parketnummers: 16/600684-11; 16/504566-09 (tul) en 16/601007-10 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2011
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouwe mr. H.M. Mauritz, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovengenoemde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een (koper)diefstal door middel van verbreking heeft gepleegd;
feit 2: een gebouw heeft vernield dan wel beschadigd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten. De officier heeft dit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit onderbouwd door te verwijzen naar het proces-verbaal van aangifte en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zijn standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de positie van dit gebouw en naar overgelegde gegevens over de hoeveelheden ontladingen boven Nederland in het algemeen en op een onweersdag, 6 weken na het tenlastegelegde feit. De officier stelt dat daarmee duidelijk wordt dat sprake is van een concreet gevaar, anders dan aangenomen in een uitspraak van de rechtbank Arnhem d.d. 7 februari 2007 LJN AZ7909 en een uitspraak van de rechtbank Zutphen d.d. 6 december 2010 LJN BO6515 terzake een soortgelijke tenlastelegging.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit stelt de raadsvrouwe zich op het standpunt dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Zij verwijst hierbij naar de hiervoor door de officier van justitie genoemde uitspraken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Naar oordeel van de rechtbank ontbreekt het causaal verband tussen het vernielen, dan wel beschadigen, van (de bliksemafleider van) het gebouw enerzijds en het gemeen gevaar voor goederen, dan wel levensgevaar voor personen anderzijds. Het enkele ontbreken van (een deel van de) bliksemafleiding leidt immers slechts tot een verhoging van het risico op een blikseminslag.
Om bewezen te verklaren dat gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen te duchten was, moet er sprake zijn van concrete omstandigheden die deze vrees reëel maken, met andere woorden: een verwezenlijking van het gevaar moet voor de hand liggen. Naar het oordeel van de rechtbank is een verhoogd risico op een mogelijke blikseminslag niet aan te merken als een te duchten gemeen gevaar.
Hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Ook daaruit volgt immers niet dat er een – naar objectieve maatstaven voorzienbaar - direct en concreet gevaar voor goederen of personen in het gebouw ontstond door het vernielen van de bliksemafleider.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouwe – van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Dit blijkt uit de aangifte , het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van de verdachte bij de politie . De verdachte heeft zijn bekentenis ter zitting nog bevestigd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 09 juli 2011 te Woerden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid koper (ongeveer 26 meter koperleiding) toebehorende aan Stichting Woonbelangen Weidegebied, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door die koperleiding van de gevel van een flatgebouw af te knippen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor beide feiten gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat de straf die door de officier van justitie is geëist, erg fors is. Dit is mede het geval doordat de officier van justitie het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen acht, aldus de raadsvrouwe. Mocht de rechtbank beide feiten bewezen achten, dan is er sprake van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouwe heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur gelijk aan het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van koperen leidingen. Het ging hierbij om koper, dat onderdeel uitmaakte van bliksemafleiders van een gebouw, dat als gevolg van de diefstal is beschadigd. Hierdoor is het risico op schade door blikseminslag in het betreffende gebouw verhoogd, temeer omdat deze op het dak gepleegde diefstal lang onopgemerkt had kunnen blijven.
Verdachte heeft geen oog gehad voor het feit dat bliksemafleiders een beveiliging bieden voor risicovolle weersomstandigheden. Het door diefstal onklaar maken van deze beveiliging kan grote schade teweeg brengen bij eventuele blikseminslag met als gevolg brand en/of het onklaar raken van elektrische apparatuur. Het risico op door anderen te lijden schade als gevolg van blikseminslag heeft verdachte er niet van weerhouden de diefstal te plegen. Hij heeft enkel aan eigen financieel gewin gedacht.
De officier van justitie stelt terecht dat koperdiefstallen langzamerhand een plaag beginnen te worden. Een dergelijke diefstal veroorzaakt, om die reden, ook maatschappelijke onrust.
