ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7884

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711714-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal in vereniging door middel van braak in een bedrijfspand; vrijspraak voor overige ten laste gelegde diefstallen, of pogingen daartoe.

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 2 mei 2011, is de verdachte veroordeeld voor diefstal in vereniging door middel van braak in een bedrijfspand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2010 samen met een ander heeft ingebroken in een bedrijfspand in Deurningen, waarbij een bedrag van ongeveer 200 euro is weggenomen. De toegang tot het pand werd verkregen door het forceren van een deur en een ruit. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, waaronder pogingen tot inbraak in andere panden en een inbraak in een school. De vrijspraak was gebaseerd op onvoldoende bewijs en de rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij deze andere feiten niet wettig en overtuigend kon worden bewezen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij DNA-bewijs en getuigenverklaringen een belangrijke rol speelden. De verdachte werd herkend op camerabeelden, maar de rechtbank oordeelde dat de herkenning niet voldoende was om tot een veroordeling te komen voor de andere feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat het gevorderde feit niet ten laste was gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711714-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats]
z.v.w.o.v.p.
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1. op 19 mei 2010 te Deurningen (gemeente Oldenzaal) samen met een ander heeft ingebroken in een bedrijfspand en daarbij geld heeft weggenomen;
Feit 2. op 5 mei 2010 te [adres] (gemeente Raalte) samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een bedrijfspand;
Feit 3. in de periode 4 mei 2010 tot en met 5 mei 2010 te [slachtoffer 1] (gemeente Hellendoorn) samen met een ander heeft ingebroken in een bedrijfspand en daarbij geld heeft weggenomen;
Feit 4. in de periode 4 mei 2010 tot en met 5 mei 2010 te [slachtoffer 1] (gemeente Hellendoorn) samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een bedrijfspand;
Feit 5. op 11 januari 2010 te Woerden samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een school;
Feit 6. op 13 juni 2009 te Ureterp (gemeente Opsterland) samen met een ander heeft ingebroken in een verzorgingshuis en daarbij geld heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt om vrijspraak.
Met betrekking tot feit 1 wijst de verdediging er op dat er op de pet die op de vermoedelijke vluchtroute is aangetroffen ook andere DNA-sporen zijn aangetroffen dan van verdachte, dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij de pet wel heeft gehad maar al lange tijd kwijt is en dat het feit, dat verdachte een contact is van medeverdachte [medeverdachte], geenszins bewijst dat verdachte op 19 mei 2010 het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Ook staat volgens de verdediging nog helemaal niet vast dat deze pet door één van de daders van de onder 1 tenlastegelegde inbraak gedragen is.
Met betrekking tot de feiten 2 tot en met 4 heeft de verdediging onder meer de vaststelling dat verdachte in de nacht van 5 mei 2010 in de Audi A3 heeft gezeten als discutabel aangemerkt. Voorts is aangevoerd dat ook anderen dan de inzittenden van die Audi de onder 2 tot en met 4 tenlastegelegde delicten gepleegd kunnen hebben en dat in elk geval niet is gebleken dat verdachte een strafrechtelijk relevante rol heeft gehad bij genoemde delicten.
Met betrekking tot feit 5 heeft de verdediging een vraagteken gezet bij de herkenning door verbalisanten van verdachte als zijnde één van de mannen op de beelden van de beveiligingscamera’s. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat slechts sprake is geweest van voorbereidingshandelingen en niet van een poging, dan wel dat, indien aangenomen wordt dat sprake is geweest van een begin van uitvoering, moet worden aangenomen dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred.
Met betrekking tot feit 6 heeft de verdediging betoogd dat de relevantie van het aantreffen van DNA, al dan niet van verdachte, in de handschoen voor het bewijs van betrokkenheid van verdachte bij dat feit niet is aangetoond.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Door [directeur bedrijf 1], directeur van [bedrijf 1], is op 19 mei 2010 namens [bedrijf 1] aangifte gedaan ter zake van de inbraak in het bedrijfspand. Door aangever is verklaard dat hij op 19 mei 2010 ter plaatse kwam en zag dat de leverancierstoegang, een dikke massief houten deur, met grof geweld was opengebroken. Voorts zag aangever dat een dikke thermopane ruit naast de hoofdingang was ingeslagen. Toen aangever de receptieruimte inliep, zag hij dat de kassalades waren verwijderd en dat het wisselgeld weg was. Aangever schat dat ongeveer € 200,00 is weggenomen.
