ECLI:NL:RBUTR:2011:BV6323

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600313-11 [P] en 16/600479-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met zware mishandeling

Op 14 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 maart 2011 in Maarssen een persoon heeft mishandeld en op 24 mei 2011 een andere persoon heeft bedreigd. De rechtbank achtte de mishandeling bewezen, waarbij de verdachte het slachtoffer met zijn vuist heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot letsel en pijn. De bedreiging werd ook bewezen verklaard, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit tegen het slachtoffer, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het recidiverisico van de verdachte, dat door een reclasseringsadvies werd onderbouwd. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en vertoonde problematiek op het gebied van agressie en middelengebruik. Ondanks de openhartigheid van de verdachte over zijn gedragingen, oordeelde de rechtbank dat behandeling noodzakelijk was. De rechtbank besloot om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 49 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, en om de proeftijd van een eerder vonnis met een jaar te verlengen.

De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder de verplichting voor de verdachte om zich te houden aan voorschriften van de Reclassering Nederland, inclusief deelname aan een ambulante behandeling voor zijn problematiek. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak voor de verdachte om aan zijn gedrag te werken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/600313-11 [P] en 16/600479-10 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
verblijvende op het [adres] te ([postcode]) [woonplaats].
Raadsman mr. G.Tj. de Jong, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 29 maart 2011 te Maarssen een persoon heeft mishandeld;
feit 2: op 24 mei 2011 te Maarssen een persoon heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten. Zij heeft dit onder andere onderbouwd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit door te verwijzen naar de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van verdachte en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit door te verwijzen naar de aangifte, de getuigenverklaring en de verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de beide ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte heeft ten aanzien van het tweede feit verklaard dat hij weliswaar een blikje energydrank in zijn hand had, maar dat dit blikje al open was en dat hij daar niets mee wilde doen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij weliswaar bedreigingen heeft geuit, maar dat het niet zo is gegaan als door aangeefster en getuige [getuige 1] is verklaard tegenover de politie.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Met betrekking tot feit 1
4.3.1.1 De bevindingen van de verbalisanten
Op 29 maart 2011 spreekt verbalisant [verbalisant] met [slachtoffer 1]. Zij heeft tegenover hen verklaard dat zij verdachte diezelfde dag tegenkwam aan het Bisonspoor te Maarssen (de rechtbank begrijpt: gemeente Stichtse Vecht). [slachtoffer 1] rook dat verdachte alcohol gedronken had en zag dat hij een fles wodka in zijn hand had. Toen [slachtoffer 1] verdachte afweerde met haar hand, stootte zij met haar hand tegen de hand van verdachte aan waarin hij de fles drank vast had. Er kwam drank uit de fles over de kleding van verdachte. Verdachte werd boos en sloeg [slachtoffer 1] met zijn gebalde vuist. [slachtoffer 1] vertelde de verbalisant dat zij voelde dat de klappen terecht kwamen op haar achterhoofd en rug. De klappen op haar rug deden haar zoveel pijn dat zij voelde dat zij even geen adem kon halen. Door de klappen viel zij met haar bromfiets om. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag, heeft verdachte haar meerdere malen geschopt tegen haar lichaam. [slachtoffer 1] heeft verteld dat zij pijn aan haar hoofd heeft. De verbalisant nam waar dat de hoofdhuid van [slachtoffer 1] rood was en voelde dat deze gloeide. Ook zag de verbalisant een tweetal rode plekken op de rug van [slachtoffer 1]. Toen de verbalisant deze plekken aanraakte, hoorde zij [slachtoffer 1] “AU!” roepen.
4.3.1.2 De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat het klopt dat hij [slachtoffer 1] mishandeld heeft. Hij heeft [slachtoffer 1] een klets heeft gegeven, haar getrapt tegen haar billen of onderrug en tegen haar achterhoofd geslagen. Hij zag dat [slachtoffer 1] met scooter en al op de grond viel.
4.3.1.3 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1]. De rechtbank acht derhalve het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2 Met betrekking tot feit 2
De rechtbank stelt voorop dat de door verdachte aangevoerde bewijsverweren geen aanleiding geven tot een afzonderlijke bespreking daarvan. Zij vinden hun weerlegging in na te noemen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
4.3.2.1 Het verhoor van aangeefster
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat zij op 25 mei 2011 (de rechtbank begrijpt 24 mei 2011) in Maarssen (de rechtbank begrijpt: gemeente Stichtse Vecht) was met haar vriendin [getuige 2] toen zij daar verdachte tegen kwam. Zij zag dat verdachte naar [getuige 2] keek en met versnelde pas op haar af kwam lopen. Hij ging dicht op haar staan en begon op een agressieve manier tegen haar te praten. Aangeefster vroeg toen aan verdachte of hij wat rustiger kon doen. Vervolgens keek verdachte aangeefster aan en stapte op haar af. Zij hoorde hem zeggen: “Ik heb hier een blikje en die kan je op je kop krijgen”. Zij zag dat hij op een explosieve manier zijn blikje energiedrank uit zijn jaszak pakte. Het blikje was niet geopend. Aangeefster schrok hiervan. Verdachte deed het blikje vervolgens weer in zijn jaszak en zei: “Ik weet wel waar je woont” en “Ik kom naar je huis en ik pak je wel onverwachts!” en “Wanneer ik klaar met je ben dan zal iedereen van je schrikken als ze je nog zullen zien!” Het kwam aangeefster zeer bedreigend over. Zij verklaart dat zij het idee had dat verdachte zijn woorden ieder moment in daden zou kunnen omzetten. Aangeefster was ervan overtuigd dat hij haar geweld zou aandoen.
