ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7687

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600252-11 en 05/517324-08 (TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens vlucht voor politie met onverzekerde auto

Op 14 maart 2011 tankte de verdachte benzine bij een tankstation in Utrecht, maar verliet het station zonder te betalen. Toen de pompbediende hem confronteerde met het feit dat zijn auto vermoedelijk onverzekerd was, gaf de verdachte gas en vluchtte. De politie werd ingeschakeld en een achtervolging volgde, waarbij de verdachte met hoge snelheid door de stad reed, verkeerslichten negeerde en in tegengestelde richting reed. Tijdens deze vlucht veroorzaakte hij meerdere gevaarlijke situaties, waarbij voetgangers en andere weggebruikers moesten uitwijken om aanrijdingen te voorkomen. De verdachte ramde verschillende bromfietsen en botste tegen een stilstaande auto met daarin drie inzittenden, waaronder een pasgeboren baby. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood van de inzittenden van de stilstaande auto en dat hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte hem wel schuldig aan poging tot zware mishandeling, diefstal van de benzine, gevaarzetting en rijden zonder rijbewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden onvoorwaardelijk, met bijkomende straffen zoals ontzegging van de rijbevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600252-11 en 05/517324-08 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein,
raadsvrouw mr. M.P. Hilhorst, advocate te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 14 maart 2011 te Utrecht als bestuurder van een auto heeft gepoogd [slachtoffer 1], diens echtgenote en pasgeboren kind te doden, althans zwaar te mishandelen.
Feit 2:
Primair:
op 14 maart 2011 te Utrecht als bestuurder van een auto heeft gepoogd één of meer onbekend gebleven personen te doden, althans zwaar te mishandelen.
Subsidiair:
op 14 maart 2011 te Utrecht als bestuurder van een auto een of meer onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Feit 3:
Primair:
op 14 maart 2011 te Utrecht een hoeveelheid benzine heeft gestolen, ter waarde van 127,24 euro, toebehorende aan Texaco.
Subsidiair:
op 14 maart 2011 te Utrecht voornoemde benzine heeft verduisterd.
Feit 4:
op 14 maart 2011 te Utrecht als bestuurder van een auto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer op de weg heeft gehinderd.
Feit 5:
op 14 maart 2011 te Utrecht als bestuurder van een auto heeft deelgenomen aan het verkeer zonder dat hem daartoe een rijbewijs was afgegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie baseert zich daarbij op feiten en omstandigheden zoals deze gebleken zijn uit de aanwezige bewijsmiddelen. Met betrekking tot de aanrijding van de auto, met daarin [slachtoffer 1], zijn echtgenote en hun pasgeboren kind, kan volgens de officier van justitie worden gesteld dat de kans op zwaar lichamelijk letsel als gevolg van verdachtes rijgedrag en de daardoor veroorzaakte aanrijding aanmerkelijk was. De officier van justitie neemt hierbij de omstandigheden van het geval in aanmerking, waaronder door verdachte ter plaatse gereden snelheid, het feit dat aan verdachte nooit een rijbewijs is afgegeven, de door een getuige waargenomen harde klap van de aanrijding door verdachte met het voertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en het onverwacht van achteren benaderen van het voertuig van [slachtoffer 1]. Tevens wijst de officier van justitie erop, dat verdachte op een drukke weg reed in de ochtendspits. De officier van justitie is van mening dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat voornoemde personen door zijn rijgedrag zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen.
Het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en zijn gezin acht de officier van justitie niet bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van deze personen. Hierbij neemt de officier van justitie in aanmerking dat verdachte met een snelheid van ongeveer 60 km/uur tegen de rechterachterzijde van de stilstaande auto van [slachtoffer 1] is gereden. De officier van justitie heeft op grond van het voorgaande gevorderd de verdachte van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrij te spreken.
Feit 2:
Ten aanzien van feit 2 stelt de officier van justitie dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen kan worden. De officier van justitie stelt dat verdachte met zijn rijgedrag voorwaardelijk opzet had op de dood van meerdere weggebruikers op en nabij de Amsterdamsestraatweg. De officier van justitie wijst op de feitelijke gedragingen en de omstandigheden van het geval. Verdachte reed in een auto met een snelheid van ten minste 80 km/uur, waarbij enkele hem tegemoetkomende auto’s tijdens zijn inhaalmanoeuvres moesten uitwijken. Meerdere voetgangers moesten wegspringen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte bleef doorrijden, zelfs toen zijn motorkap omhoog stond en hij twee betonnen paaltjes uit de grond had gereden. De officier van justitie stelt, dat de kans op een aanrijding met dodelijke afloop bij het ‘bijna’ aanrijden van voetgangers met een dermate hoge snelheid aanmerkelijk is.
