ECLI:NL:RBUTR:2011:BV6320

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/191538-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld gepleegd in vereniging

Op 29 augustus 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer op 17 maart 2010 te Bilthoven. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. van Loo, heeft ontkend geweld te hebben gebruikt en stelde dat zijn rol beperkt was tot het wegtrekken van een medeverdachte. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer meerdere klappen heeft gekregen, onder andere met een riem. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en medeverdachten de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld bevestigden. De rechtbank achtte het feit bewezen en legde een werkstraf op van 40 uren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede ten laste gelegd feit, namelijk diefstal in vereniging, wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte, die als first offender werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/191538-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats].
Raadsman mr. M. van Loo, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: deel heeft uitgemaakt van een groep die op de Kees Boekelaan te Bilthoven geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer];
feit 2: samen met anderen goederen heeft gestolen van [slachtoffer].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij heeft dit onder andere onderbouwd door te verwijzen naar de verklaring van aangever, de verklaring van getuige [getuige] en de verklaring van verdachte zelf. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Voor een veroordeling op grond van het openlijk in vereniging geweld plegen is een significante bijdrage van verdachte noodzakelijk. Het is volgens de raadsman weliswaar duidelijk dat verdachte met zijn vrienden op de Kees Boekelaan is geweest, maar verdachte zat niet in de auto en hij heeft zich afzijdig gehouden van de groep. Enkel op het moment dat zijn broertje klappen heeft gekregen, heeft verdachte zich tussen de groep begeven en heeft hij zijn broertje weggetrokken zonder geweld te gebruiken. Daarbij heeft verdachte een klap van aangever ontvangen. Vervolgens is verdachte weggereden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, evenals de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het ten laste gelegde feit kan niet bewezen worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Met betrekking tot feit 1
4.3.1.1 De aangifte van [slachtoffer]
Op 17 maart 2010 heeft aangever tegenover de politie verklaard dat hij die dag omstreeks 22.55 uur met zijn personenauto, een rode Renault Megane, wegreed bij de sporthal aan de Kees Boekelaan te Bilthoven. Toen hij naar rechts de weg wilde opdraaien zag hij een zilverkleurige Golf 4 uit het parkeervak komen rijden, die dwars voor zijn auto stopte. Uit deze auto zag hij een drietal jongens stappen. Een grote dikke negroïde jongen, een blanke jongen met half lang haar en een kleine Marokkaanse jongen met zwart krullend haar. Achter de auto van de jongens stopte nog een scootertje waar een Marokkaanse jongen met een helm op zat. De kleine Marokkaanse jongen die uit de auto kwam was als eerste bij aangever en aangever hoorde hem zeggen: “Wat kijk je kankerlijer” of iets dergelijks. Aangever probeerde uit zijn auto te stappen en zag dat de grote negroïde jongen met een gezet postuur tegen zijn portier trapte, waardoor dat portier werd dichtgeslagen. Aangever wist hierna uit zijn auto te komen en zag dat de grote negroïde jongen hem probeerde te slaan. Deze klap kon aangever ontwijken. Aangever zag en hoorde een Nederlandse jongen met half lang donker haar zeggen: “Hij is in zijn eentje, doe normaal”. Aangever weet dat deze jongen [A] wordt genoemd. Aangever voelde op dat moment dat hij vanaf de linkerkant een klap kreeg op zijn linkeroog. Aangever zag dat aan zijn linkerzijde de Nederlandse jongen stond. Aangever stond vervolgens met zijn rug in de richting van het bestuurdersportier van zijn auto. Recht tegenover hem maar iets naar links stond de Nederlandse jongen die ze [A] noemen. Rechts van deze jongen stond de forse negroïde jongen en rechts van die jongen stond de kleine Marokkaanse jongen met de helm, die eerder aan kwam rijden op de scooter. Meteen rechts van aangever, dus ook langs de auto stond een kleine Marokkaanse jongen met in zijn handen een donkerbruine riem met een grote gesp. Deze kleine Marokkaanse jongen sloeg aangever met de riem meerdere malen op zijn lichaam. Aangever voelde onder meer dat hij met de riem werd geslagen op zijn rechter bovenarm en rug. Aangever voelde vervolgens dat hij aan alle kanten werd geslagen. Terwijl aangever achteruit probeerde weg te lopen voelde hij dat hij een trap in zijn rug en trappen tegen zijn benen kreeg. Om hem heen zag hij allemaal jongens die hem trapten en sloegen. Op een gegeven moment kwam aangever bij de muur van de sporthal te staan. Aangever zag en voelde dat de Nederlandse jongen hem met zijn beide armen om zijn middel vastpakte. Aangever was zich toen niet meer helemaal bewust van wat er gebeurde. Aangever voelde nog wel dat hij meerdere keren met de riem op zijn lichaam werd geraakt. Ook voelde hij dat hij met iets keihards, waarvan aangever denkt dat het een steen was, op zijn hoofd werd geslagen.
Aangever heeft bij de politie signalementen opgegeven van de vier verdachten. Hierbij heeft aangever opgemerkt dat hij van de Marokkaanse jongen met de helm zeker klappen heeft gehad. Tijdens een nader verhoor heeft aangever bij de politie verklaard dat alle jongens die voor aangever stonden, dus ook die jongen op de bromfiets, hem geslagen hebben.
