ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7822

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600499-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van poging tot zware mishandeling met verwerping van beroep op noodweerexces

Op 7 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 mei 2011 voor de C1000 in Amersfoort, waar de verdachte meermalen met kracht in het gezicht van het slachtoffer stompte terwijl deze op de grond lag. Meerdere getuigen hebben deze handelingen waargenomen. De verdachte heeft verklaard dat er een confrontatie was waarbij over en weer is geslagen, maar de rechtbank achtte dit niet voldoende voor een geslaagd beroep op noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien het slachtoffer al op de grond lag en de handelingen van de verdachte niet noodzakelijk waren ter verdediging van zijn eigen lichaam. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en achtte de verdachte strafbaar voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldingsgebod bij de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank hield rekening met de eigen schuld van het slachtoffer in het ontstaan van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600499-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Subsidiair: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer];
Meer subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel. Verdachte heeft uit zelfverdediging gehandeld, aldus de raadsman. Indien de rechtbank een ander oordeel mocht hebben, dan heeft de verdediging zich, subsidiair, ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Inleiding
Op 18 mei 2011 komt er bij de politie een melding binnen dat er een persoon geslagen zou zijn en op de grond zou liggen voor de C1000 op het Pieter Stastokerf te Amersfoort.
Eenmaal ter plaatse blijkt de persoon die geslagen is de heer [slachtoffer] te zijn. Hij is op dat moment niet aanspreekbaar.
Het bewijs
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij geslagen is door een jongen voor de C1000 op het Pieter Stastokerf te Amersfoort. In de medische verklaring betreffende [slachtoffer] is opgenomen dat er sprake is van een hersenschudding en storingen in het bewustzijn. De geschatte duur van genezing is één week.
Meerdere getuigen hebben waargenomen dat verdachte aangever met kracht in het gezicht heeft gestompt terwijl aangever op de grond lag. Getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] hebben gezien dat verdachte aangever, terwijl aangever op de grond lag, meerdere keren met kracht in het gezicht stompte. Getuige [getuige 3] heeft gezien dat aangever, nadat hij op de grond was gevallen, in ieder geval drie keer in het gezicht is geslagen door verdachte. Getuige [getuige 4] heeft gezien dat verdachte met zijn vuist met kracht in het gezicht van aangever sloeg, terwijl aangever op de grond lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij voor de C1000 te Amersfoort een confrontatie heeft gehad met een man en dat er over en weer is geslagen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat verdachte, door te stompen in het gezicht van aangever, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat meermalen stompen in het gezicht een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letstel. Het betreft in dit geval een poging nu niet blijkt dat er sprake is van daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
Op 18 mei 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie. Aangever is degene die de confrontatie heeft opgezocht en als eerste heeft geslagen en verdachte heeft zich slechts verdedigd, aldus de raadsman. De raadsman concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verweten handeling noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen of andermans lichaam tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de dreiging daarvan.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet degene is die aanvankelijk de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. Echter, de aan verdachte verweten handeling betreft het slaan tegen het hoofd van het slachtoffer, op het moment dat het slachtoffer op de grond lag nadat een collega verdachte te hulp was geschoten, en niet het over en weer slaan dat daaraan vooraf is gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden geen geslaagd beroep kan doen op noodweer, ondanks het feit dat het slachtoffer de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Op het moment van de hierboven beschreven gedragingen was er geen sprake van een noodweersituatie, met name omdat het slachtoffer reeds op de grond lag en het handelen van verdachte dan ook niet noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen lichaam.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte te veel geweld heeft gebruikt, dit toe te rekenen valt aan de hevige gemoedstoestand waarin verdachte op dat moment verkeerde. Deze toestand is volgens de raadsman ontstaan door toedoen van het slachtoffer: hij heeft verdachte getreiterd en uitgedaagd. De raadsman concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Zoals hiervoor overwogen onder 5.1 is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en daarmee van een noodzaak tot zelfverdediging. In een dergelijk geval kan dan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij de reclassering en een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- een werkstraf voor de duur van 60 uren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een geheel voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Geweldsdelicten versterken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Door zo te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij daaraan bijgedragen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat het slachtoffer een groot aandeel heeft gehad in het ontstaan van de confrontatie tussen slachtoffer en verdachte. De rechtbank zal dit meewegen in de op te leggen straf.
In het kader van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende meegewogen:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 juli 2011, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 5 juli 2011;
- een positief afloopbericht van de reclassering d.d. 23 augustus 2011.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
120 dagen noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 62 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering en een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling mogelijk.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 990,50, waarvan
€ 290,50 ter zake van materiële schade, bestaande uit verlies van eigen risico, dagen opname in het ziekenhuis, kosten fysiotherapie en vervoerskosten en € 700,00 ter zake van immateriële schade.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de helft van de gevraagde kosten toe te wijzen, te weten € 445,25, omdat hij sterk rekening houdt met het eigen aandeel van de benadeelde partij in het ontstaan van de schade. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering nu de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsman heeft daarbij gewezen op de eigen schuldcomponent van de benadeelde partij.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet alle gevorderde kosten voor toewijzing vatbaar zijn en dat de vordering slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen. De raadsman heeft daarbij verzocht de toe te kennen kosten sterk te matigen, mede gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij in het ontstaan van de schade.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 341,47 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 91,47 ter zake van materiële schade bestaande uit verlies eigen risico na 18 mei 2011, kosten fysiotherapie en vervoerskosten en € 250,- ter zake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt hierbij dat zij het toe te kennen bedrag voor de helft gematigd heeft, omdat zij net als de officier van justitie sterk rekening houdt met de eigen schuldcomponent van de benadeelde partij.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 341,47, waarvan € 91,47 ter zake van materiële schade en € 250,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 341,47 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 september 2011.
Mr. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.