Feit 3:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. De officier van justitie voert hiertoe aan dat verdachte, na te hebben getankt, tegenover een medewerker van het tankstation deed alsof hij geld zocht en daarbij een portemonnee en een pas tevoorschijn haalde, terwijl hij anderzijds direct aangaf geen geld bij zich te hebben. De officier van justitie is van mening dat, indien een persoon een aanzienlijke hoeveelheid (i.c. 74,89 liter) benzine tankt, hij in zijn algemeenheid zich er – in ieder geval tijdens het tanken – van vergewist dat hij over voldoende geld beschikt om die benzine te betalen. Het duurt immers enige tijd om deze liters benzine te tanken. De officier van justitie acht in dit verband tevens de justitiële documentatie van verdachte van belang. Hieruit volgt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Feit 4:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 ten laste gelegde gevaarzetting. De officier van justitie stelt dat verdachte, als bestuurder van een auto, op roekeloze wijze heeft deelgenomen aan het verkeer, waardoor voetgangers moesten wegspringen, auto’s moesten uitwijken, een stadbus abrupt moest remmen en er meerdere botsingen werden veroorzaakt.
Feit 5:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 5, daar is komen vast te staan dat daartoe aan verdachte nooit een rijbewijs is afgegeven.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De raadsvrouw verzoekt om vrijspraak van het impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde. Zij voert daartoe aan dat verdachte niet met zodanige snelheid heeft gereden dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en zijn gezin. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard. Verdachte reed ongeveer 50 tot 60 km/uur op het moment dat hij enkele bromfietsen raakte. Vervolgens probeerde hij de auto van [slachtoffer 1] te ontwijken. Verdachte heeft daarbij geremd, hetgeen zou blijken uit zichtbare remsporen op straat. Verdachte heeft derhalve geprobeerd de botsing te voorkomen.
Feit 2:
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsvrouw voert daartoe aan dat de verklaringen die zich in het dossier bevinden onvoldoende zekerheid bieden over wat er precies is gebeurd. Er zijn geen verklaringen van de betrokken voetgangers, die steun geven aan de constateringen uit de andere bewijsmiddelen. De raadsvrouw voegt daaraan toe dat verdachte, ondanks het op enig moment omhoog staan van zijn motorkap, nog een behoorlijk zicht had op de weg en het verkeer.
Feit 3:
De raadsvrouw. geeft aan dat verdachte van plan was om de getankte benzine te betalen. Er is naar het oordeel van de raadsvrouw dan ook geen sprake van diefstal, maar hooguit van verduistering van de benzine.
Feit 4:
Ten aanzien van feit 4 geeft de raadsvrouw aan dat wordt getwijfeld aan de nauwkeurigheid van de verklaringen van de verbalisanten.
Feit 5:
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten is op grond van na te noemen bewijsmiddelen het volgende komen vast te staan:
Op 14 maart 2011 tankte verdachte omstreeks 08:45 uur voor een bedrag van 127,24 euro benzine bij het Texaco tankstation aan de Vondellaan 1 B te Utrecht. Bij de balie van het tankstation maakte verdachte drukke bewegingen met zijn handen. Hij pakte uit één van zijn zakken een soort portemonnee en haalde hieruit een pas. Verdachte gaf vervolgens aan de pompbediende aan dat hij geen geld bij zich had. Nadat de pompbediende hem daarop vertelde dat hij had gezien dat de auto van verdachte vermoedelijk niet verzekerd was en dat verdachte moest betalen, omdat hij anders de politie zou bellen, liep verdachte naar zijn auto en hij reed zonder te hebben betaald hard weg. Verdachte verklaart hierover dat hij geen rijbewijs heeft en dat de auto niet was verzekerd. Hij dacht daarom bij zichzelf: “Ik moet weg van hier.”
