Parketnummer: 16/601019-10 en 16/600366-11 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 november 2011
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te Wier + (Altrecht) te Den Dolder.
Raadsman mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 25 januari 2011, 15 augustus 2011 en 27 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/601019-10 feit 1: op of omstreeks 11 oktober 2010 een diefstal met geweld heeft gepleegd;
parketnummer 16/601019-10 feit 2: op of omstreeks 11 oktober 2010 een diefstal heeft gepleegd;
parketnummer 16/600366-11 feit 1 primair: op of omstreeks 3 of 4 oktober 2010 een diefstal met braak heeft gepleegd;
parketnummer 16/600366-11 feite 1 subsidiair: op of omstreeks 3 of 4 oktober 2010 heeft gepoogd een diefstal met braak te plegen;
parketnummer 16/600366-11 feit 2: op of omstreeks 28 september 2010 een diefstal heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten, gelet op het dossier, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het geweldscomponent dat onder parketnummer 16/601019-10 feit 1 ten laste is gelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, nu verdachte alle feiten heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de vier ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 16/601019-10 feit 1 blijkt dit uit:
- de aangifte ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting .
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het ten laste gelegde geweldaspect niet bewezen kan worden. Derhalve zal de rechtbank verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 16/601019-10 feit 2 blijkt dit uit:
- de twee aangiftes ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting .
Ten aanzien van parketnummer 16/600366-11 feit 1 primair blijkt dit uit:
- de aangifte ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting .
Ten aanzien van parketnummer 16/600366-11 feit 2 blijkt dit uit:
- de aangifte ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 16/601019-10
1.
hij op 11 oktober 2010 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een stortingzakje met daarin een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf 1];
hij op 11 oktober 2010 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
- uit een pand (gelegen aan het [adres]) heeft weggenomen
een of meer flessen wijn en een kurkentrekker,
toebehorende aan [benadeelde 1] en/of de [naam],
en
- uit een woning met nummer [nummer] gelegen in het gebouw aan het [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid goederen (waaronder een of meer sleutelbossen en een autosleutel en een schoudertas), toebehorende aan [benadeelde 2],
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
door braak op schuifdeuren en door middel van inklimming (door een niet afgesloten opbergkast in de serviceflat [nummer]);
Parketnummer 16/600366-11
1. primair
hij op of omstreeks 3 of 4 oktober 2010 te Amsterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bestelauto (een
Nissan Primastar 1000) heeft weggenomen een carkit (merk Nokia) en een tas
(met daarin onder meer één of meer kledingstukken en een bodywarmer), toebehorende aan [bedrijf 2] en/of [benadeelde 3], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, immers heeft hij, verdachte, een raam (van een portier) van voornoemde auto ingeslagen en voornoemde carkit uit het dashboard (van voornoemde auto) getrokken;
hij op 28 september 2010 te Hilversum,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ladder
en een koelmotor, toebehorende aan [bedrijf 3];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/601019-10 feit 1: diefstal;
Parketnummer 16/601019-10 feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Parketnummer 16/600366-11 feit 1 primair: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
Parketnummer 16/600366-11 feit 2: diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door
drs. I. van Asselt, GZ-psycholoog, en G.H.E. van Hoecke, psychiater, die op respectievelijk 11 en 21 maart 2011 een rapport hebben uitgebracht.
De inhoud van beide rapporten komt grotendeels overeen.
Uit het rapport van Van Asselt blijkt, dat diagnostisch gezien de kern van de problematiek van verdachte is dat hij lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie (paranoïde type), cannabisafhankelijkheid en misbruik van meerdere middelen. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Van Asselt is van mening dat verdachte tijdens de tenlastegelegde feiten (parketnummer 16/601019-10 feit 1 en 2) door de aanwezigheid van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van psychotische stoornis niet in staat was zijn impulsen te controleren. Dit werd nog versterkt door het gebruik van diverse drugs, waardoor zijn gedrag nog chaotischer en gedesorganiseerd werd. Verdachte zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid maakt dat hij niet wordt afgeremd door een goed ontwikkeld geweten, opportunistisch is en zijn denken en gedrag korte termijn gericht is. Van Asselt geeft de rechtbank in overweging verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Uit het rapport van Van Hoecke blijkt dat verdachte lijdt aan verschillende ziekelijke stoornissen, met name schizofrenie van het paranoïde type, kleptomanie, afhankelijkheid van cannabis, misbruik van speed en heroïne. Daarnaast heeft hij ook een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, met name zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten (parketnummer 16/601019-10 feit 1 en 2). Van Hoecke beschouwt verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De raadsman heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de vermogensrechtelijke aard van de delicten en hetgeen verdachte over deze feiten heeft verklaard, blijkt dat verdachte over de gevolgen van zijn handelen heeft nagedacht. Verdachte wist wat hij deed. Hij besefte ook de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen. In die zin moet bij verdachte ook opzet op zijn gedragingen aanwezig worden geacht.
