ECLI:NL:RBUTR:2011:BV6674

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600722-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal

Op 17 oktober 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juli 2011 ongeveer 60 XTC-pillen heeft verkocht, wat een overtreding van de Opiumwet oplevert. Daarnaast heeft de verdachte op 19 juli 2011 een stroomstootwapen voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Verder werd de verdachte beschuldigd van diefstal van goederen uit de woning van een vriend tijdens een feestje in januari 2010. De rechtbank oordeelde dat de diefstal niet in vereniging was gepleegd, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met anderen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder de handel in cocaïne en een diefstal met een gestolen bankpas. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en een gevangenisstraf van 61 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en dat hij verplicht moet deelnemen aan een cognitieve vaardigheidstraining. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600722-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 juni 2011 tot en met 19 juli 2011 in MDMA en cocaïne heeft gehandeld, dan wel deze drugs aanwezig heeft gehad;
feit 2:
op 19 juli 2011 een wapen van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
in de periode van 8 januari 2010 tot en met 9 januari 2010 samen met anderen meerdere goederen uit een woning heeft gestolen;
feit 4:
op 7 april 2011 samen met anderen een geldbedrag (van in totaal 1500 Euro) heeft gestolen door middel van een gestolen bankpas.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden met uitzondering van de ten laste gelegde cocaïne. Met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten ook bewezen kunnen worden, met dien verstande dat bij feit 3 alleen de diefstal van de spellen kan worden bewezenverklaard en verdachte voor het overige dient te worden vrijgesproken. Van het onder 4 ten laste gelegde feit moet verdachte ook worden vrijgesproken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit enkel bewezen kan worden dat verdachte op 2 juli 2011 60 pillen bevattende MDMA heeft verkocht. Met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman als verweer gevoerd dat verdachte voorafgaand aan zijn eerste politieveroor daarover niet opnieuw is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand. De raadsman heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat deze en de latere verklaringen die verdachte omtrent deze feiten heeft afgelegd, moeten worden uitgesloten van het bewijs en dat verdachte daarom wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Er is enkel een (later weer ingetrokken) verklaring van verdachte dat hij zichzelf naar aanleiding van het bekijken van fotoprints van een bewakingscamera van de achterkant heeft herkend als de daarop afgebeelde jongen met de zwarte jas en het petje. Bij het bekijken van de camerabeelden concludeerde de verbalisant dat deze jongen niet de verdachte betrof. Ook overigens heeft de rechtbank uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan..
Bewezen
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het onder
1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen ten aanzien van de XTC-pillen. Dit blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen , de verklaring van [A] , het rapport Opiumwet , het NFI-rapport en de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris . De verdachte heeft zijn bekentenis ter zitting bevestigd.
Van de mede onder 1 tenlastegelegde handel in cocaïne, dan wel het aanwezig hebben daarvan, dient de verdachte naar het oordeel van de rechtbank te worden vrijgesproken. De rechtbank heeft uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte dit onderdeel van feit 1 heeft begaan.
Een getuigenverklaring die in die richting wees is later ingetrokken.
De raadsman heeft met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten aangevoerd dat de verdachte niet is gewezen op zijn recht op consultatie en dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting, ook van nadien, na consultatie van een raadsman, afgelegde verklaringen.
Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. De door de raadsman aangehaalde arresten van de Hoge Raad d.d. 21 december 2010 (LJN BN9293) en d.d. 26 april 2011 (LJN BP 9900) houden niet in dat latere, na consultatie van een advocaat afgelegde, verklaringen ook onbruikbaar zijn. Wel kan uit deze arresten worden afgeleid dat na consultatie afgelegde verklaringen van gelijke strekking de eerste, “besmette” verklaring niet repareren, dus de besmette verklaring niet alsnog bruikbaar maken voor bewijs. De na consultatie afgelegde verklaringen zijn dus wel bruikbaar voor het bewijs.