Bij de politie kwam kort daarna de melding binnen dat er iemand zonder te betalen had getankt bij de Texaco, gevestigd aan de Vondellaan te Utrecht. Het voertuig waarin de persoon zou zijn weggereden, betrof een personenauto van het merk Audi, type A8, kleur blauw, en voorzien van het kenteken [kenteken]. Verbalisanten zagen deze personenauto omstreeks 08:53 uur ter hoogte van het Westplein rijden en gaven de bestuurder, zijnde verdachte, ter hoogte van de Daalsetunnel een stopteken. Op het moment dat verdachte zich realiseerde dat hij door de politie werd achtervolgd, gaf hij vol gas en hij sloeg op de vlucht. Verbalisanten zagen dat verdachte op de rotonde in de richting van de Amsterdamsestraatweg het overige verkeer afsneed. Verdachte negeerde vervolgens het rode verkeerslicht op de rotonde van het Paardenplein en de Kruising Weerdsingel Westzijde, waarna hij de Amsterdamsestraatweg inreed. Verbalisanten zagen dat hun snelheidsmeter 50 km/uur aangaf, terwijl de afstand tussen het politievoertuig en de verdachte snel groter werd. Hierop schakelden verbalisanten de optische geluidsignalen van de politieauto in. Verdachte werd op de Amsterdamsestraatweg opgehouden door stilstaand verkeer in de richting van Maarssen. Hij reed vervolgens op de andere weghelft in tegengestelde rijrichting. Enkele tegemoetkomende personenauto’s moesten hierdoor voor verdachte uitwijken, teneinde een aanrijding te voorkomen. Verbalisanten zagen dat hun snelheidsmeter inmiddels 80 km/uur aangaf en dat verdachte nog steeds op hen uitliep. De toegestane snelheid op de Amsterdamsestraatweg is maximaal 50 km/uur. Verbalisanten zagen meerdere voetgangers bij diverse oversteekplaatsen de Amsterdamsestraatweg oversteken. Deze voetgangers moesten wegspringen om niet door de verdachte te worden geraakt.
Verbalisanten zagen dat er veel verkeer op de Amsterdamsestraatweg reed, waaronder stadsbussen, personenauto’s en (brom)fietsers. Ter hoogte van de Acaciastraat zagen verbalisanten een stadsbus rijden, komende uit de richting van Maarssen en gaande in de richting van het centrum van Utrecht. Verdachte reed toen nog steeds in tegengestelde richting en haalde meerdere voertuigen in. De chauffeur van de stadsbus stopte abrupt en verbalisanten namen waar dat de voorzijde van de stadsbus naar beneden bewoog. Aan de rechterzijde van de Amsterdamsestraatweg, ter hoogte van een bromfietsenzaak, stonden diverse bromfietsen op het trottoir. Nadat verdachte voor de stadsbus was uitgeweken, zagen verbalisanten dat hij het trottoir op reed. Verdachte ramde diverse op het trottoir geparkeerde bromfietsen. Er vlogen bromfietsen in de lucht en deze belandden op het trottoir. De eigenaar van de bromfietsenwinkel hoorde een politiesirene en een luide knal. Toen hij naar buiten liep, zag hij dat zes van zijn scooters waren beschadigd. Vervolgens zagen verbalisanten verdachte tegen een grijskleurige personenauto botsen, waardoor deze naar voren schoof. Verbalisanten namen waar dat de auto forse schade had. Getuige [getuige] verklaart hierover dat zij zag dat de Audi, toen deze half over het trottoir reed en de geparkeerde bromfietsen ramde, geen vaart minderde en vervolgens tegen de stilstaande personenauto aan reed. In deze personenauto – een Ford Galaxy met kenteken [kenteken] – zaten op dat moment drie personen, te weten: dhr. [slachtoffer 1], zijn echtgenote en hun pasgeboren kind. Verdachte reed na deze botsing via een afgesloten fietspad het trottoir op. Verbalisanten namen waar dat de motorkap van de auto omhoog schoot, waardoor verdachte op dat moment niet meer goed door zijn voorruit kon kijken. Verdachte reed via het trottoir rechtsaf de Mimosastraat in. Vervolgens reed hij twee betonnen paaltjes uit de grond. Verbalisanten zagen dat verdachte zijn snelheid opvoerde. Diverse onbekend gebleven voetgangers moesten op de Mimosastraat opzij springen om niet door verdachte te worden