Getuige [getuige], beveiligingsmedewerker, kreeg op 19 mei 2010 omstreeks 3:30 uur een melding van de alarmcentrale dat er werd ingebroken bij [bedrijf 1]. Getuige heeft verklaard dat hij zich begaf in de richting van de sauna, dat hij een Audi A3 tegenkwam, dat hij het idee had dat de bestuurder van die Audi schrok van zijn aanwezigheid en dat hij zag dat de Audi plots afsloeg en een zandweg in reed. De getuige reed achter de Audi aan en zag dat deze tegen een boom aanknalde, waarna zowel de bestuurder als de bijrijder uit de Audi stapten en wegrenden.
In de Audi, voorzien van het kenteken [kenteken], is onder meer een witte envelop met daarop geschreven ‘beauty pot’, een bruine portemonnee en een kleine gestreepte portemonnee aangetroffen, welke goederen bleken te zijn weggenomen uit een ladekast van de kantoorruimte van [bedrijf 1].
Op een afstand van 8 tot 10 meter van de Audi is onder meer een pet aangetroffen. Het op deze pet aangetroffen DNA matcht met het DNA van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op de in de Audi aangetroffen bril is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van medeverdachte [medeverdachte].
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden van de bewakingscamera’s van de sauna bekeken. Daarop zag verbalisant dat één dader een petje op zijn hoofd heeft, soortgelijk als het bij de Audi gevonden petje. De andere dader draagt een bril met witte pootjes aan de zijkant, soortgelijk aan de in de Audi aangetroffen bril.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] elkaar voor de onderzoeksperiode kenden en reeds eerder meermalen al dan niet tezamen en al dan niet onder verdachte omstandigheden door de politie in gehuurde auto’s zijn aangetroffen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] inderdaad kent.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bovenstaande dat verdachte degene is die samen met de medeverdachte de inbraak in het bedrijfspand heeft gepleegd.
Vrijspraak ten aanzien van feiten 2, 3 en 4.
De onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in de nacht van 4 op 5 mei 2010 te [slachtoffer 1] respectievelijk [adres].
In de nacht van 5 mei 2010, omstreeks 01:15 uur, zijn twee Marokkaanse jongens rijdende in een Audi A3, met kenteken [kenteken], in Utrecht staande gehouden. De betreffende verbalisant stelde aan de hand van het rijbewijs van de bestuurder van de Audi vast dat deze bestuurder [medeverdachte] was. De verbalisant gaf voorts te kennen dat hij de gegevens van de andere inzittende niet heeft kunnen vaststellen. In een op 16 augustus 2010 opgemaakt proces-verbaal verklaart dezelfde verbalisant dat hij aan de hand van een politie verdachtenfoto verdachte herkent als zijnde de bijrijder van de personenauto die hij op 5 mei 2010 controleerde.
Uit de Track en Trace gegevens van de betreffende Audi kan worden afgeleid dat deze auto daarna is doorgereden naar [slachtoffer 1], dat de auto daar van 2:58 tot 3:32 uur heeft stilgestaan, dat de auto vervolgens is doorgereden naar een ander adres in [slachtoffer 1] en daar heeft stilgestaan tussen 3:42 en 4:36 uur, waarna de auto is doorgereden naar [adres], waar de auto van 4:45 tot 4:51 uur heeft stilgestaan. De betreffende auto heeft steeds stilgestaan in de onmiddellijke omgeving van de plaatsen delict.
Uit genoemde Track en Trace gegevens kan tevens worden afgeleid dat de auto op 5 mei 2010 om 00:44 uur vertrok vanaf de [adres] te Utrecht, zijnde de verblijfplaats van verdachte.
Hoewel de rechtbank op basis van het vorenstaande de overtuiging heeft dat de betreffende Audi betrokken is geweest bij de onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte bij deze feiten betrokken is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de waarde van de herkenning van verdachte aan de hand van een politie verdachtenfoto ruim drie maanden nadat de verbalisant verdachte heeft gezien, gerelativeerd dient te worden. Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen onvoldoende vast dat de bijrijder die tijdens de politiecontrole in de Audi A3 zat, ook betrokken is geweest bij genoemde tenlastegelegde feiten.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van de feiten 2, 3 en 4.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
Het ten laste gelegde feit 5 heeft betrekking op een poging tot inbraak op 11 januari 2010 in het Kalsbeek College te Woerden.