4.3.1.2 De bevindingen van verbalisanten
Door de gealarmeerde verbalisanten werd tussen de personenauto van aangever en de muur van de sporthal een deel van een gesp aangetroffen. Het was verbalisanten ambtshalve bekend dat de eigenaar van de voornoemde grijze Volkswagen Golf [A] is. In de auto van [A] werd een bruine lederen riem zonder gesp aangetroffen.
4.3.1.3 De verklaring van getuige [getuige]
De getuige heeft verklaard dat hij zag dat er geslagen en geschopt werd. Vervolgens zag hij dat de jongens in de Golf snel wegreden en dat de jongen op de brommer er gelijk achter aan weg reed. Zo ver de getuige heeft kunnen zien zijn de Golf en de brommer achter elkaar aan blijven rijden.
4.3.1.4 De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op een gegeven moment zich los heeft getrokken en dat hij toen heeft gezien dat er nog drie personen om de man heen stonden, waar [verdachte] er een van was. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat [verdachte] de man een zet heeft gegeven omdat de man met zijn broertje aan het duwen en trekken was. De man gaf [verdachte] vervolgens een klap. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij zelf aan het eind van het gevecht aangever een vuistslag heeft uitgedeeld.
4.3.1.5 De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en nog twee vrienden in de auto zat en dat zijn vriend [verdachte] achter hem op de scooter reed. Hij heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] voor de auto van de man stond en dat de man richting [verdachte] liep. Vervolgens werd er over en weer geduwd en heeft de man [verdachte] geslagen met zijn vuist. Het werd een stoeipartij tussen hen, waarbij over en weer klappen werden gegeven.
4.3.1.6 De verklaring van verdachte [verdachte]
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als bij de behandeling ter
terechtzitting verklaard dat hij de Marokkaanse jongen was die een helm droeg en op een brommer kwam aanrijden. Zijn rol heeft zich beperkt tot het proberen om mensen weg te trekken. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf aangever niet heeft aangeraakt. Aangever daagde vervolgens iedereen uit volgens verdachte. Aangever heeft verdachte een flinke klap met de vuist gegeven op het jukbeen. Verdachte heeft verklaard dat er over en weer gevochten is, maar heeft ontkend zelf aangever geslagen te hebben.
4.3.1.7 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat van ‘in vereniging’ plegen van geweld in de zin van art. 141, eerste lid, Sr sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt (vgl. HR 8 februari 2011, LJN BO9823, HR 12 oktober 2010, LJN BM2474, NJ 2010/560).
De rechtbank overweegt dat verdachte zowel tegenover de politie als bij de behandeling ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn rol beperkt is gebleven tot het wegtrekken van iemand bij aangever. Vervolgens heeft verdachte een klap gekregen van aangever en is hij vertrokken op zijn brommer voordat de rest wegging, aldus verdachte. Voorgaande verklaring van verdachte acht de rechtbank onaannemelijk. De getuige [getuige], die niet betrokken was bij het incident, heeft juist verklaard dat de jongen op de brommer achter de auto aan wegreed. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte er tot het einde bij is geweest. Daarnaast heeft niet alleen aangever verklaard dat verdachte (de jongen met de helm) hem geslagen heeft, maar ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat verdachte enige vorm van geweld heeft gebruikt tegen aangever.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte in dit geval een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging tegen aangever. De rechtbank acht derhalve het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat er is geslagen met een schroevendraaier.
4.3.2 Met betrekking tot feit 2
4.3.2.1 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de onder 2 ten laste gelegde diefstal (in vereniging) en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 17 maart 2010 te Bilthoven, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een parkeerplaats gelegen aan de Kees Boekelaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit, terwijl voornoemde [slachtoffer] werd vastgepakt/vastgehouden, het slaan en/of stompen en/of trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of het slaan van [slachtoffer] voornoemd met een (gesp van een) riem.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht vervangende hechtenis van 30 dagen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van beide feiten. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank een ander oordeel heeft, rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte first offender is en het feit dateert uit maart 2010. Verder heeft de raadsman er nog op gewezen dat de vader van verdachte is overleden toen hij dertien jaar oud was en dat verdachte zeer gemotiveerd is voor zijn opleiding.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor genoemde openlijke geweldpleging.
Verdachte en zijn mededaders hebben de confrontatie gezocht met het slachtoffer. Vervolgens is excessief geweld uitgeoefend tegen het slachtoffer, waarbij onder meer is geslagen met een riem met een gesp er aan.
Naast het forse lichamelijke letsel wat het slachtoffer heeft opgelopen, geeft de psychische impact van het incident wellicht de grootste schade. Een dergelijke openlijke geweldpleging roept daarnaast bij omstanders, en ook in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op.
De persoon van verdachte
Uit de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 12 april 2011, blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en derhalve gezien kan worden als first offender.
Door reclasseringswerker mw. K. Lakeman is namens de Reclassering Nederland d.d. 25 februari 2011 omtrent verdachte een reclasseringsadvies opgemaakt. Uit dit advies blijkt dat er geen problemen zijn geconstateerd op de leefgebieden en dat begeleiding om die reden niet geïndiceerd is.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 augustus 2011.