geraakt. Verdachte reed in de richting van de Royaards van den Hamkade. De snelheid op de boordmeter van de politieauto gaf op dat moment 50 km/uur aan. Verbalisanten namen waar dat verdachte snel op hen uitliep en dat de afstand tussen de auto van verdachte en hun dienstvoertuig snel groter werd. Op het trottoir bevonden zich meerdere voetgangers. Verbalisanten zagen dat verdachte ternauwernood een tegemoetkomende fietser miste. Hierna sloeg verdachte vanaf de Royaards van den Hamkade linksaf, de Ahornstraat in. Daarna sloeg hij direct linksaf de Amandelstraat in. Verdachte kwam bij een drempel op de Amandelstraat met de vier wielen van zijn auto los van de grond. Verbalisanten zagen vonken aan de onderkant van verdachtes auto. De snelheidsmeter van hun dienstvoertuig gaf op dat moment 50 km/uur aan en verdachte liep snel op hen uit. Verdachte reed vervolgens met hoge snelheid in de richting van de Laan van Chatroise. De achtervolging werd vanaf dat moment overgenomen door twee andere politieambtenaren. Deze verbalisanten zagen verdachte met hoge snelheid over de Laan van Chartroise rijden. Verdachte vervolgde zijn weg in de richting van de Marnixlaan. De snelheidsmeter van het dienstvoertuig van verbalisanten gaf 90 km/uur aan, terwijl de politieauto nog niet op verdachte inliep. Vervolgens namen verbalisanten waar dat verdachte hard remde en daarna weer hard optrok. Verdachte reed vervolgens op de Kloosterlaan, de Nieuwlichtstraat en het Wijnbesplantsoen. Gedurende deze achtervolging stond de motorkap van verdachtes auto nog steeds omhoog, waardoor hij zeer beperkt zicht had. Ook liep de auto van verdachte nog steeds vooruit op die van de verbalisanten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de route die de verbalisanten in hun processen-verbaal hebben beschreven inderdaad door hem is afgelegd tijdens zijn vlucht voor de politie. Verdachte heeft voorts verklaard dat de motorkap van zijn auto gedurende de rit omhoog heeft gestaan vanaf het moment dat deze ter hoogte van de Mimosastraat omhoog schoot. Bovendien heeft hij verklaard dat hij tijdens zijn vlucht merkte dat hij tegen diverse objecten aanbotste, maar dat hij niet direct door had waartegen hij was gereden. Deze botsingen weerhielden hem er naar eigen zeggen niet van door te rijden. Op 14 maart 2011 om 10.14 uur is van verdachte bloed afgenomen. Het resultaat van een daarop volgend toxicologisch onderzoek door het NFI luidt dat de gemeten concentratie van THC in verdachtes bloed hoger is dan de grensconcentratie, zodat verdachtes rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed.
4.3.2 Algemene overwegingen met betrekking tot het bewijs
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van (de resultaten van) het onderzoek en de verklaringen van de politieambtenaren en de diverse getuigen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de bevindingen van verbalisanten niet alleen steun vinden in de diverse getuigenverklaringen, maar ook in verdachtes eigen verklaring dat hij op de vlucht was voor de politie, dat hij de route heeft afgelegd, zoals deze door de verbalisanten is beschreven, waarbij hij gedurende een gedeelte van zijn vlucht heeft gereden met een omhoogstaande motorkap en tegen diverse objecten is gebotst.
Ook overigens heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen. Voor zover hierna niet uitdrukkelijk wordt ingegaan op de namens verdachte aangevoerde bewijsverweren, geven zij naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking. Deze bewijsverweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.3.3 Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Met de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat op grond van de uit de bewijsmiddelen voortvloeiende omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en/of één of meer van zijn gezinsleden, die zich tijdens de aanrijding door verdachte in de stilstaande auto bevonden.
