Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair
Ten aanzien van feit 1 subsidiair komt de rechtbank tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring en heeft daarbij gelet op de volgende bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een geloofwaardige verklaring ter terechtzitting van 1 februari 2011 heeft afgelegd die op belangrijke punten strookt met de aangifte en de verklaring van [aangever], manager security van de [bedrijf]. De verklaring van verdachte houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
“ Op 13 augustus 2010 werd mij gevraagd of ik snel en makkelijk geld wilde verdienen. Ik zei ja en we maakten afspraken. Ik wist dat het over een zogenaamde overval op een [bedrijf] ging op diezelfde 13 augustus 2010. De ‘anderen’, waren twee jongens. Mensen vertelden mij dat de medewerkers van de winkel erbij betrokken waren. De meisjes wisten ervan af.”
De rechtbank gebruikt voor het bewijs voorts de aangifte van [aangever], manager security van de [bedrijf], die onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende heeft verklaard:
“[A] werkt nu ongeveer 1 jaar in het filiaal [bedrijf] te Utrecht. [A] heeft vanuit de kluis in het kantoortje in de winkel een geldbedrag van € 4.240,25 afgegeven aan de mannen/jongens. Het geld dat uiteindelijk is meegenomen behoort geheel in eigendom toe aan de firma [bedrijf].
Verder is er de verklaring van [aangever], welke hij heeft afgelegd op 3 september 2010 naar aanleiding van een tweede ‘overval’ op 27 augustus 2010 op dezelfde [bedrijf] te Utrecht. De heer [aangever] heeft verklaard - zakelijk weergegeven - als volgt.
“Er zijn mij bij zowel de eerste overval d.d. 13 augustus 2010 en bij de tweede overval d.d. 27 augustus 2010 enkele dingen opgevallen waarover ik u nu wil verklaren. Beide overvallen vonden plaats op een vrijdag en daarmee kort voordat het in het filiaal aanwezige geld wordt opgehaald door een geldtransporteur. Tijdens beide overvallen waren [A] en [B] alleen in de zaak aanwezig. Er waren geen klanten of ander personeel in de winkel. Bij het terugzien van de camerabeelden is mij opgevallen dat bij de overval van 27 augustus 2010, het lijkt alsof [A] zich om 20.00 uur bij de toegangsdeur ‘meldt’; alsof zij de overvallers wil laten weten ‘dat de kust veilig is’. Ondanks dat het inmiddels 20.02 uur is sluit [A] de toegangsdeur niet af en kort daarna komen dan de overvallers de winkel binnen. In mijn beleving verloopt de overval in de winkel erg rustig. Verder valt op dat op 27 augustus 2010 direct na de binnenkomst van de overvallers, [A] met een van de beide overvallers naar de tweede toegangsdeur loopt. Zij haalt die deur van het slot waarmee via die zijdeur een makkelijke vluchtweg is gecreëerd. Eveneens blijkt uit de beelden dat de overval van 27 augustus 2010 slechts 26 seconden duurt. Dat is erg snel, afgezet tegen het feit dat het openen van de kluis met een sleutel niet heel simpel is en je vervolgens uit die kluis de sealbag met geld, het doosje met wisselgeld en het doosje met de reservesleutels van de winkel moet pakken. Ook is mij opgevallen dat voor de eerste overval (13 augustus 2010) [A] aangegeven heeft dat zij [B] niet echt kent. Na die overval versprak [A] zich en sprak zij over haar ‘vriendin’ [B] die op de grond moest gaan zitten. Volgens de camerabeelden verliep de overval van 27 augustus 2010 erg rustig en de beide dames werkten rustig mee. Ik heb begrepen dat de jongen die direct na de overval van 13 augustus 2010 is aangehouden een bekende van [A] en [B] is.”
Uit bovenstaande verklaring van [aangever] blijkt een gang van zaken, waaronder begrepen de context waarbinnen en de omstandigheden waaronder de vermeende overval op 27 augustus 2010 is begaan, die op essentiële punten overeenkomt met de gang van zaken van feit 1 subsidiair.
De verklaring van [A] wordt eveneens meegenomen voor het bewijs en dan in het bijzonder dat deel dat betrekking heeft op haar dienstverband bij de firma [bedrijf] en het deel over het afgeven van het geld uit de kluis. Deze verklaring houdt onder meer - zakelijk weergegeven – in: “Ik werk sinds ongeveer een jaar in dit filiaal van [bedrijf]. Ik ben nu tijdelijk bedrijfsleidster. Ik heb deze ochtend de kassa van gisteren opgemaakt. Dat geld heb ik gedeponeerd in de kluis. Deze is in het kantoor achter in de zaak. De weekopbrengst heb ik in orde gemaakt omdat morgen het geld gehaald zou worden door Brinks. Voorts verklaart zij: “Ik heb al het geld uit de kluis gepakt en aan de ‘lange overvaller’ afgegeven. (…) Ik moest de deur voor de overvallers openen. Nadat ik dat had gedaan zag ik dat de beide overvallers direct de winkel weer verlieten en, vanuit de winkel gezien, rechtsaf het winkelcentrum uitrenden”.