4.3.2.2 Het verhoor van getuige [getuige 2]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op dinsdag 25 mei 2011(de rechtbank begrijpt: 24 mei 2011) met [slachtoffer 2] in de wijk Antilopespoor te Maarssen was. Daar kwamen zij verdachte tegen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] vervolgens bedreigd met de woorden: “Ik weet waar jij woont. Ik ga nu wel even naar je huis. En dan verbouw ik je even, zodat niemand je meer herkent!” Aangeefster vertelde aan [getuige 2] dat zij zich erg bedreigd voelde door de woorden die verdachte tegen haar had geroepen.
4.3.2.3 De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster en [getuige 2] tegenkwam en een blikje Red Bull in zijn hand had. Hij heeft tegen aangeefster gezegd: “Ik weet wel waar jij woont” en “Ik kom naar je huis en pak je onverwachts.”
4.3.2.4 De conclusie van de rechtbank
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2]. De rechtbank acht derhalve het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 maart 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] tegen haar hoofd en rug heeft gestompt en tegen haar rug heeft geschopt, en tegen andere lichaamsdelen heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 24 mei 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vol blikje drank in een hand genomen en daarbij voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik heb hier een blikje en die kan je voor je kop krijgen”, en vervolgens die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: “Ik weet wel waar je woont, ik kom naar je huis en ik pak je wel onverwachts, wanneer ik klaar ben dan zal iedereen schrikken als ze je nog zullen zien”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: mishandeling
feit 2: bedreiging met zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten:
- een gevangenisstraf voor de duur van 49 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest;
ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging:
- verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar, met wijziging van de bijzondere voorwaarde, in die zin dat hieraan wordt toegevoegd:
ook als dat inhoudt ambulante behandeling op het gebied van agressie en middelengebruik.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier niet onlogisch of evident onjuist is. Raadzaam is dat verdachte de begeleiding krijgt die hij nodig heeft. De raadsman licht toe dat verdachte zelf ook van mening is dat het tijd wordt om aan zichzelf te gaan werken en dat hij derhalve bereid is zich te houden aan bijzondere voorwaarden indien die door de rechtbank worden opgelegd. Verdachte onthoudt zich op dit moment van drugs en alcohol, ook dankzij de mensen in zijn omgeving waaronder in het bijzonder zijn vriendin.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt zij daarin de redenen voor de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor genoemde mishandeling en bedreiging van leeftijdsgenoten.
Ondanks het geringe letsel bij het slachtoffer van de mishandeling, heeft verdachte angstgevoelens bij zijn slachtoffer teweeg gebracht, zelfs in die mate dat zij geen aangifte durfde te doen.
Ook het slachtoffer van de bedreiging moet leven met gevoelens van onrust en onveiligheid.
Daarnaast vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte zich – niet alleen tijdens een proeftijd, maar bovenal – tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, te weten de bedreiging van mevrouw [slachtoffer 2] (het onder 2 ten laste gelegde feit). Verdachte heeft hiermee tevens laten zien dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan een voorwaardelijk opgelegde straf en een schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Volgens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 28 juli 2011, is verdachte in het verleden meermalen veroordeeld tot gevangenisstraf, waaronder eenmaal eerder (voorwaardelijk) voor een bedreiging, heeft hij de status ‘veelpleger’ gehad en is hem in 2005 de ISD-maatregel opgelegd.
Door reclasseringswerker M. Musch is namens de Reclassering Nederland d.d. 22 juli 2011 omtrent verdachte een reclasseringsadvies opgemaakt. Uit dit advies blijkt dat het recidiverisico groot is in verband met agressie- en middelenproblematiek en dat begeleiding van verdachte om die reden geïndiceerd is. De reclassering adviseert de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden, gericht op de behandeling van verdachtes problematiek.
De rechtbank heeft voorts gelet op de proceshouding van verdachte. Hij heeft open verteld over hetgeen hij zich van de incidenten kan herinneren en welke gevoelens bij hem naar aanleiding hiervan naar boven zijn gekomen. Daarmee heeft verdachte de indruk gewekt oprecht spijt te tonen voor zijn gedragingen. Verdachte zal in de toekomst echter wel moeten laten zien dat hij dergelijke confrontaties uit de weg zal gaan.
Alles overwegende is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank acht het echter niet wenselijk verdachte voor de bewezenverklaarde feiten naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook nog een gedeeltelijke voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank zal daarom volstaan met de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dat inmiddels door de verdachte is ondergaan, en de behandeling van verdachtes agressie- en middelenproblematiek – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - nader vorm geven bij de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
Aan verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 31 augustus 2010 onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop, alsmede in aanmerking nemende dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een ambulante behandeling nodig heeft op het gebied van middelengebruik en agressieregulatie, zal de rechtbank, in navolging van de officier van justitie, de proeftijd verlengen met één jaar en de bijzondere voorwaarden als hierna te melden wijzigen en aanvullen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: mishandeling;
feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van 31 augustus 2010 van de rechtbank Utrecht met een termijn van 1 (één) jaar;
- wijzigt de in genoemd vonnis gestelde bijzondere voorwaarde als volgt:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling voor middelen- en agressieproblematiek bij de Waag en Centrum Maliebaan of soortgelijke instellingen.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 september 2011.
Mrs. N.E.M. Kranenbroek en R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.