ECLI:NL:RBUTR:2011:BV6324

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600526-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de wet Wapens en Munitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 14 september 2011, is de verdachte veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De zaak kwam aan het licht na een melding over de verdachte, die op 26 mei 2011 een wapen aan de politie overhandigde. De politie kreeg toestemming van de verdachte om zijn woning te doorzoeken, waar zij niet alleen het wapen, maar ook een aanzienlijke hoeveelheid drugs aantroffen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, ondanks de aanwezigheid van drugs, omdat de verdachte toestemming had gegeven. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden en doorzoeken, en dat getuigen als verdachten hadden moeten worden gehoord. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het handelen in verdovende middelen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn drugsverslaving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank gelastte ook de teruggave van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600526-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Utrecht, locatie Nieuwegein.
Raadsvrouwe mr. E.D. van Elst, advocate te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 26 april 2011 tot en met 26 mei 2011 te
Veenendaal een (of meer) vuurwapen(s) en daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2: op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011
tot en met 26 mei 2011 te Veenendaal in verdovende middelen heeft gehandeld;
feit 3: op 26 mei 2011 te Veenendaal verdovende middelen voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vervolging. De raadsvrouwe heeft dit verweer met een drietal argumenten onderbouwd.
Allereerst heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatig binnentreden. De politie is naar aanleiding van een melding dat verdachte twee alarmpistolen in zijn woning had, de woning ter inbeslagneming binnengetreden met een machtiging die is gegrond op artikel 96 lid 2 Sv. Gezien het feit dat er geen sprake is van een heterdaadsituatie noch van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, was de politie volgens de raadvrouwe niet bevoegd om op grond van artikel 96 lid 2 Sv de woning van verdachte binnen te treden. De machtiging had volgens de raadsvrouwe moeten worden afgegeven op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie.
Ten tweede heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. Verdachte mag dan wel toestemming hebben gegeven voor het doorzoeken van zijn woning, maar er is niet gesproken over verdovende middelen, terwijl de politie op dat moment al wel wit poeder op een spiegel had zien liggen en er dus een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet bestond. De politie had bij het vragen van toestemming dus expliciet moeten wijzen op de verdenking op grond van de Opiumwet. Nu dat niet is gedaan, is de toestemming op onjuiste wijze verkregen en heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Ten slotte heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat er in de zaak tegen verdachte een aantal personen als getuigen is gehoord terwijl zij als verdachten van overtreding van de Opiumwet zijn aan te merken en om die reden als zodanig gehoord hadden moeten worden. Uit het dossier blijkt namelijk dat de getuigen expliciet door de politie zijn benaderd omdat zij mogelijke kopers van verdovende middelen zijn. Door deze personen als getuige te horen – en niet als verdachte aan te merken met de daarbij behorende rechten – en op die manier belastend bewijs tegen cliënt te genereren, heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Door voornoemde punten zijn de fundamentele rechten van verdachte, aldus de raadsvrouwe, doelbewust geschonden. Om die reden moet het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vervolging, subsidiair dient bewijsuitsluiting te volgen.
3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is zijn vervolging.
Ten aanzien van het eerste punt heeft de officier van justitie aangevoerd dat er een machtiging tot binnentreden is afgegeven. De politie heeft echter de verkeerde grondslag gebruikt. Dit had artikel 49 van de Wet wapens en munitie moeten zijn. Dit is een vergissing bij het opstellen van de machtiging. Afgezien daarvan heeft verdachte toestemming gegeven, dus is er geen sprake van een vormverzuim.
Met betrekking tot het tweede punt dat door de raadsvrouwe is aangevoerd, merkt de officier van justitie op dat het doel van het doorzoeken van de woning inderdaad het tweede wapen was. Verdachte heeft ontkend deze in zijn bezit te hebben, maar hij geeft toestemming om zijn huis te doorzoeken. Op het moment van het aantreffen van verdovende middelen was de doorzoeking naar het tweede wapen nog niet afgerond. Derhalve is er geen sprake van een vormverzuim.
