parketnummer: 16.6000402-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 augustus 2011
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
thans verblijvende te PI Utrecht, HvB Wolvenplein
raadsman mr. P.R. de Korte, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 17 april 2011 te Utrecht primair heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, subsidiair hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, meer subsidiair heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meest subsidiair hem heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de medische verklaring en de getuigenverklaringen. De officier van justitie acht de verklaringen van aangever en de drie getuigen van de vriendengroep betrouwbaar. Ten eerste zijn de drie getuigen nagenoeg gelijktijdig door verschillende verbalisanten gehoord en komen hun verklaringen in grote lijnen overeen. Ten tweede maakten de getuigen, bij de rechter-commissaris, op de officier van justitie een oprechte indruk. Ten derde hebben de getuigen op essentiële punten hun verklaring herhaald bij de rechter-commissaris en ten vierde was iedereen vanaf het begin af aan eerlijk over zijn eigen aandeel in het gebeuren. Verdachte heeft door met een mes zodanig te steken richting een vitaal lichaamsdeel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Alles aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en voert daartoe aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken. Niemand heeft gezien dat verdachte daadwerkelijk heeft gestoken. Bovendien heeft verdachte geen steekwonden, maar snijwonden, opgelopen, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Vaststelling van de feiten
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 17 april 2011 te Utrecht was, toen hij en zijn vrienden werden aangesproken door een man die agressief werd. Aangever zag dat de man naar zijn binnenzak greep en om zich heen begon te zwaaien. Daarbij raakte de man de arm en de nek van aangever. Aangever zag daarop dat hij begon te bloeden.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van meerdere getuigen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de man naar hen toe kwam lopen en dat hij een mes in zijn hand had. Hij zag dat de man vervolgens met zijn mes aangever stak. Getuige [getuige 2] zag dat verdachte een mes in zijn hand had en stekende bewegingen maakte richting aangever. Hij zag dat aangever aan zijn linkerbovenarm geraakt was door het mes. Getuige [getuige 3] zag dat verdachte met zijn mes in de richting van aangever zwaaide.
In het ziekenhuis bleek dat aangever een diepe snijwond van 10 centimeter op zijn linkerbovenarm had. Daarnaast had hij een prik- dan wel steekwond van 1 centimeter in de nek.
Verdachte heeft bekend dat hij met een mes heeft gestoken. Hij stak van boven naar beneden.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat verdachte, door met een mes in de richting van de bovenarm en de nek, te weten het bovenlichaam, van aangever te steken de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat steken met een mes in een bovenarm en het bovenlichaam een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letstel. Het betreft in dit geval slechts een poging nu niet blijkt dat er sprake is van daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien voornoemde feiten en omstandigheden, onvoldoende concrete informatie aanwezig is om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door de gedraging van verdachte zou komen te overlijden. Zij komt daarom niet tot het oordeel dat bij verdachte op het moment van handelen het (voorwaardelijk) opzet aanwezig was aangever van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot doodslag.
De verdediging heeft aangevoerd dat het strafrechtelijk onderzoek eenzijdig is geweest en dat daardoor het bewijs jegens verdachte niet overtuigend kan zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het onderzoek juist zorgvuldig is geweest. Zo zijn de drie getuigen allen vrijwel direct na het gebeurde, nagenoeg tegelijkertijd afzonderlijk en door verschillende verbalisanten gehoord, waardoor zij elkaar niet konden beïnvloeden. Daarnaast heeft de politie ook getracht een andere getuige te horen, buiten de vriendengroep van aangever om, deze getuige wilde echter geen verklaring afleggen.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte daadwerkelijk heeft gestoken. Niemand heeft gezien dat verdachte daadwerkelijk heeft gestoken en de wonden die aangever heeft opgelopen zijn geen steek-, maar snijwonden, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar de hierboven door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen. Dat [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat verdachte aangever ook daadwerkelijk raakte doet daaraan niet af. Voorts is door aangever en getuige [getuige 3] verklaard dat verdachte met zijn mes zwaaide. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit zwaaien, gezien de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] én de aard van de verwondingen, geresulteerd in stekende bewegingen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 april 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in de hals en in de linkerbovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn mes heeft gegrepen, omdat hij zich hiertoe ter verdediging van zichzelf genoodzaakt voelde.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat zij niet aannemelijk acht dat er sprake was van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands lijf, eerbaarheid of goed.
