeft uitgeademd in verband met een lage bloedsuikerspiegel. Uit de verklaring van de toxicoloog Zweipfenning kan echter worden afgeleid dat door het drinken van een blikje Bullit de bloedsuikerspiegel (juist) weer stijgt. [eiser] heeft gesteld dat hij, omdat hij zich had verslapen, na het opstaan niet heeft gegeten (waardoor hij een lage bloedsuikerspiegel gehad kan hebben), en dat hij zowel in de auto op weg naar de werkplek, als voorafgaand aan het gesprek met [afdelingsdirecteur] en [operationeel manager], een blikje Bullit heeft gedronken. Gelet op deze omstandigheden had het op zijn weg gelegen zijn stelling dat zijn bloedsuikerspiegel (toch nog steeds) zo laag is geweest dat hij aceton heeft uitgeademd, en dat de lucht van deze aceton door zijn collega's is aangezien voor die van alcohol, nader te onderbouwen. Dit heeft hij echter niet gedaan.
4.9. [eiser] heeft verder aangevoerd, dat uit het bloedonderzoek zou blijken dat zijn bloed om 13.00 uur minder dan 0,1 mg/ml ethanol (alcohol) bevatte.
Ook dit kan hem niet baten. Volgens de verklaring van de toxicoloog Zweipfenning zal de afbraaksnelheid van het bloedalcoholgehalte bij [eiser] gelegen hebben tussen de 0.15 en 0.18 promille per uur, welke afbraaksnelheid bij alcoholisten 0.2 promille kan bedragen. De kantonrechter overweegt dienaangaande dat ten eerste niet als vaststaand kan worden aangenomen dat bij [eiser] bloed is afgenomen (reeds) om 13.00 uur. Uit de patiëntenkaart blijkt immers dat hij om 13.00 uur bij de huisarts was, maar hij stelt zelf dat hij bloed heeft laten prikken in het laboratorium van het Juliana Ziekenhuis, zonder aan te geven hoe ver het ziekenhuis van de praktijk van zijn huisarts is gelegen. Het bloedprikken zal dus in ieder geval enige tijd na 13.00 uur hebben plaatsgevonden.
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat om 13.00 uur geen alcohol in zijn bloed aanwezig was, sluit dat niet uit dat dit om omstreeks 9.30 uur wel het geval was en dat [eiser] dientengevolge naar alcohol rook. Bij een minimale afbraaksnelheid van 0.15 mg per uur kan omstreeks 9.30 uur sprake zijn geweest van een bloedalcoholgehalte van (3,5 uur x 0.15 mg =) ruim 0.5 mg/ml, en bij een maximale afbraaksnelheid van 0.2 mg/ml kan sprake zijn geweest van een bloedalcoholgehalte van (3,5 uur x 0.2 mg =) 0.7 mg/ml. In beide gevallen is naar het oordeel van de kantonrechter sprake geweest van een te hoog bloedalcoholgehalte bij [eiser], waarbij de kantonrechter aansluiting zoekt bij het verbod aan bestuurders om motorvoertuigen te besturen bij een bloedalcoholgehalte van meer dan 0.5 mg/ml. Ook al zou dit bloedalcoholgehalte niet veroorzaakt zijn door alcoholgebruik direct voor of tijdens de dienst, hetgeen de cao verbiedt, dan nog is gelet op het voorgaande sprake van zodanig alcoholgebruik dat dit ook zonder een expliciet verbod een dringende reden oplevert.
4.10. Ten slotte heeft [eiser] aangevoerd dat G4S hem het recht op weerwoord heeft ontnomen door niet te voldoen aan zijn verzoek om direct bloed bij hem af te nemen. Ook dit kan hem niet baten. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat een dergelijke bloedtest duidelijkheid had kunnen verschaffen over het precieze bloedalcoholgehalte bij [eiser]. Een dergelijke test geeft echter geen uitsluitsel over de vraag of [eiser] op dat moment (nog) naar alcohol rook. Zoals uit het vorenoverwogene volgt heeft G4S bovendien met andere bewijsmiddelen bewezen dat de adem van [eiser] naar alcohol rook ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Niet aannemelijk is daarom dat [eiser] door het achterwege blijven van een direct afgenomen bloedtest in zijn gerechtvaardigde verdedigingsbelang is geschaad.
4.11. Op grond van het voorgaande heeft G4S bewezen dat sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. De vorderingen van [eiser] moeten daarom worden afgewezen.
4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van G4S worden veroordeeld. Deze worden begroot op 4 punt x tarief € 300,-- = € 1.200,-- aan salaris gemachtigde.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van G4S, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.200,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.