Ten slotte voert de officier van justitie aan, dat een eventueel vormverzuim bij het horen van de getuigen niet de verdachte, maar slechts die gehoorde getuigen raakt. De conclusie moet gezien het voorgaande zijn dat er geen sprake is van een vormverzuim en derhalve dus geen toepassing van artikel 359a Sv.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Naar aanleiding van verklaringen van twee personen dat verdachte zou beschikken over twee vuurwapens dan wel alarmpistolen heeft de politie een onderzoek ingesteld. Er is een machtiging tot binnentreden van verdachtes woning afgegeven met als doelomschrijving het doorzoeken ter inbeslagneming van vuurwapens. Daarin is als wettelijke grondslag abusievelijk niet artikel 49 Wet wapens en munitie, maar artikel 96, tweede lid, Sv vermeld. Dat neemt echter niet weg dat verbalisanten op grond van laatstgenoemde wettelijke bepaling de woning van verdachte mochten betreden. Het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III is immers een strafbaar feit, waarvoor op grond van artikel 55, derde lid, onder a, juncto artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie voorlopige hechtenis is toegelaten. Het eerste argument van de verdediging mist daarom feitelijke grondslag, zodat het verweer op dit onderdeel alleen al om die reden niet kan slagen. Daar komt bij dat de verbalisanten volgens het proces-verbaal van aanhouding van 26 mei 2011 en het proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2011 met toestemming van de verdachte zijn binnengetreden.
Nadat verdachte op 26 mei 2011 vervolgens uit eigen beweging één wapen aan de verbalisanten uitleverde, hebben verbalisanten verdachte aangehouden en hem aangegeven dat zij een onderzoek zouden instellen in de woning. Verdachte heeft daarop uitdrukkelijk toestemming gegeven om zijn woning te doorzoeken. Hij zou hebben verklaard: “Jullie mogen mijn hele woning doorzoeken. Ik heb maar een pistool. Zet mijn hele woning maar op zijn kop. Jullie zullen geen tweede pistool vinden.” De basis voor de rechtmatigheid van de doorzoeking lag daarmee in de toestemming van verdachte, zijnde de bewoner van de woning. Dat verbalisanten bij de daarop volgende doorzoeking niet op een tweede vuurwapen, maar wel op een hoeveelheid drugs stuitten, maakt de – met toestemming verrichte – doorzoeking niet onrechtmatig. In dit verband merkt de rechtbank ten overvloede op dat verbalisanten hun inbeslagnemingsbevoegdheid op grond van artikel 9 Opiumwet behouden als zij tijdens een doorzoeking in het kader van de Wet wapens en munitie bij toeval op verdovende middelen stuiten. Zij kunnen in het kader van deze voorgezette toepassing de verdovende middelen in beslag nemen en de doorzoeking op basis van de Wet wapens en munitie voortzetten. Dat zou slechts anders zijn als blijkt dat de opsporingsambtenaren misbruik maakten van hun bevoegdheden. Dat in de onderhavige zaak van een dergelijk misbruik sprake is geweest, is niet aannemelijk geworden, ook al hadden verbalisanten voorafgaand aan de doorzoeking op de salontafel wit poeder op een spiegel waargenomen. Hierbij is van belang dat de verdachte ervan werd verdacht te beschikken over twee vuurwapens, terwijl het tweede wapen noch op het moment dat de doorzoeking een aanvang nam noch nadat (vermoedelijk) verdovende middelen werden aangetroffen, was gevonden. Daarmee faalt ook het tweede onderdeel van het verweer.
Voor zover de raadsvrouwe ten slotte het verweer heeft gevoerd dat personen die in het kader van het onderzoek als getuigen zijn gehoord door de politie als verdachten hadden moeten worden gehoord met de daarbij behorende waarborgen, overweegt de rechtbank dat een dergelijk verzuim – voor zover daar al sprake van zou zijn – geen inbreuk maakt op de rechtens te beschermen belangen van de verdachte, zodat het verweer alleen al om die reden faalt.
Ook overigens is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie zodanig heeft gehandeld dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn strafzaak. Naar het oordeel van de rechtbank is het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in zijn vervolging. Nu de rechtbank de verweren van de raadsvrouwe heeft verworpen, kan van bewijsuitsluiting evenmin sprake zijn.