Volgens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie,
d.d. 17 augustus 2011, is verdachte eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. Tevens loopt verdachte nog in twee proeftijden opgelegd voor –onder andere- een diefstal, waarvan overigens door de officier van justitie ook de tenuitvoerlegging is gevorderd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van reclasseringswerker H. Ellen, die namens Reclassering Nederland d.d. 18 november 2010 over verdachte een reclasseringsadvies heeft opgemaakt. Ter terechtzitting heeft mevrouw I.M. Jenniskens, werkzaam bij Reclassering Nederland en begeleider van verdachte, het standpunt van de Reclassering toegelicht. Zij heeft ter zitting verklaard dat verdachte een intake heeft gehad bij Kade 17 en dat zij naar aanleiding daarvan contact heeft gehad met de psycholoog aldaar. De psycholoog heeft aan haar verklaard dat er bij verdachte sprake is van een forse ADHD-problematiek waarbij het zware fysieke werk als stuurman met de daarbij geboden structuur van maandag tot en met vrijdag verdachte meer baat dan enige behandeling. Mevrouw Jenniskens is van mening dat de bijzondere voorwaarden zoals die eerder waren gesteld in voornoemd reclasseringsadvies, overgenomen kunnen worden. Binnen het kader van die voorwaarden heeft de reclassering inmiddels een meldingsfrequentie afgesproken met de verdachte, daarbij rekening houdend met zijn werk. Tevens is er aandacht voor het instellen op medicatie, maar dit is, vanwege het behoud van werk en de behandeling door Kade 17 of een soortgelijke instelling, naar de achtergrond verschoven.
De rechtbank overweegt dat het gelet op het bovenstaande erg belangrijk is dat verdachte zijn huidige werk kan voortzetten. Het is om herhalingsgevaar te beperken daarnaast noodzakelijk dat verdachte contact houdt met de reclassering, zodat hij kan worden begeleid met betrekking tot zijn ADHD-problematiek, zijn alcoholgebruik en zijn financiële situatie. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 150 dagen waarvan 77 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden een passende straf is. Gelet op de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis zat, is deze reeds bij (separate) beschikking van 20 september 2011 opgeheven.
7 De benadeelde partij
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt. In beginsel is een offerte voldoende om een vordering te onderbouwen. In dit geval is gelet op het verweer echter onvoldoende duidelijk wat de omvang is van de schade en welk deel van de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het is onduidelijk of de beveiligingsmaatregelen om de bliksemafleider te herstellen noodzakelijk zijn.
Aanhouding om de benadeelde partij een reactie te vragen over deze aspecten zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De rechtbank acht de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tenuitvoerlegging moeten worden toegewezen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen, nu de vorderingen tenuitvoerlegging op andere feiten zien, dan het feit waar de onderhavige zaak om gaat.
Aan verdachte zijn bij vonnissen van deze rechtbank van 8 oktober 2010 en 6 december 2010 onder meer voorwaardelijke gevangenisstraffen van respectievelijk 14 en 16 dagen met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Dat het feit waarvoor hij thans wordt veroordeeld een ander feit is dan bestraft onder parketnummer 16/504566-09, staat aan tenuitvoerlegging niet in de weg.
Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen en wel voor 14 respectievelijk 16 dagen gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals hiervoor vermeld, verdachte in de gelegenheid stellen werkstraffen voor de duur van 28 respectievelijk 32 uur te verrichten in plaats van voornoemde gevangenisstraffen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feiten oplevert:
1.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 150 dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 77 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een behandeling bij Centrum Maliebaan en/of Kade 17, dan wel een soortgelijke instelling;
- met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling de veroordeelde bij de naleving
van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering.
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straffen van 14 dagen en 16 dagen gevangenisstraf, die bij vonnis van respectievelijk 8 oktober 2010 en 6 december 2010 zijn opgelegd in de zaken onder de parketnummers 16/504566-09 en 16/601007-10, ten uitvoer zullen worden gelegd;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraffen zullen worden vervangen door werkstraffen van 28 respectievelijk 32 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraffen niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 14 respectievelijk 16 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 oktober 2011.