Naar de mening van de rechtbank blijkt uit de voorliggende rapportages onvoldoende dat en waarom verdachte ondanks het hiervoor opgemerkte omtrent zijn bewustzijnsniveau omtrent de bewezen verklaarde feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. In het bijzonder is de rechtbank niet duidelijk geworden welk causaal verband er in het voorliggende geval zou bestaan tussen de geconstateerde stoornissen c.q. gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank wijst er in dit verband met name op, dat het tevens in de rapportage vermelde middelengebruik naar vaste rechtspraak slechts in uitzonderingsgevallen tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid leidt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het volledig ontoerekeningsvatbaar achten van verdachte. De rechtbank acht op grond van voormelde rapportage wel aannemelijk dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en zal dit bij de strafoplegging betrekken.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr moet worden opgelegd voor de duur van een jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit om verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur gelijk aan het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder een winkeldiefstal, waarbij twee personeelsleden werden betrokken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit een woning. Het slachtoffer trof verdachte aan in haar woning. Dit moet zeer ingrijpend zijn geweest voor het slachtoffer. Een woninginbraak maakt in het algemeen een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Dergelijke feiten dragen bij aan de gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Verdachte heeft met deze vier diefstallen aangetoond weinig respect te hebben voor de privacy en eigendommen van anderen, maar enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Volgens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 januari 2011, is verdachte vaker voor soortgelijke delicten veroordeeld;
- Voornoemd psychologisch rapport d.d. 11 maart 2011, opgesteld door drs. I. van Asselt;
- Voornoemd psychiatrisch rapport d.d. 21 maart 2011, opgesteld door G.H.E. van Hoecke.
De rechtbank overweegt als volgt. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst in het kader van artikel 37 Sr. De rechtbank kan op grond van voorgenoemd artikel gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht, zal oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr niet aan de orde zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat het ter terechtzitting onduidelijk gebleven of de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, welke is opgelegd door de rechtbank Haarlem bij vonnis van 27 oktober 2010, reeds ten uitvoer is c.q. wordt gelegd en op welke titel verdachte thans zijn vrijheid is benomen. De rechtbank acht het, gegeven de duur welke verdachte reeds feitelijk van zijn vrijheid is benomen, echter ongewenst om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen om de officier van justitie de gelegenheid te geven een en ander alsnog uit te zoeken.
Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het absoluut noodzakelijk is dat verdachte behandeld dient te worden. Het ligt voor de hand deze behandeling te doen plaats vinden in het kader van voormelde door de Rechtbank Haarlem opgelegde maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Mocht deze qua duur niet toereikend blijken, dan ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het openbaar ministerie, om aansluitend op deze maatregel een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ te vorderen. Gezien deze feiten en omstandigheden zal de rechtbank er dan ook vanaf zien om verdachte anderszins, bijvoorbeeld in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, te bewegen om behandeling te ondergaan.
Ten aanzien van de vier bewezen verklaarde feiten, acht de rechtbank, gelet op enerzijds het strafblad van verdachte en anderzijds de verminderde toerekenbaarheid, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De heer [benadeelde 1] heeft als gemachtigde van de benadeelde partij (parketnummer 16/601019-10 feit 2) een vordering ingediend van 950,- euro.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft de schade twee dagen na het bewezen verklaarde feit ontdekt. Verdachte die vanaf het begin alles heeft bekend, kan zich van deze schade niets herinneren. Gelet op het voorgaande is het onvoldoende duidelijk geworden of de ontstane schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Immers kan niet uitgesloten worden dat de schade op een andere manier is ontstaan.
De rechtbank acht de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16/601019-10 feit 1: diefstal;
Parketnummer 16/601019-10 feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Parketnummer 16/600366-11 feit 1 primair: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
Parketnummer 16/600366-11 feit 2: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 132 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter, mrs. A. Kuijer en Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 november 2011.
Mr. Y.A.T. Kruijer en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.