3.2 De overige voorvragen
De rechtbank stelt voorts vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie ten laste gelegde feiten. De officier heeft dit onder andere onderbouwd door te verwijzen naar het proces-verbaal van bevindingen, de NFI-rapportage, de verklaring van verdachte zelf en, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, bovendien naar de verklaringen van de getuigen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde refereert de raadsvrouwe zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de aanvang van de pleegperiode van het onder 2 ten laste gelegde feit verzoekt de raadsvrouwe uit te gaan van maart 2011. Verdachte heeft het zelf over dit moment tot aan zijn aanhouding en ook de getuigen verklaren hierover. Getuige [getuige 1] is de enige die over een eerder moment heeft verklaard, maar hij heeft ook verklaard dat hij het eigenlijk niet meer weet.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Met betrekking tot feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaringen van verdachte, afgelegd tegenover de politie en ter terechtzitting, de bevindingen van verbalisanten tijdens de doorzoekingen van verdachtes woning, en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het onderzoek naar het in verdachtes woning aangetroffen wapen en de munitie.
4.3.2 Met betrekking tot feit 2
4.3.2.1 De aangetroffen goederen
Op 26 mei 2011 is er door verbalisanten een onderzoek ingesteld op de [adres] te Veenendaal, zijnde de woning van verdachte. De verbalisanten zagen dat op de salontafel in de woning een spiegel lag met daarop een bankpas voorzien van een hoeveelheid wit poeder. Vervolgens troffen de verbalisanten onder andere de volgende goederen aan, die zij – evenals het bovenstaande – in beslag hebben genomen:
- een plastic zak, inhoud een grote hoeveelheid lege sealbags;
- een plastic zak, inhoud een grote hoeveelheid lege capsules;
- een zilverkleurig metalen koffertje, inhoud een grote hoeveelheid lege sealbags, een weegschaaltje, vijf gedeelten van balpennen (waarin resten van wit poeder zit), een rood gekleurd etui waarin diverse bankbiljetten zaten, totaal een bedrag van 580 euro;
- een plastic zak, inhoud een grote hoeveelheid lege wikkels (pony pak);
- een kleine plastic zak, inhoud lege sealbags, aangetroffen op de grond achter de bank;
- twee plastic zakjes, inhoud weed;
- een weegschaaltje, aangetroffen op de grond onder de salontafel;
- plastic bakje, inhoud een aantal wikkels (pony pak), aangetroffen onder de centrale verwarming naast de salontafel onder het raam;
- een plastic zak, inhoud een ingevroren bol wit poeder;
- een computer van het merk Acer, in werking aangetroffen, waarop een bestand vermeld stond voorzien van namen.
4.3.2.2 De bevindingen van verbalisanten
Op 26 mei 2011 wordt de computer van verdachte in beslag genomen. Bij het afsluiten van de computer treft de verbalisant op het ‘bureaublad’ een bestand met de naam ‘pof.ods’ aan. De verbalisant heeft het bestand geopend en zag dat het een spreadsheet betrof waarin diverse namen, waaronder ‘robert’, ‘bianca’ en ‘9vinger’, met daarbij een gewichtsbepaling in de notatie van ‘grammen’ en een bedrag in euro’s vermeld werden.
4.3.2.3 Het rapport Opiumwet
De verdovende middelen die in beslag zijn genomen op het adres [adres] te Veenendaal zijn voorzien van referentienummers en vervolgens aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) toegezonden.
4.3.2.4 Het NFI-rapport
Uit het rapport van het NFI blijkt dat de aangetroffen poeders 87,6 gram van een materiaal bevattende amfetamine en cocaïne bevatten.
4.3.2.5 Het verhoor van de getuigen
De getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 5] hebben verklaard dat zij speed en/of cocaïne bij verdachte hebben gekocht. [getuige 2] kocht wel eens speed bij verdachte en betaalde daarvoor 3,50 euro per gram. Getuige [getuige 3] verklaart ook wel ‘9vinger’ te worden genoemd en 5 euro per gram speed te hebben betaald aan verdachte. Hij verklaart voorts ‘zat mensen’ te hebben gezien die bij verdachte verdovende middelen kochten. Getuige [getuige 4] verklaart dat hij ongeveer vier weken vóór zijn verhoor op 5 juni 2011 voor het eerst speed van verdachte kocht. Hij deed dat vervolgens drie tot vier keer. Getuige [getuige 1] verklaart meer dan tien keer cocaïne bij verdachte te hebben gekocht. Hij betaalde daarvoor 20 euro per halve gram. Hij kocht in het begin, rond februari 2011, ook wel eens speed van verdachte. De getuige [getuige 5] verklaarde gedurende een maand speed van verdachte te hebben gekocht en daarvoor 5 euro per gram te betalen.