De bekennende verklaring van de verdachte, die hij in aanwezigheid van zijn raadsman ter terechtzitting heeft afgelegd, kan dus - nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden - als bewijs gebruikt worden.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het stroomstootwapen is, nadat verdachte toestemming had verleend om zijn woning in Baarn te doorzoeken, door de politie op 19 juli 2011 aangetroffen in zijn slaapkamer. Het wapen is door de politie onderzocht en het blijkt een handwapen te zijn dat bestemd is door een elektrische stroomstoot personen weerloos te maken of pijn toe te brengen en derhalve een wapen als bedoeld in categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie.. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit stroomstootwapen had gevonden en vervolgens in zijn slaapkamer heeft bewaard.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er ligt een aangifte van [benadeelde 1] dat er in de nacht van 8 op 9 januari 2010, toen haar zoon [B] (tevens vriend van verdachte) een feestje hield, onder andere een aantal Xbox-spellen zijn weggenomen uit haar woning aan de [adres] te [woonplaats] en dat zij van haar zoon heeft gehoord dat verdachte dit zou hebben gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode tijdens het feestje van [B] twee X-box spellen uit de woning heeft gestolen. Hoewel uit het dossier naar voren komt dat ook anderen tijdens het feestje goederen hebben weggenomen, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een diefstal in vereniging. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Niet valt uit te sluiten dat verdachte en de anderen ieder voor zich besloten spullen uit de woning weg te nemen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 juli 2011 te Baarn opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, ongeveer 60 (XTC-)pillen, bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 19 juli 2011 te Baarn een wapen van categorie II
onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 08 januari 2010 tot en met 09 januari 2010
te Baarn, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft
weggenomen twee spellen, toebehorende aan [benadeelde 1];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 3: diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie alleszins redelijk is. De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van meer dan 1 maand.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt zij daarin de redenen voor de oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.
Verdachte heeft 60 XTC-pillen verkocht. De rechtbank is van oordeel dat het verkopen van harddrugs een ernstig feit is. MDMA, de werkzame stof in XTC pillen, is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid . Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat gebruikers van harddrugs, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Dit enkele feit rechtvaardigt alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, zoals weergegeven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS). Volgens die oriëntatiepunten is drie maanden (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf het uitgangspunt voor het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende een periode korter dan een maand. Hierbij wordt aangetekend dat verdachte de bewezenverklaarde handelshoeveelheid pillen ineens heeft verkocht aan zijn medeverdachte en dat er derhalve geen sprake is van handel in gebruikershoeveelheden van harddrugs over een langere periode. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden dat verdachte meerdere keren XCT-pillen heeft gedeald. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om ten gunste van de verdachte naar beneden af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens dient dan ook streng te worden opgetreden. Dat verdachte het wapen naar eigen zeggen gevonden had en dat deze het niet deed, doet daar niet aan af.
Verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan diefstal. Verdachte was ter gelegenheid van een feestje van zijn vriend Daan in de woning van de ouders van deze vriend. Daar heeft verdachte goederen meegenomen, toebehorende aan de eigenaren van deze woning. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij het in hem gestelde vertrouwen van deze mensen heeft beschaamd.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Volgens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 augustus 2011, is verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld.
Door reclasseringswerker mw. M. van der Horst is namens de Reclassering Nederland d.d. 28 september 2011 omtrent verdachte een reclasseringsadvies opgemaakt. Uit dit advies blijkt dat er problemen zijn geconstateerd op drie leefgebieden. Als eerste opleiding, werk en leren, daarnaast huisvesting en wonen en als laatste denkpatronen, gedrag en vaardigheden. Begeleiding door de reclassering op deze gebieden is geïndiceerd. Deze begeleiding zou volgens de reclassering moeten bestaan uit een meldingsgebod en verplichte deelname van verdachte aan een Cognitieve vaardigheidstraining.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen noodzakelijk is. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 30 dagen, voorwaardelijk op te leggen.
Het onvoorwaardelijk deel is dus - zoals ook de officier van justitie beoogt - gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts maakt deze voorwaardelijke straf een verplichte begeleiding door de reclassering en het volgen van een Cova-training mogelijk.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert ten aanzien van feit 4 een schadevergoeding van € 2248,23.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs tegen verdachte aanwezig is en verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank merkt nog op dat onderaan de dagvaarding melding wordt gemaakt van een vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 3). De rechtbank houdt dit voor een kennelijke verschrijving, gelet op het feit dat er geen vordering van [benadeelde 1] in het dossier is aangetroffen en het op de dagvaarding vermelde benadelingsbedrag overeenkomt met de door [benadeelde 2] gevorderde schadevergoeding.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 4 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 3: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 61 dagen;
- Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 30 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt het volgen van een CoVa-training. Daartoe moet veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis voor 17.00 uur melden bij Reclassering Nederland op Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE Utrecht.
- met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 oktober 2011.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.