ECLI:NL:RBUTR:2011:BV6326

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600648-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en vernieling door een ongewenst verklaarde vreemdeling

Op 14 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel en vernieling van haar eigendommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 november 2010 tot en met 8 mei 2011, meermalen zijn partner heeft mishandeld. Dit omvatte onder andere het slaan, schoppen en wurgen van de aangeefster. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2011 opzettelijk goederen van zijn partner heeft beschadigd, waaronder meubels en kleding, met een mes. Daarnaast verbleef de verdachte als ongewenst vreemdeling in Nederland, terwijl hij hiervan op de hoogte was.

De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij niet strafbaar was omdat hij niet verantwoordelijk was voor zijn illegale verblijf, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende inspanningen had geleverd om zijn situatie te regulariseren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 3.397,86 toegewezen kreeg, waarvan € 2.897,86 voor materiële schade en € 500,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600648-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de PI Utrecht, locatie Nieuwegein.
Raadsman mr. V.J.P. Tuma, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 november 2010 tot en met 08 mei 2011 in Woerden zijn partner heeft mishandeld;
feit 2:
primair: op of omstreeks 21 april 2011 in Woerden zijn partner zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
subsidiair: op of omstreeks 21 april 2011 in Woerden heeft gepoogd zijn partner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 3: op of omstreeks 21 april 2011 in Woerden zijn partner heeft bedreigd;
feit 4: op of omstreeks 21 april 2011 in Woerden goederen van zijn partner heeft beschadigd;
feit 5: op of omstreeks 30 juni 2011 in Woerden heeft verbleven terwijl hij wist dat hij als vreemdeling ongewenst was verklaard.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 en 3 ten laste is gelegd. Ten aanzien van het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten. De officier van justitie heeft dit ten aanzien van feit 1 en 4 onder andere onderbouwd door te verwijzen naar de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen. Met betrekking tot feit 5 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding als vreemdeling ongewenst was verklaard en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de eerste vier ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het zwaartepunt van de ten laste gelegde feiten is de mishandeling van de ex-vriendin van verdachte. Het is altijd lastig om in een zaak van huiselijk geweld op grond van wettig en overtuigend bewijs tot een bewezenverklaring te komen. Er zijn immers zelden ooggetuigen. De raadsman verwijst naar de niet-gepubliceerde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2011 in de zaak [naam]. In die soortgelijke zaak bevonden zich in het dossier de verklaringen van de aangeefster en van de verdachte. Als steunbewijs was er een getuigenverklaring van een persoon, die geen ooggetuige is geweest. Er is weliswaar sprake van verwondingen, maar net als in onderhavige zaak was er geen letselverklaring. In de zaak [naam] had de rechtbank de verdachte veroordeeld. Het hof sprak de verdachte daarentegen vrij. In grote lijnen is dit een gelijkwaardige zaak. Het noodzakelijke tweede bewijsmiddel zit niet in het dossier. Er is geen medische verklaring, terwijl een medische verklaring het tenlastegelegde letsel juist zou kunnen onderbouwen. Derhalve is er, naast de aangifte, op een verklaring van een getuige na, die verwondingen bij aangeefster heeft waargenomen, geen enkel direct en ondersteunend bewijs. Hetzelfde geldt voor de vernielingen. Zo is er bijvoorbeeld geen forensisch onderzoek gedaan naar het in de woning van aangeefster aangetroffen mes. Ook ten aanzien van dat feit is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman verzoekt de rechtbank op basis van het voorgaande verdachte vrij te spreken van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat het klopt dat verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard en dat hij hiervan op de hoogte was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – evenals de officier van justitie en de raadsman – niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.3.1 Met betrekking tot feit 1
4.3.1.1 De aangifte en de verklaring van [benadeelde]
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 8 oktober 2009 in vrijheid werd gesteld en op diezelfde datum bij haar in de woning (de rechtbank begrijpt: in Woerden) is getrokken. Verdachte was tegenover aangeefster erg dominant. Zij moest alles van verdachte doen en hij was zeer jaloers op haar. Begin november 2009 kwam aangeefster thuis van haar werk en toen gedroeg verdachte zich vreemd. Het bleek dat verdachte een brief in de woning van aangeefster had gevonden van haar ex-vriend. Verdachte zei dat hij aangeefster niet meer vertrouwde. Toen zij langs hem liep gaf hij haar een elleboogstoot. Hierdoor kwam zij ten val. Terwijl zij op de grond lag, schopte hij met veel kracht tegen haar benen. Op een gegeven moment voelde zij dat hij haar bij haar haren vastpakte en overeind trok. Dit deed pijn. Vervolgens pakte hij haar beet aan haar sjaal die zij om haar nek droeg. Hij trok hier zo hard aan dat zij het benauwd kreeg en op een gegeven moment sterretjes zag. Vervolgens pakte hij een sweater en deed deze om haar nek. Daarna trok hij aan beide uiteinden strak en begon haar te wurgen. Zij kreeg het benauwd.