4.3.2.6 De verklaring van verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een grote hoeveelheid amfetamine had gekocht van ongeveer 80 à 90 gram voor 300 euro. Verdachte gaf amfetamine weg aan bepaalde personen, zonder dat zij daarvoor hoefden te betalen. Op een gegeven moment liep dat uit de hand. Sindsdien heeft verdachte aan die personen een vergoeding voor de speed (amfetamine) gevraagd. Zij betaalden ongeveer 5 euro per gram aan verdachte. Met betrekking tot de cocaïne heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij doorgeefluik was. Verdachte gaf geld van personen door en gaf daarvoor cocaïne terug.
4.3.2.7 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, met dien verstande dat verdachte niet alleen de daarin genoemde verdovende middelen aan anderen heeft verstrekt, maar deze ook heeft verkocht. Dat verdachte naar zijn zeggen daarmee geen winst heeft behaald, doet aan de verkoop niet af. Er zijn in de woning van verdachte een grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal, een weegschaal, een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine, een hoeveelheid cocaïne, een spreadsheet met daarop namen, hoeveelheden (in grammen) en bedragen alsmede een hoeveelheid contant geld aangetroffen. Daarnaast hebben meerdere getuigen, waarvan er enkele met hun (bij)naam in voornoemde spreadsheet worden vermeld, verklaard dat zij van verdachte speed (amfetamine) en/of cocaïne hebben gekocht. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat verdachte in ieder geval vanaf februari 2011 drugs heeft verkocht. Verdachte heeft ook zelf verklaard vanaf een bepaald moment drugs tegen betaling aan anderen te hebben verstrekt.
4.3.3 Met betrekking tot feit 3
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op:
- de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd tegenover de politie en ter terechtzitting ;
- de bevindingen van verbalisanten ;
- het rapport Opiumwet ;
- het NFI-rapport d.d. 1 augustus 2011.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 april 2011 tot en met 26 mei 2011 te Veenendaal, een vuurwapen van categorie III sub 1,te weten een gasalarmpistool (merk Umarex, model Colt Double Eagle, type Combat Commander, kaliber 9 mm P.A.K.)
en
munitie van categorie III, te weten 4 patronen (9 mm knal, merk G.F.L.) en 1 patroon (9 mm knal, type P.A.PV (pepperpatroon), merk Wadie) en 41 patronen (9 mm P.A.Knal, merk Wadie), zijnde geschikt voor genoemd vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2011 tot en met 26 mei 2011 te Veenendaal, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
3.
hij op 26 mei 2011 te Veenendaal opzettelijk aanwezig heeft
gehad,
- 89,26 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- 0,46 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden, zoals die door de Reclassering zijn geadviseerd.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, heeft de officier opgemerkt dat verdachte reeds afstand heeft gedaan van het wapen. Verder heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen onder de nummers 3 t/m 5, 10 en 11 teruggegeven kunnen worden aan verdachte. De koffer en het geld, onder nummer 8 en 12 moeten verbeurd verklaard worden. Het papier, zijnde een fotokopie van een ID-kaart, moet worden onttrokken aan het verkeer.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe stelt zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt dat het (vuur)wapen niet door verdachte is aangekocht in verband met de verdovende middelen. Verdachte wist niet dat het strafbaar was en hij heeft het gewoon gekocht omdat hij wapens mooi vindt en ze regelmatig bekijkt. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit stelt de raadsvrouwe zich op het standpunt dat verdachte in één keer een grote hoeveelheid amfetamine heeft gekocht. Dit was goedkoper en verdachte hoefde hierdoor minder te reizen. Verdachte is vanaf maart 2011 fors gaan gebruiken. Dit is ook te zien aan de foto die van verdachte is gemaakt bij aankomst op het politiebureau. Het werd op een gegeven moment in Veenendaal bekend dat verdachte thuis amfetamine had liggen. Gebruikers kwamen langs en verdachte deelde dan uit. Op een gegeven moment heeft verdachte aangegeven dat hij er geld voor wilde hebben. Hij vroeg dan om een vergoeding tegen de kostprijs. Verdachte handelde niet uit winstbejag. De raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zij dit meeweegt bij haar strafmaat.
