4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Met betrekking tot feit 1
4.3.1.1 De aangifte van [slachtoffer]
Op 17 maart 2010 heeft aangever tegenover de politie verklaard dat hij die dag omstreeks 22.55 uur met zijn personenauto, een rode Renault Megane, wegreed bij de sporthal aan de Kees Boekelaan te Bilthoven. Toen hij naar rechts de weg wilde opdraaien zag hij een zilverkleurige Golf 4 uit het parkeervak komen rijden, die dwars voor zijn auto stopte. Uit deze auto zag hij een drietal jongens stappen. Een grote dikke negroïde jongen, een blanke jongen met half lang haar en een kleine Marokkaanse jongen met zwart krullend haar. Achter de auto van de jongens stopte nog een scootertje waar een Marokkaanse jongen met een helm op zat. De kleine Marokkaanse jongen die uit de auto kwam was als eerste bij aangever en aangever hoorde hem zeggen: “Wat kijk je kankerlijer” of iets dergelijks. Aangever probeerde uit zijn auto te stappen en zag dat de grote negroïde jongen met een gezet postuur tegen zijn portier trapte, waardoor dat portier werd dichtgeslagen. Aangever wist hierna uit zijn auto te komen en zag dat de grote negroïde jongen hem probeerde te slaan. Deze klap kon aangever ontwijken. Aangever zag en hoorde een Nederlandse jongen met half lang donker haar zeggen: “Hij is in zijn eentje, doe normaal”. Aangever weet dat deze jongen [A] wordt genoemd. Aangever voelde op dat moment dat hij vanaf de linkerkant een klap kreeg op zijn linkeroog. Aangever zag dat aan zijn linkerzijde de Nederlandse jongen stond. Aangever stond vervolgens met zijn rug in de richting van het bestuurdersportier van zijn auto. Recht tegenover hem maar iets naar links stond de Nederlandse jongen die ze [A] noemen. Rechts van deze jongen stond de forse negroïde jongen en rechts van die jongen stond de kleine Marokkaanse jongen met de helm, die eerder aan kwam rijden op de scooter. Meteen rechts van aangever, dus ook langs de auto stond een kleine Marokkaanse jongen met in zijn handen een donkerbruine riem met een grote gesp. Deze kleine Marokkaanse jongen sloeg aangever met de riem meerdere malen op zijn lichaam. Aangever voelde onder meer dat hij met de riem werd geslagen op zijn rechter bovenarm en rug. Aangever voelde vervolgens dat hij aan alle kanten werd geslagen. Terwijl aangever achteruit probeerde weg te lopen voelde hij dat hij een trap in zijn rug en trappen tegen zijn benen kreeg. Om hem heen zag hij allemaal jongens die hem trapten en sloegen. Op een gegeven moment kwam aangever bij de muur van de sporthal te staan. Aangever zag en voelde dat de Nederlandse jongen hem met zijn beide armen om zijn middel vastpakte. Aangever was zich toen niet meer helemaal bewust van wat er gebeurde. Aangever voelde nog wel dat hij meerdere keren met de riem op zijn lichaam werd geraakt. Ook voelde hij dat hij met iets keihards, waarvan aangever denkt dat het een steen was, op zijn hoofd werd geslagen.
Aangever heeft bij de politie signalementen opgegeven van de vier verdachten. Hierbij heeft aangever opgemerkt dat hij van de Marokkaanse jongen met de helm zeker klappen heeft gehad. Tijdens een nader verhoor heeft aangever bij de politie verklaard dat alle jongens die voor aangever stonden, dus ook die jongen op de bromfiets, hem geslagen hebben.
4.3.1.2 De bevindingen van verbalisanten
Door de gealarmeerde verbalisanten werd tussen de personenauto van aangever en de muur van de sporthal een deel van een gesp aangetroffen. Het was verbalisanten ambtshalve bekend dat de eigenaar van de voornoemde grijze Volkswagen Golf [A] is. In de auto van [A] werd een bruine lederen riem zonder gesp aangetroffen.
4.3.1.3 De verklaring van getuige [getuige]
De getuige heeft verklaard dat hij zag dat er geslagen en geschopt werd. Vervolgens zag hij dat de jongens in de Golf snel wegreden en dat de jongen op de brommer er gelijk achter aan weg reed. Zo ver de getuige heeft kunnen zien zijn de Golf en de brommer achter elkaar aan blijven rijden.
4.3.1.4 De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op een gegeven moment zich los heeft getrokken en dat hij toen heeft gezien dat er nog drie personen om de man heen stonden, waar [verdachte] er een van was. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat [verdachte] de man een zet heeft gegeven omdat de man met zijn broertje aan het duwen en trekken was. De man gaf [verdachte] vervolgens een klap. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij zelf aan het eind van het gevecht aangever een vuistslag heeft uitgedeeld.
4.3.1.5 De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en nog twee vrienden in de auto zat en dat zijn vriend [verdachte] achter hem op de scooter reed. Hij heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] voor de auto van de man stond en dat de man richting [verdachte] liep. Vervolgens werd er over en weer geduwd en heeft de man [verdachte] geslagen met zijn vuist. Het werd een stoeipartij tussen hen, waarbij over en weer klappen werden gegeven.
4.3.1.6 De verklaring van verdachte [verdachte]
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als bij de behandeling ter
terechtzitting verklaard dat hij de Marokkaanse jongen was die een helm droeg en op een brommer kwam aanrijden. Zijn rol heeft zich beperkt tot het proberen om mensen weg te trekken. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf aangever niet heeft aangeraakt. Aangever daagde vervolgens iedereen uit volgens verdachte. Aangever heeft verdachte een flinke klap met de vuist gegeven op het jukbeen. Verdachte heeft verklaard dat er over en weer gevochten is, maar heeft ontkend zelf aangever geslagen te hebben.
4.3.1.7 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat van ‘in vereniging’ plegen van geweld in de zin van art. 141, eerste lid, Sr sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt (vgl. HR 8 februari 2011, LJN BO9823, HR 12 oktober 2010, LJN BM2474, NJ 2010/560).