Op een andere dag belde aangeefster met iemand. Verdachte vertrouwde het niet en wilde weten wie het was. Verdachte heeft aangeefster toen geslagen. Gedurende de daarop volgende perioden is zij meerdere keren door hem geslagen, geschopt, gebeten, aan haar haren getrokken en bespuwd. De keren dat hij haar geslagen heeft, had zij letsel. Zij had onder meer een hersenschudding en blauwe plekken in haar gezicht, omdat verdachte haar met haar hoofd tegen de deur sloeg. Ook had zij blauwe plekken in haar gezicht en over de rest van haar lichaam.
Op 21 april 2011 sloeg verdachte haar in de auto met een vuist op haar lip. Zij voelde een enorme pijn en voelde bloed over haar mond lopen. Toen zij vervolgens voorover boog voelde zij een klap tegen haar slaap. Hierdoor is zij met haar hoofd tegen het portierraam geslagen.
4.3.1.2 De bevindingen van verbalisanten
Verbalisant neemt op 30 juni 2011 zijn diensttelefoon op en hoort de stem van de hem ambtshalve bekende aangeefster. Verbalisant hoort aan haar stem dat zij helemaal in paniek was. Hij hoorde haar gejaagd zeggen dat ‘hij’ voor de deur stond. Verbalisant begreep meteen dat zij hiermee verdachte bedoelde. Hierop heeft de verbalisant opgehangen en contact opgenomen met het bureau in Woerden. Vervolgens heeft de verbalisant aangeefster gebeld. Aangeefster nam heel voorzichtig de telefoon op door ‘hallo’ te zeggen en niet haar naam te noemen. Verbalisant vroeg aangeefster om even door het raam te kijken om te vertellen welke kleding verdachte droeg. Verbalisant hoorde aangeefster zeggen dat zij dat niet durfde. Hij hoorde aan haar stem dat zij op was van de zenuwen en dat haar stem meerdere malen over sloeg en ook dat haar stem trilde. De verbalisant hoorde aan haar stem dat ze huilde. Zij vertelde dat verdachte nog steeds voor de deur stond te bellen. De verbalisant hoorde door de telefoon op de achtergrond dat er met lange halen werd aangebeld aan de woning van aangeefster.
De verbalisant merkt op dat vanaf het moment dat aangeefster zich aan het bureau in Woerden heeft gemeld met het verhaal dat zij werd mishandeld door haar vriend, de verbalisant meerdere malen aan aangeefster heeft gemerkt dat zij doodsbang was om aangifte te doen. Het heeft de verbalisant dan ook moeite gekost om aangeefster zo ver te krijgen dat zij aangifte wilde doen.