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Indien verdachte niet snel vrij komt, zal hij problemen qua huisvesting ondervinden. Dit blijkt ook uit telefonisch contact met de huurbaas.
De raadsvrouwe heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijk strafgedeelte met bijzondere voorwaarden. Door een taakstraf krijgt verdachte structuur in zijn leven. Ten aanzien van het de inbeslaggenomen goederen stelt de raadsvrouwe zich op het standpunt dat het geld terug moet naar haar cliënt. Het is eigen geld van hem. Hij heeft niet gehandeld uit winstbejag.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt zij daarin de redenen voor de oplegging van een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor genoemde feiten. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij niet alleen voor eigen gebruik drugs in zijn bezit had, maar ook anderen aan drugs hielp. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik door anderen. Dat leidt vervolgens ook weer tot criminaliteit. De combinatie van het voorhanden hebben van een gasalarmpistool met munitie (nota bene onder verdachtes dekbed) en drugshandel maakt de onderhavige zaak nog kwalijker.
Ten gunste van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de handel in drugs in een bescheiden periode heeft plaatsgehad en dat niet aannemelijk is dat verdachte op grote schaal dealde en beoogde daarmee veel winst te behalen. Wel is aannemelijk geworden dat verdachte drugs tegen een hogere prijs verkocht dan zijn inkoopprijs.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende ten gunste van verdachte bij de strafoplegging in aanmerking genomen.
Volgens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie,
d.d. 28 juli 2011, is hij niet eerder veroordeeld.
Door reclasseringswerker S. Dijkslag is namens Reclassering Nederland d.d. 27 juli 2011 omtrent verdachte een reclasseringsadvies opgemaakt. Uit dit advies volgt dat het recidiverisico laaggemiddeld is. Hoewel verdachte drugsverslaafd is en dit op zich al een recidiveverhogende factor is, kwam hij nog niet eerder in de justitiële problemen door drugs. Begeleiding van verdachte op het gebied van verslavingszorg en psychiatrie is echter wel geïndiceerd. De reclassering adviseert de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden, met name inhoudende het ondergaan van een ambulante behandeling in een forensische behandelinstelling.
Alles overwegende is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank acht het daarom wenselijk en geboden verdachte voor de bewezenverklaarde feiten naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – van na te melden duur - ook nog een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij de bijzondere voorwaarden te gelasten, zoals geadviseerd door Reclassering Nederland.
7 Het beslag
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de verdachte al afstand heeft gedaan van het wapen, genoemd onder nummer 1 op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst. De rechtbank zal daarover om die reden niet beslissen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 3 t/m 5, 10 en 11 en van de onder de verdachte inbeslaggenomen fotocamera van het merk Sony Cybershot.
De rechtbank zal de onder verdachte inbeslaggenomen koffer (tas), genoemd op voornoemde lijst onder nummer 8, verbeurd verklaren nu dit een voorwerp is met behulp waarvan de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
De rechtbank zal het onder de verdachte inbeslaggenomen geld, genoemd op voornoemde lijst onder nummer 12, verbeurd verklaren nu dit geheel of grotendeels door middel van het onder 2 bewezen verklaarde feit is verkregen.
De rechtbank heeft bij de beslissing tot het verbeurd verklaren van voornoemde voorwerpen rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde (één of meer van) na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan en/of De Waag en/of een andere soortgelijke instelling. Daartoe moet veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis voor 17.00 uur melden bij Reclassering Nederland op Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE Utrecht.
- met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder de nummers 3 t/m 5, 10 en 11 op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst en van onder de verdachte inbeslaggenomen fotocamera van het merk Sony Cybershot;
- verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 8 en 12;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van het voorarrest gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 september 2011.
Mrs. N.E.M. Kranenbroek en R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.