Aangever [aangever], hoofd facilitaire dienst, heeft namens het Kalsbeek College aangifte gedaan en heeft daarbij verklaard dat op 11 januari 2010 is geconstateerd dat in de ruimte waar zich de administratie van de school bevindt, de sensor van het alarmsysteem was afgeplakt met een stuk tape en een raam open stond. Voor het raam was een plantenbak geplaatst waardoor moeilijk te zien was dat het raam openstond. Aangever zag op de beelden van de bewakingscamera’s dat twee jongens via de hoofdingang de school binnen kwamen en door de hal van de school liepen. De jongens liepen een aantal keren terug naar de hoofdingang van de school, om uiteindelijk via de hal naar de ruimte van de administratie te lopen.
Een verbalisant herkent op de beelden [medeverdachte] als de persoon die als eerste het schoolgebouw in komt lopen en gekleed is in een zwart trainingspak met witte strepen op de mouwen en langs de broekspijpen. Deze persoon draagt een zwarte cap met aan de voorzijde witte letters en een opvallende bril, voorzien van een donker montuur met opvallend witte zijpootjes.
Twee andere verbalisanten hebben de jongens op de beelden herkend als zijnde verdachte en medeverdachte [medeverdachte], overigens zonder specifiek aan te geven welke naam bij welke jongen hoort.
Ter terechtzitting zijn de beelden van de bewakingscamera’s van de school getoond. De rechtbank heeft waargenomen dat de beelden in kleur en van redelijk goede kwaliteit zijn. Uit eigen waarneming stelt de rechtbank vast dat een van de twee personen die op de beelden zichtbaar zijn, te weten de jongen met het petje en de bril, de medeverdachte [medeverdachte] betreft. Ten aanzien van de andere jongen die op de beelden zichtbaar is stelt de rechtbank vast dat de beelden onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat verdachte deze persoon is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van feit 5.
Vrijspraak ten aanzien van feit 6
Het onder 6 ten laste gelegde feit betreft een inbraak in verzorgingshuis De Lijte te Ureterp op 13 juni 2009.
Vlakbij de nooddeur van het verzorgingshuis is in een perkje een handschoen aangetroffen. Tevens zijn buiten het pand op een zanderig gedeelte schoensporen aangetroffen. Uit onderzoek door het NFI blijkt dat het op de handschoen aangetroffen DNA spoor matcht met het DNA van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-mengprofiel is ongeveer één op 2 miljoen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet is vast te stellen of verdachte betrokken is geweest bij voornoemde inbraak in Ureterp. Louter de aanwezigheid van het DNA van verdachte op een handschoen die is aangetroffen in een perkje buiten het gebouw waar is ingebroken, is daarvoor onvoldoende, temeer aangezien het een mengprofiel betreft en derhalve ook DNA-kenmerken van één of meer andere personen op dezelfde handschoen aanwezig zijn.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van feit 6.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 mei 2010 te Deurningen, gemeente Oldenzaal, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand (bedrijf [bedrijf 1], gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid geld (groot circa 200 euro), toebehorende aan het bedrijf [bedrijf 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door het forceren van een deur en een ruit van voormeld pand;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit en heeft geen standpunt ingenomen met het oog op een eventuele strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt een strafbaar feit, te weten een inbraak in een bedrijfspand.
Daarmee heeft verdachte aan de benadeelde overlast en schade berokkend. Daarnaast dragen dergelijke handelingen bij aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond of verantwoording heeft afgelegd voor deze door hem gepleegde inbraak.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 15 november 2010 is veroordeeld voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, en nu opnieuw schuldig wordt verklaard aan een misdrijf voorafgaand aan de hierboven genoemde datum gepleegd.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 6.650,00 voor een feit dat bekend staat als een woninginbraak op 27 maart 2010 te Woerden. Dat feit is in de onderhavige zaak evenwel niet ten laste gelegd.
Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de op 21 januari 2011 in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. De voorwerpen zijn genoemd in de aan dit vonnis gehechte bijlage II, zijnde het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 25 januari 2011.
8.2 De bewaring ten behoeve van rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het op 16 december 2010 in beslag genomen voorwerp, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het voorwerp is genoemd in de aan dit vonnis gehechte bijlage III, zijnde het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 december 2010.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen als genoemd in de aan dit vonnis gehechte bijlage II;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp als genoemd in de aan dit vonnis gehechte bijlage III;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk;
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. I. Bruna en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 mei 2011.