4.3.4 Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde
Ten aanzien van de feiten 1 en 4:
De rechtbank acht de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en zijn gezin wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert haar oordeel op de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat verdachte op zeer onverantwoorde wijze is gevlucht voor de politie. Verdachte heeft een stopteken van de politie genegeerd, vervolgens diverse gevaarlijke verkeerssituaties veroorzaakt en, ondanks een botsing met enkele geparkeerde scooters, zijn vlucht onverminderd voortgezet. Verdachte is vervolgens tegen een stilstaande personenauto met drie inzittenden gereden.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, niet aannemelijk is geworden dat verdachte sterk heeft geremd om een aanrijding met de personenauto van dhr. [slachtoffer 1] te voorkomen. Ook het standpunt van de verdediging dat verdachte is uitgeweken in een poging om een aanrijding te voorkomen, is niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat verdachte zich door zijn zeer roekeloze rijgedrag – hard rijden, tegen de rijrichting in, gedeeltelijk over het trottoir waardoor diverse verkeersdeelnemers moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen – in een positie heeft gemanoeuvreerd waarin zelfs remmen geen verandering in de situatie teweeg zou hebben gebracht. Uit dit gedrag kan niet anders volgen dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans op een (ernstig) ongeval en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de inzittenden van de stilstaande auto. Verdachte heeft die kans bewust aanvaard. Hij wilde immers koste wat kost de politie van zich afschudden en hield daarbij nergens anders rekening mee, zelfs niet met zijn eigen veiligheid.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4:
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank oordeelt dat op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals vervat in de bewijsmiddelen, is komen vast te staan dat verdachte meermalen bijna een aanrijding heeft veroorzaakt met andere hem tegemoetkomende personenauto’s, alsmede met zwakkere verkeersdeelnemers, te weten: een fietser en diverse voetgangers.
Verdachte heeft op de vlucht voor de politie, zonder te beschikken over een rijbewijs, rijdende in een onverzekerde personenauto, terwijl hij onder invloed verkeerde van verdovende middelen, met een hogere snelheid dan was toegestaan in tegengestelde rijrichting over de Amsterdamsestraatweg gereden, waardoor tegemoetkomende personenauto’s voor verdachte moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Op diverse oversteekplaatsen moesten voetgangers wegspringen om niet door verdachtes auto te worden geraakt. De motorkap van de auto van verdachte schoot omhoog, waardoor hij zeer beperkt zicht had door zijn voorruit. Dat weerhield hem er niet van zijn vlucht te vervolgen. Opnieuw moesten diverse voetgangers wegspringen om niet te worden aangereden door verdachte. Ook raakte verdachte bijna een tegemoetkomende fietser. Verdachte heeft ter terechtzitting en tegenover de politie weliswaar verklaard dat hij enerzijds in paniek was en niet doelbewust mensen heeft willen aanrijden, maar anderzijds dat hij heeft gezien dat er een politieauto achter hem aanreed en dat hij bewust risico’s heeft genomen om weg te komen en niet te worden aangehouden. Verdachte heeft na de diverse aanrijdingen niets ondernomen om te bewerkstelligen dat aan eventuele slachtoffers hulp zou worden geboden en is telkens doorgereden. Hieruit kan worden afgeleid dat de gevolgen van zijn rijgedrag hem kennelijk onverschillig lieten. Verdachte heeft met zijn rijgedrag ook zichzelf in gevaar gebracht en dat gevaar kennelijk op de koop toegenomen. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang beschouwd met de bewijsmiddelen – dat verdachte dusdanig gevaarlijk heeft gereden dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat personen zijn rijgedrag met de dood moesten bekopen.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht het onder 3 primair ten laste gelegde feit op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op het moment dat verdachte is weggereden van het tankstation was er nog geen overeenkomst met de pompbediende tot stand gekomen. Verdachte heeft, na te hebben getankt, aan de pompbediende te kennen gegeven dat hij geen geld bij zich had. De pompbediende gaf verdachte vervolgens te kennen dat hij tot de ontdekking was gekomen dat verdachtes auto vermoedelijk onverzekerd was en dat hij, als verdachte de getankte benzine niet direct zou betalen, de politie zou bellen. Verdachte is vervolgens weggelopen en hard met zijn auto weggereden, naar eigen zeggen uit paniek omdat hij niet over een rijbewijs beschikte en zijn auto niet verzekerd was. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte op dat moment van plan was om alsnog geld te halen en de benzine te betalen. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het door verdachte zich wederrechtelijk toe-eigenen van de benzine.
