parketnummer: 16/600145-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1969] te [geboorteplaats]
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, subsidiair dit heeft gepoogd en meer subsidiair dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te bijten en te stompen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdacht erkent dat hij aangever heeft gebeten, maar dat hij dit heeft gedaan om zich te verdedigen. Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar aangever [slachtoffer] de vechtpartij is begonnen door hem als eerste een duw te geven. Er was sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. De verdediging acht de verklaring van verdachte aannemelijker dan de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1], die op verschillende punten tegenstrijdigheden bevatten. Voorts wordt er door de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces en putatieve noodweer.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vastgestelde feiten
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 12 februari 2011 naar de woning van [getuige 1] ([getuige 1]) is gegaan. Op het moment dat [getuige 1] de deur opendeed, ging de deur daarnaast ook open en stond verdachte in de deuropening. Vanuit het niets gaf verdachte aangever een klap tegen zijn linker oog. Vervolgens heeft aangever een soort nekklem aangelegd om verdachte in bedwang te houden. Verdachte heeft daarna in de linkerhand van aangever gebeten . Aangever kreeg niet de gelegenheid om weg te komen omdat verdachte hem bleef slaan en bijten . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte aangever uit het niets aanvloog. Zij heeft gezien dat verdachte aangever met beide armen greep en hem overal beet, te weten op zijn hoofd, zijn neus, zijn oren en in zijn vingers. Zij heeft verklaard dat verdachte tot bloedens toe doorbeet en het leek alsof verdachte de vingers van aangever wilde opeten . Aangever heeft als gevolg hiervan een hematoom onder zijn linkeroog, twee bijtwonden op zijn neus, bijtwonden op zijn linkerhand, een bijtverwonding aan een middenkootje, een bijtwond op zijn schouder en een bijtwond op zijn hoofd. Aangever is behandeld aan zijn verwondingen en heeft een tetanusinjectie gekregen, antibiotica moeten innemen om het infectierisico te beperken en een bloedonderzoek moeten ondergaan teneinde vast te stellen of er sprake was van overgedragen infectieziektes . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever meerdere malen heeft gebeten tijdens de worsteling .
4.3.2 Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft aangever een groot aantal keren gebeten op verschillende plaatsen van het lichaam: hoofd, neus, oren en vingers. Vast is komen te staan dat de verwondingen zo diep waren dat zij flink bloedden. Ook is vast komen te staan dat in het kader van de medische behandeling van zijn verwondingen aangever is behandeld ter voorkoming van virale en bacteriële infecties als gevolg van de verwondingen.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bloedende verwondingen door het bijten door een mens of een dier het gevaar met zich brengen dat virale of bacteriële infecties ontstaan. Deze infecties kunnen zeer moeilijk te behandelen en te genezen zijn. Daarnaast kunnen door de bijtwonden zeer lelijke littekens ontstaan. Deze gevaren zijn zodanig groot dat naar algemene ervaringsregels van een aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan kan worden gesproken.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bijten zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kon hebben.
De rechtbank acht derhalve de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 februari 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht, hoofd en armen en handen en vingers heeft gebeten en tegen zijn oog heeft gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat niet aannemelijk is geworden dat aangever de aanval zou hebben geopend en dat verdachte zich heeft verdedigd. Uit de verklaring van aangever en de verklaring van de getuige volgt dat verdachte als eerste tot de aanval is overgegaan. Van een noodweersituatie is dan ook geen sprake.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank verwerpt ook dit verweer, nu reeds is vastgesteld dat van een noodweersituatie geen sprake was. Het meer subsidiaire beroep op putatieve noodweer wordt door de rechtbank verworpen, omdat dit niet is onderbouwd.
Door dr. A. van der Donk, gz-psycholoog, is op 9 mei 2011 een rapport opgesteld omtrent de persoon van verdachte, waaruit blijkt dat er bij hem sprake is van een (niet anders omgeschreven) psychotische stoornis en een cannabisafhankelijkheid. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte psychotisch ontregeld, in de zin dat hij verward was en waanachtige ideeën had, waardoor hij in zijn handelingsvrijheid werd beperkt. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat verdachte voor het hem ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar geacht kan worden.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundige, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, met als bijzondere voorwaarden: een verplicht reclasseringscontact, deelname aan een leefstijltraining en een arbeidsvaardighedentraining, een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en de toegeleiding naar begeleid wonen.
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zijn voorgeschiedenis en het gegeven dat hij hulp nodig heeft. Een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt op zijn plaats geacht.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij het navolgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door hem te stompen en meermalen te bijten. Dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het gegeven dat uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 april 2011 blijkt dat verdachte in 2006 eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Uit de hiervoor aangehaalde rapportage van de psycholoog en het advies van de reclassering d.d. 8 juli 2011 blijkt dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis en daarvoor medicatie zal moeten blijven gebruiken. De kans op recidive hangt samen met de mate waarin verdachte meewerkt aan zijn behandeling. De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een verplicht reclasseringscontact, deelname aan een leefstijltraining, deelname aan een arbeidsvaardighedentraining, meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en meewerken aan opname en verblijf in een instelling voor begeleid wonen met de verplichting zich te houden aan het dagprogramma zoals door deze voorziening in overleg met de reclassering is opgesteld.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank is voorts van oordeel dat het opleggen van de in het reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden gekoppeld aan het voorwaardelijk strafdeel wenselijk en noodzakelijk zijn.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.418,52, te weten een vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 418,52 en een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat het deel betreffende de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tevens een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 750,-- toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
Bewezenverklaring
- spreekt verdachte vrij van hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd;
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt:
- deelname aan een leefstijltraining;
- deelname aan een arbeidsvaardighedentraining;
* dat verdachte moet meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte moet meewerken aan opname en verblijf in een instelling voor begeleid wonen met de verplichting zich te houden aan het dagprogramma zoals door deze voorziening in overleg met de reclassering is opgesteld.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.168,52 (zegge elfhonderdachtenzestig euro en tweeënvijftig eurocent), waarvan € 418,52 ter zake van materiële schade en € 750,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.168,52 (zegge elfhonderdachtenzestig euro en tweeënvijftig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, en mrs. A. Wassing en J.M. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verspaget-Kruyt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juli 2011.
Mr. J.M. Bruins is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.