Uit de verklaringen van zowel aangever als de getuigen blijkt dat juist verdachte de agressor was, tegen wie [slachtoffer] (en zijn vrienden) zich mocht(en) verdedigen en niet andersom. Verdachte sprak de groep van vier jongens, onder wie aangever, op straat aan en vroeg om geld. Toen zij daarop negatief reageerden werd verdachte agressief en trok hij, verdachte, een mes. Daarop heeft aangever ter zelfverdediging verdachte vastgegrepen en hebben de getuigen ter zelfverdediging hun riemen getrokken.
De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaringen van aangever en de getuigen te twijfelen. Een ieder heeft, op nagenoeg hetzelfde tijdstip, onafhankelijk van elkaar bij telkens een andere verbalisant een verklaring afgelegd. Alle verklaringen komen op essentiële punten met elkaar overeen en iedereen heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris op belangrijke punten herhaald.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Meer subsidiair: poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 30 juni 2011 van C.J.F. Kemperman, psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte heeft een persoonlijkheidsstoornis en is daarnaast afhankelijk van alcohol en cannabis. Verdachte zijn zelfcontrole wordt enigszins beperkt door de persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis kenmerkt zich enerzijds door een verhoogde kans op stemmingsfluctuaties, zoals (onredelijke) boosheid, en anderzijds door een enigszins verminderde controle over woede en agressieve impulsen. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit en beïnvloedde het gedrag van verdachte zodanig dat de tenlastelegging hieruit deels kan worden verklaard. De onderzoeker concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van de psychiater, dat het feit verdachte in enigszins verminderde mate moet worden toegerekend, over en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien aan verdachte een straf wordt opgelegd, rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op straat aan voorbijgangers om geld gevraagd. Toen zij daarop negatief reageerden is verdachte agressief geworden en heeft hij zijn mes gepakt. De voorbijgangers wilden daarop zichzelf verdedigen. [slachtoffer] heeft verdachte toen vastgegrepen. Daarop heeft verdachte met het mes [slachtoffer] in zijn arm en nek gestoken. De rechtbank acht dit zeer ernstig. [slachtoffer] heeft hieraan veel gevolgen ondervonden en het is bovendien niet aan verdachte te danken dat het niet slechter is afgelopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor misdrijven betreffende (bedreiging met) geweld;
- een hem betreffende rapportage, d.d. 30 juni 2011 opgesteld door C.J.F. Kemperman (psychiater), inhoudende dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en van afhankelijkheid van alcohol en cannabis. Daar verdachte echter geen motivatie toont voor begeleiding dan wel behandeling concludeert Kemperman dat oplegging van begeleiding of behandeling niet zinvol is.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank slechts bewezen acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden noodzakelijk is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 3 maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de broek onvoldoende is onderbouwd. De vordering dient ten aanzien van de broek en de blouse te worden toegewezen tot € 100,-. De overige onderdelen van de vordering kunnen naar het oordeel van de officier van justitie geheel worden toegewezen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2607,63 voor het ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2077,63 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1327,63 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat de gederfde inkomsten boven de 32 te werken uren niet aannemelijk zijn gemaakt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de immateriële schade dat deze boven de € 750,- niet aannemelijk is gemaakt.
Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank, naast het vermeerderen van de toegekende vordering met de wettelijke rente vanaf 17 april 2011, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de onder verdachte in beslag genomen I-pod aan verdachte kan worden teruggegeven.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen I-pod aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair: poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2077,63, waarvan € 1327,63 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 2077,63 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 32 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de 17 april 2011, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen I-pod.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 augustus 2011.