Ten aanzien van feit 5:
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, en met name ook de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 tenlastegelegde.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en vastgesteld wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Impliciet subsidiair
hij op 14 maart 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk drie personen, te weten [slachtoffer 1] en zijn echtgenote en zijn pasgeboren kind zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een Audi A8, kenteken [kenteken], met een gezien de situatie ter plaatse te hoge snelheid, over het trottoir van de Amsterdamsestraatweg heeft gereden en tegen een daar stilstaande personenauto, merk Ford Galaxy, voorzien van het kenteken [kenteken], is gebotst, terwijl zich op dat moment in die Ford bevonden voornoemde [slachtoffer 1], diens echtgenote en diens kind, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
Primair
hij op 14 maart 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk tot op heden onbekend gebleven personen, te weten bestuurders van personenauto’s, een fietser, en voetgangers van het leven te beroven met dat opzet als bestuurder van een Audi A8, kenteken [kenteken], met gelet op de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid
- over de Amsterdamsestraatweg tegen de rijrichting heeft gereden, waardoor meerdere tegemoetkomende personenauto’s moesten uitwijken en
- over de Amsterdamsestraatweg tussen het Paardeplein en de Acaciastraat langs diverse voetgangersoversteekplaatsen heeft gereden, terwijl er voetgangers overstaken en waardoor vervolgens voetgangers moesten wegspringen en
- terwijl de motorkap van zijn, verdachtes, auto omhoog stond, waardoor hij zeer beperkt zicht had, over de Mimosastraat in de richting van voetgangers heeft gereden, waardoor voetgangers moesten wegspringen en
- terwijl de motorkap van zijn, verdachtes, auto omhoog stond, waardoor hij zeer beperkt zicht had, in de richting van de Royaards van den Hamkade heeft gereden waarbij hij, verdachte, een tegemoetkomende fietser miste,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
Primair
hij op 14 maart 2011 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine ter waarde van 127,24 euro, toebehorende aan Texaco (Vondellaan 1 B).
4.
hij op 14 maart 2011 te Utrecht, als bestuurder van een personenauto daarmee rijdend over voor openbaar verkeer openstaande wegen in de gemeente Utrecht, nadat hij, verdachte, een stopteken heeft gekregen
- op de rotonde in de richting van de Amsterdamsestraatweg het overige verkeer afsneed en op de rotonde van het Paardenplein met de kruising Weerdsingel Westzijde door het rode verkeerslicht heeft gereden en
- over de Amsterdamsestraatweg tegen de rijrichting heeft gereden, met gelet op de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid, waarbij meerdere tegemoetkomende personenauto's, teneinde een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen, moesten uitwijken en
- over de Amsterdamsestraatweg tussen het Paardeplein en de Acaciastraat over diverse voetgangersoversteekplaatsen heeft gereden, met gelet op de situatie ter plaatse een veel te hoge snelheid, waarbij meerdere overstekende voetgangers, teneinde een aanrijding met de auto van de verdachte te voorkomen, moesten wegspringen en
- ter hoogte van de Acaciastraat tegen de rijrichting heeft gereden, met gelet op de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid, waarbij een tegemoetkomende stadsbus abrupt stopte en
- vervolgens over het trottoir reed, met hoge snelheid heeft gereden, terwijl op dat trottoir meerdere bromfietsen stonden, waardoor een aanrijding ontstond, waardoor die bromfietsen de lucht in vlogen en op het trottoir belandden en
- over de Amsterdamsestraatweg heeft gereden, met een gelet op de situatie ter plaatse -te hoge snelheid en tegen een stilstaande personenauto (Ford Galaxy, [kenteken]) is gebotst en
- op de Amsterdamsestraatweg over een afgesloten fietspad, met hoge snelheid heeft gereden en vervolgens op het trottoir heeft gereden en vervolgens via het trottoir de Mimosastraat in is gereden, terwijl de motorkap van zijn, verdachtes, auto omhoog stond, waardoor hij zeer beperkt zicht had en vervolgens twee betonnen paaltjes uit het trottoir heeft gereden en
- over de Mimosastraat en in de richting van de Royaards van den Hamkade, met een gelet op de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid heeft gereden, terwijl meerdere onbekend gebleven voetgangers op de Mimosastraat opzij moesten springen om niet door de verdachte geraakt te worden en waarbij de auto van verdachte een tegemoetkomende fietser miste en
- over de Laan van Chartroise en de Kloosterlaan en Nieuwlichtstraat en Wijnbesplantsoen met een hoge snelheid heeft gereden, terwijl de motorkap van zijn, verdachtes, auto omhoog stond, waardoor hij zeer beperkt zicht had,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
5.
hij op 14 maart 2011 te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (Audi A8, kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de Amsterdamsestraatweg en Mimosaweg en Royaards van den Hamkade en Ahornstraat en de Amandelstraat, zonder dat aan hem door de daartoe
bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- Feit 1 impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling.
- Feit 2 primair: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
- Feit 3 primair: Diefstal.