4.3.1.3 Het verhoor van de getuige [getuige]
De getuige heeft tegenover de politie verklaard dat zij een goede vriendin is van aangeefster. Zes maanden daarvoor (de rechtbank begrijpt omstreeks februari 2011) zag zij dat aangeefster meerdere malen (in totaal vier keer) met verwondingen op het gezicht/lichaam op het werk verscheen. De eerste keer vertelde aangeefster haar dat aangeefster de verwondingen had opgelopen door kleine ongelukken. De getuige had, gezien de aard van de verwondingen, toen al haar twijfels over de toedracht hiervan. Toen zij de derde keer (vermoedelijk april 2011) de verwondingen van aangeefster zag en haar hiermee confronteerde, vertelde aangeefster haar de ware toedracht van haar letsel. Aangeefster vertelde toen dat verdachte haar meermalen met kracht mishandeld had.
De getuige heeft schaafwonden geconstateerd op de benen van aangeefster, op een van haar ellebogen en op een van haar polsen. Ook constateerde zij een schaafwond op haar slaap. Deze verwondingen had aangeefster medio maart 2011 opgelopen. De getuige heeft een blauw oog geconstateerd alsmede een bult op haar voorhoofd en flinke snijwonden op haar handen. De verwondingen had aangeefster medio april 2011 opgelopen. Aangeefster zou aan de getuige hebben verteld hoe zij dit letsel heeft opgelopen, onder andere poging tot wurging.
4.3.1.4 Het bevindingen van verbalisanten
Verbalisant spreekt op 1 juli 2011 met een vriendin van aangeefster die afziet van het doen van een verklaring dit omdat ze bang is voor de veiligheid van haar gezin in verband met de gewelddadigheid van verdachte. De vrouw geeft aan dat aangeefster haar meerdere malen heeft verteld over de mishandeling. De vrouw heeft ook verteld dat ze meerdere keren letsel gezien heeft bij aangeefster.
Verbalisant spreekt op 1 juli 2011 met een buurman van aangeefster. De buurman heeft aan de verbalisant verklaard dat aangeefster wel ‘een paar tikjes heeft gekregen’. Hij heeft verder verklaard dat hij haar wel eens bont en blauw heeft gezien, met een blauw oog en een gescheurde lip.
4.3.1.5 De verklaring van verdachte
Verdachte verklaart dat hij in de gevangenis een relatie kreeg met aangeefster. Toen hij in september 2010 vrij kwam, is hij bij aangeefster gaan wonen. Verdachte verklaart dat hij erg jaloers was op aangeefster. Ook verklaart hij dat zij elkaar wel eens hebben geduwd en getrokken.
4.3.1.6 De conclusie van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit gelet op voornoemde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen. Zij acht geen redenen aanwezig om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid daarvan. De gedetailleerde aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de vriendin van aangeefster. Zij heeft aangeefster vanaf omstreeks februari 2011 vaker met verwondingen gezien. Toen zij aangeefster daar mee confronteerde heeft aangeefster haar – nog voordat zij aangifte deed – in vertrouwen genomen en haar op de hoogte gesteld van het feit dat zij zou zijn mishandeld door haar partner. Ook de buurman van aangeefster verklaart bij haar letsel te hebben waargenomen. Daar komt bij dat de verbalisant zelf waar neemt (door de telefoon) dat aangeefster erg angstig is voor verdachte als hij voor de deur staat.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster met haar hoofd tegen een raam heeft geslagen, nu aangeefster slechts heeft verklaard dat zij werd geslagen, waardoor zij vervolgens met haar hoofd tegen het raam kwam. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
4.3.2 Met betrekking tot feit 4
4.3.2.1 De aangifte en de verklaring van [benadeelde]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 21 april 2011 thuis kwam in haar woning in Woerden en dat verdachte toen op de bank zat. De avond ervoor hadden zij woorden gehad. Vervolgens wilde aangeefster naar haar inloopkast lopen en deze openen. Zij zag dat de kast dicht was en dat er geen sleutel in zat. Vervolgens liep zij de kamer in en zag zij op het aanrecht een mes liggen. Zij zag dat het mes helemaal krom was bij het lemmet. Zij zag dat er wit spul op het mes zat. Aangeefster liep naar de slaapkamer en zag dat er allemaal grote krassen in haar behang waren aangebracht. Dit had verdachte met het mes gedaan. Aangeefster voelde al aankomen dat het niet goed zou gaan en wilde vervolgens door de deur het huis uit omdat zij bang begon te worden. De deur zat op slot. Zij is toen naar de slaapkamer gelopen en toen zij het bed opensloeg, zag zij dat het dekbed en de lakens aan stukken waren gesneden. Ook zaten er sneden in het matras.
