ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7708

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600305-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smokkel van cocaïne door verdachte met eerdere veroordelingen voor drugshandel

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 11 juli 2011 door de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de smokkel van cocaïne centraal. De verdachte had in de periode van 18 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 een hoeveelheid van 685,32 gram cocaïne vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland gebracht. Hij reisde via Frankfurt en nam de trein naar Utrecht, waar hij zich op 25 maart 2011 bij de politie meldde. Bij de doorzoeking van zijn koffer werden twee plastic zakken met bolletjes cocaïne aangetroffen, evenals bolletjes in zijn ontlasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als een 'pakezel' kon worden beschouwd, ondanks zijn argumenten over de ziekte van zijn vriendin en de noodzaak om geld te verdienen voor haar operatie. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder veroordeeld was voor drugshandel en dat hij alternatieven had om aan geld te komen.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat een straf van 9 maanden passend was, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het invoeren van cocaïne een ernstig feit is, met schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de samenleving. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte gelast, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600305-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats]
thans verblijvende te PI Utrecht, HvB Wolvenplein
raadsman mr. P.C. Tuinenburg, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 18 maart tot en met 25 maart 2011 te Zevenaar, Arnhem en Utrecht opzettelijk 685,32 gram cocaïne in Nederland heeft gebracht;
subsidiair: op 25 maart 2011 te Utrecht opzettelijk 685,32 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juni 2011 verklaard dat hij in de periode van 18 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 een hoeveelheid cocaïne, 54 bolletjes, van de Dominicaanse Republiek in Nederland heeft gebracht. Verdachte is vanaf de Dominicaanse Republiek naar Frankfurt gevlogen en heeft vanuit daar de trein via Arnhem naar Utrecht genomen. In Utrecht heeft hij enkele dagen verbleven in een hotel, waarna hij zich op 25 maart 2011 met zijn koffer bij de politie is gaan melden.
De politie heeft, nadat verdachte zich had gemeld, de koffer van verdachte geopend. Daarin zaten twee plastic zakken met bolletjes. Ook in de ontlasting van verdachte zaten nog bolletjes.
Van voornoemde bolletjes zijn monsters genomen, welke zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. De onderzochte monsters bevatten cocaïne.
De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat de trein van Frankfurt richting Arnhem en Utrecht, via Zevenaar rijdt, zodat alle ten laste gelegde plaatsen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
in de periode van 18 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te Zevenaar en Arnhem en Utrecht, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat verdachte door de ziekte van zijn vriendin geen andere uitweg zag dan dit feit te plegen, dat hij voor een andere soortgelijke zaak een jaar te lang heeft vastgezeten in Spanje en dat de detentie van verdachte hem zwaar valt omdat hij fysieke klachten heeft en in het buitenland woont en hier nauwelijks bekenden heeft. De verdediging heeft bepleit dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van cocaïne een ernstig feit is. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is.
Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte bij het bepalen van de strafmaat als een zogeheten pakezel dient te worden beschouwd, bij toepassing van de landelijke oriëntatiepunten van het Lovs, aangezien zijn vriendin ziek is en hij geld nodig had voor de voor haar noodzakelijke operatie. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet als een ‘pakezel’ dient te worden beschouwd en overweegt daartoe dat verdachte eerder tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld voor de invoer van harddrugs en toch het initiatief heeft genomen om nogmaals harddrugs in te voeren. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte alternatieven had om aan geld te komen nu hij de Nederlandse nationaliteit heeft en derhalve enige tijd in Nederland zou kunnen werken om het voor de operatie benodigde bedrag van € 2000,- te verdienen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in de standaardcategorie van de landelijke oriëntatiepunten valt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld voor het invoeren van harddrugs. Dit weegt in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat gedetineerd zijn in Nederland voor verdachte zwaarder zal zijn dan voor de gemiddelde Nederlandse gedetineerde, aangezien hij in de Dominicaanse Republiek woont en daar zijn vriendin, schoonfamilie en vrienden heeft wonen en hen vanwege de woonomstandigheden aldaar niet kan bellen.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 maanden geëist. De rechtbank is, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd, van oordeel dat de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 Het beslag
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen aan hem kunnen worden teruggegeven.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens bepleit dat de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen aan hem kunnen worden teruggegeven.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Onder verdachte zijn in beslag genomen: een trolleykoffer met inhoud, een acculader, een laptop en een vliegticket.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van deze in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en ze onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 10 Opiumwet zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een trolleykoffer met inhoud, een acculader, een laptop en een vliegticket.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2011.
Mr. I. Bruna is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2011 tot en met 25 maart 2011 te
Zevenaar en/of Arnhem en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 685,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij
die wet behorende lijst I;
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 maart 2011 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 685,32 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.