- Feit 4: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- Feit 5: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- ter zake van feit 1: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1,5 jaar;
- ter zake van feit 2: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1,5 jaar;
- ter zake van feit 4: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar;
- ter zake van de feiten 1, 2 en 3: oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- ter zake van feit 4: oplegging van hechtenis onvoorwaardelijk voor de duur van 8 weken;
- ter zake van feit 5: oplegging van hechtenis onvoorwaardelijk voor de duur van 2 weken;
Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie:
- teruggave van de autosleutels, merk Renault Laguna, aan de rechtmatige eigenaar;
- teruggave aan verdachte van het onder hem inbeslaggenomen mes en de telefoon.
Volgens de officier van justitie is een forse straf op zijn plaats, omdat verdachte volledig willekeurige personen in gevaar heeft gebracht met zijn rijgedrag. De officier van justitie geeft aan dat bij het bepalen van de strafmaat rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de mogelijkheid dat er meerdere mensen slachtoffer hadden kunnen worden van verdachtes rijgedrag. De officier van justitie benadrukt dat de gevolgen veel erger hadden kunnen zijn. Verdachte heeft roekeloos door drukke straten en kinderrijke buurten gereden, waar zich onder meer scholen bevonden.
De officier van justitie stelt dat het zeer onwenselijk is dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het reclasseringsonderzoek. Hierdoor is op veelvragen omtrent de persoon van verdachte geen antwoord te geven. De officier van justitie wijst erop dat uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in het verleden reeds meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Niet is gebleken dat verdachte lering heeft getrokken uit de eerder opgelegde straffen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Zij acht minder feiten wettig en overtuigend bewezen en betoogt dat er eigenlijk sprake is van één feit, bestaande uit opeenvolgende gedragingen. De raadsvrouw meent dat met een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden volstaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Zij vindt daarin de redenen tot het opleggen van onder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Verdachte is, gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling voor een vermogensdelict, in zijn auto weggereden van een tankstation zonder te hebben betaald voor een door hem getankte hoeveelheid benzine. Vervolgens heeft hij zich op de vlucht voor de politie schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige verkeersgerelateerde delicten. Verdachte beschikte niet over een rijbewijs, was onder invloed van verdovende middelen en reed in een onverzekerde auto. Bij zijn vlucht heeft hij een rood verkeerslicht genegeerd en met hoge snelheid in de Utrechtse binnenstad gepoogd diverse auto’s in te halen. Daarbij hebben hem tegemoetkomend verkeer en overstekende voetgangers moeten uitwijken om aanrijdingen te voorkomen. Verdachte heeft vervolgens over gedeelten van het trottoir van een drukbezochte Utrechtse winkelstraat, de Amsterdamsestraatweg, gereden en daarbij diverse bromfietsen omver gereden, waarna hij tegen een stilstaande auto botste met daarin drie inzittenden, waaronder een pasgeboren baby. Zonder zich ervan te vergewissen of deze inzittenden letsel hadden bekomen, is verdachte doorgereden en heeft daarbij twee betonnen paaltjes omver gereden. Nog steeds op de vlucht voor de politie heeft hij met een inmiddels omhoog geschoten motorkap – waardoor hij zeer beperkt zicht had - zijn dollemansrit vervolgd. Daarbij heeft hij wederom zwakkere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Voetgangers moesten wegspringen en ook een tegemoetkomende fietser heeft ternauwernood een aanrijding met verdachte kunnen voorkomen. Verdachte heeft zijn weg vervolgd en heeft daarbij onder meer met hoge snelheid over een drempel gereden in een kinderrijke omgeving. Verdachte heeft al met al zéér gevaarlijk gereden en een bijzonder hachelijke situatie doen ontstaan voor overige verkeersdeelnemers.
Hoewel verdachte op meerdere momenten de keuze had om zijn vlucht te staken, waarmee hij zijn verantwoordelijkheid zou hebben genomen ten opzichte van zijn medeweggebruikers, bleef hij vluchten voor de politie en stelde daarbij telkens uitsluitend zijn eigen belangen voorop. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, ondanks de pogingen van de politie om hem te doen stoppen, na meerdere aanrijdingen met verschillende objecten is doorgereden, zelfs toen zijn motorkap omhoog stond en daardoor zijn zicht op de weg en andere verkeersdeelnemers zeer beperkt was. Hiermee heeft verdachte zijn medeweggebruikers in een uiterst gevaarlijke situatie gebracht. Verwacht mag worden dat de verkeersdeelnemers, die getuige zijn geweest van verdachtes rijgedrag, veel angst is aangejaagd. De slachtoffers van de botsing hebben blijkens de verklaring van aangever [slachtoffer 1] veel last gehad van het ongeval. Dat de gevolgen van verdachtes handelen beperkt zijn gebleven tot schade aan goederen en gering lichamelijk letsel is geenszins aan verdachte te danken.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor het plegen van vermogensdelicten. Ook is verdachte eerder veroordeeld voor verkeersdelicten, waaronder het rijden zonder rijbewijs en het verlaten van de plaats van een ongeval.