4.3.2.2 Proces-verbaal van bevindingen
Naar aanleiding van de aangifte van aangeefster heeft verbalisant [verbalisant] de woning van aangeefster te Woerden bekeken en daar de schade gezien die volgens aangeefster met een mes waren toegebracht door verdachte. Verbalisant zag krassen in de muren en deuren in de woning, grote halen in beddengoed en kussens van de bank, krassen in een kast, steekgaten in de kleding van aangeefster en een gat in een van de deuren. Ook zag hij de letters [naam] gekrast in een slaapkamerdeur. Aangeefster liet verbalisant het mes zien waarmee de schades zouden zijn toegebracht. De verbalisant nam waar dat het lemmet van het mes helemaal krom was.
4.3.2.3 Het verhoor van getuige [getuige]
In de woning van aangeefster heeft de getuige [getuige] de volgende vernielingen gezien:
- bekleding bankstel en bed vertoonden scheuren, vermoedelijk veroorzaakt door een mes;
- beschadigde muren, vermoedelijk veroorzaakt door een mes.
Aangeefster zou aan [getuige] hebben verteld dat de vernielingen waren veroorzaakt door verdachte.
4.3.2.4 De conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3 Met betrekking tot feit 5
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit – evenals de officier van justitie en de raadsman – wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, de beschikking waaruit blijkt dat verdachte ongewenst is verklaard en het proces-verbaal van bevindingen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1,4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 november
2010 tot en met 8 mei 2011 te Woerden opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel [benadeelde],
- meermalen heeft geslagen/gestompt en geschopt/getrapt en
- meermalen aan haar haren heeft getrokken en
- een sweater rond de nek heeft gedaan en vervolgens aangetrokken
en
- een sjaal rond de nek heeft aangetrokken,
- meermalen heeft gebeten
- meermalen heeft geduwd
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 21 april 2011 te Woerden opzettelijk en wederrechtelijk
deuren en (bank)kussens en
een kast en muren en kleding en beddengoed, toebehorende aan [benadeelde] heeft beschadigd
, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk
- met een mes te krassen in voornoemde deuren en een gat in een
deur te slaan en
- met een mes te steken/snijden in voornoemde kussens en
- met een mes te krassen in voornoemde kast en
- met een mes te krassen in voornoemde muren en
- met een mes te steken/snijden in voornoemde kleding en
- met een mes te steken/snijden in voornoemd beddengoed;
5.