- het Pro Justitia rapport d.d. 18 mei 2011 van GZ-psycholoog dr. D.J. Burck, waaruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychologisch onderzoek. Wel blijkt uit de rapportage dat verdachte de neiging heeft om het tenlastegelegde te bagatelliseren, door te zeggen dat fouten maken menselijk is en dat zoiets toch kan gebeuren. Uit de rapportage blijkt dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt. Enerzijds zegt verdachte dat hij in paniek heeft gehandeld, anderzijds weigert hij zich in dit opzicht te laten onderzoeken of behandelen.
- de proceshouding van verdachte, waaruit lijkt te volgen dat verdachte de ernst van zijn problemen en handelen niet inziet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, een gevangenisstraf van 28 maanden recht doet aan de ernst van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde feiten recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is de enige remedie om de maatschappij te beschermen tegen de gevaarlijke verkeerssituaties, die verdachte blijft veroorzaken en tegen de schade die hij daarmee aan anderen toebrengt. De rechtbank beoogt daarmee tevens de verdachte te doen inzien dat de tijd is aangebroken om zijn gedrag in positieve zin te veranderen en verbetering te bewerkstelligen. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Ten aanzien van feit 4 – de gevaarzetting – oordeelt de rechtbank met de officier van justitie dat oplegging van een onvoorwaardelijke hechtenis voor de duur van 8 weken passend en geboden is. Ten aanzien van feit 5 – het rijden zonder rijbewijs – acht de rechtbank een onvoorwaardelijk hechtenis voor de duur van 2 weken, eveneens zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.
Verdachte heeft door zijn roekeloze handelen de veiligheid van anderen ernstig in gevaar gebracht. Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 4 bewezenverklaarde acht de rechtbank daarom voorts een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur noodzakelijk.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde], namens Texaco Vondellaan, vordert een schadevergoeding van €127,24 ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen en verzoekt voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 primair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vordering door de verdediging niet is weersproken en dat is aangegeven dat verdachte bereid is deze te voldoen. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen. Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen telefoon (merk: Nokia) en een vouwmes (merk: Gamma), aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.2 Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde autosleutels (merk: Renault Laguna).
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 16 december 2009 is verdachte ter zake van – kort gezegd – poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 16 december 2009, ten uitvoer zal worden gelegd. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De raadsvrouw verzoekt de tenuitvoerlegging af te wijzen en stelt dat een verlenging van de proeftijd passender is dan een tenuitvoerlegging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de proeftijd van 31 december 2009 tot 30 december 2011 schuldig heeft gemaakt nieuwe strafbare feiten, als bewezen verklaard in onderhavige zaak en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen reden om aan te nemen dat een verlenging van de proeftijd beter past als sanctie op het overtreden van de algemene voorwaarde dan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36f, 45, 57, 60, 62, 287, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 107, 177, 178, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verachte vrij van wat meer of anders in tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- Feit 1 impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
- Feit 2 primair: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- Feit 3 primair: Diefstal;
- Feit 4: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- Feit 5: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 28 maanden onvoorwaardelijk;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde tot hechtenis voor de duur van 8 weken onvoorwaardelijk;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde tot hechtenis voor de duur van 2 weken onvoorwaardelijk;
Bijkomende straffen
- ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren;
- ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen telefoon (merk: Nokia) en het vouwmes (merk: Gamma);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen autosleutels (merk Renault Laguna)
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem d.d. 16 december 2009 in de zaak onder parketnummer 05-517324-08, ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 maand gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], namens Texaco Vondellaan, schadevergoeding van € 127,24 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde [benadeelde], namens Texaco Vondellaan, € 127,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 14 maart 2011 tot aan de dag der gehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juli 2011.
Mrs. J. Ebbens en R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.