hij op 30 juni 2011 te Woerden als vreemdeling heeft verbleven, terwijl
hij wist dat hij op grond van artikel 21
van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 5: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het niet aan verdachte te wijten is dat hij hier illegaal verblijft. De IND heeft met alle mogelijke middelen geprobeerd om verdachte het land uit te zetten, maar desondanks is dat de IND niet gelukt. Verdachte heeft weliswaar weinig initiatief genomen en geen concrete pogingen ondernomen om een verblijfsvergunning te krijgen, maar dat lijkt ook vrij zinloos gezien de weinig succesvol gebleken inspanningen van de IND. Verdachte heeft een verlopen Surinaams paspoort waarover de IND ook de beschikking had. Meer gegevens kunnen van een ongewenst verklaarde vreemdeling niet worden verlangd om het vertrek uit Nederland te bespoedigen. Derhalve stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Een ongewenst verklaarde vreemdeling kan alleen dan geen verwijt van zijn illegale verblijf in Nederland worden gemaakt, wanneer die vreemdeling heeft getracht aan de illegale situatie een einde te maken door alle medewerking te verlenen aan de initiatieven van de overheid om hem een reisdocument te verschaffen dat het mogelijk maakt hem te verwijderen en door ook zelf adequate pogingen in het werk te stellen om dit document te verkrijgen van het land waarvan hij zegt de nationaliteit te bezitten. In de onderhavige zaak is niet aannemelijk geworden dat verdachte zijnerzijds alles in het werk heeft gesteld om aan zijn illegale verblijf in Nederland een einde te maken en – meer in het bijzonder – om een reisdocument naar zijn land van herkomst te verkrijgen. Nadat verdachte uit de vreemdelingenbewaring kwam heeft hij geen enkele inspanning verricht om zijn vertrek te bespoedigen of ervoor zorg te dragen dat zijn papieren in orde kwamen. Hij heeft bijvoorbeeld geen contact opgenomen met het consulaat noch met de Internationale Organisatie Migratie, maar ook anderszins heeft hij geen initiatieven genomen om het illegaal verblijf te beëindigen. Zelfs tot een inschrijving in het GBA, aan de hand waarvan verdere stappen hadden kunnen worden ondernomen teneinde het illegaal verblijf te beëindigen, is het volgens verdachtes verklaring ter terechtzitting nog niet gekomen. Het verweer van de raadsman dat het de IND niet gelukt verdachte te laten terugkeren naar Suriname ondanks alle mogelijkheden waarover de IND beschikt, doet niet af aan de eigen inspanningsverplichting van verdachte. Niet is komen vast te staan dat elke inspanning van verdachte – zoals de raadsman stelt – bij voorbaat zinloos zou zijn. Nu niet aannemelijk is dat verdachte alles in het werk heeft gesteld om te voldoen aan zijn verplichting om Nederland te verlaten, wordt het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging door de rechtbank verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en ter zake van het onder 5 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank desondanks van oordeel is dat er een straf moet volgen, acht de raadsman een straf passend gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt zij daarin de redenen voor de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte heeft tijdens zijn relatie met aangeefster meerdere keren op gewelddadige wijze jegens haar gehandeld. Niet alleen heeft de vriendin van verdachte hierdoor pijn geleden en letsel ondervonden, maar zij is ook zeer angstig geweest. Daarnaast heeft verdachte ook meerdere goederen van aangeefster beschadigd. Huiselijk geweld is een ernstige vorm van geweld, waardoor het veiligheidsgevoel van het slachtoffer in de huiselijke omgeving, een omgeving waar iemand zich juist veilig zou moeten voelen, wordt aangetast.
Ten slotte heeft verdachte in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en nog steeds ongewenst vreemdeling is. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten hier te lande is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Volgens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 19 juli 2011, is verdachte in het verleden eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren ter zake van meerdere geweldsdelicten. Deze eerdere veroordeling en bijbehorende norminprenting heeft verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw gewelddadig te gedragen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat dergelijke misdrijven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
7.1 [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 3.957,66, waarvan
€ 2.957,66 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, als gevolg van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] ten aanzien van de materiële schade integraal toe te wijzen en ten aanzien van de immateriële schade de vordering toe te wijzen tot een bedrag van 500 euro en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat nu hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
7.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade moet worden toegewezen nu deze rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit, met uitzondering van de kosten ten aanzien van de radio/speaker. De vernieling of beschadiging daarvan is immers niet bewezen verklaard. Derhalve zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 2.897,86. Daarnaast immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 nu deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de schade in totaal groot € 3.397,86. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank de vordering tot dat bedrag zal toewijzen.
Nader onderzoek naar de bewijsbaarheid ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade zal een onevenredige belasting opleveren voor het strafproces, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor dat deel – en voor het gedeelte van de materiële schade dat betrekking heeft op de radio/speaker – niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 197, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
-verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 5: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 3.397,86, waarvan € 2.897,86 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2011;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], € 3.397,86 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 juli 2011, bij niet-betaling te vervangen door 49 dagen vervangende hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 september 2011.
Mrs. N.E.M. Kranenbroek en R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.