ECLI:NL:RBUTR:2011:BV6255

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/610201-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van levensgezel en agent met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 december 2011, is de verdachte veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel en een agent. De feiten vonden plaats op 19 september 2011 in Soest, waar de verdachte tijdens een transport naar het politiebureau de agent mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn levensgezel heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. De agent, die de verdachte in het dienstvoertuig vervoerde, werd ook mishandeld toen de verdachte zijn vuist in de richting van het gezicht van de agent bewoog. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers, ondersteund door foto’s van het letsel, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de mishandelingen. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor deze beschuldiging.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 19 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 100,00 te betalen aan de benadeelde partij, de agent, voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank benadrukte het belang van begeleiding door de reclassering en een behandeling om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/610201-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: primair: heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2: [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en onder
2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het voorgaande heeft de officier van justitie onderbouwd door te ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit te verwijzen naar de verklaring van [slachtoffer] bij de politie en het proces-verbaal van bevindingen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, het schoppen/trappen, en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, het slaan met gebalde vuist, niet bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. Alleen de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] bij de politie is voor de rechtbank onvoldoende om de poging haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bewezen te verklaren nu deze verklaring op dit punt niet wordt ondersteund door enig ander wettig bewijsmiddel. Derhalve zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Bewezen
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Dit blijkt uit:
- de verklaring van [slachtoffer] bij zowel de politie als ook ter zitting;
- de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Niet bewezen kan worden dat verdachte heeft geschopt of getrapt tegen het hoofd/lichaam van [slachtoffer], nu verdachte dit heeft ontkend en de foto’s van het letsel niet duiden op letsel door een schop of trap met geschoeide voet. Ook [slachtoffer] kan hierover geen uitsluitsel geven. Ze heeft een harde klap op de linkerzijde van haar gezicht gevoeld (waar ook het letsel is geconstateerd) en is daardoor ten val gekomen. Maar ze heeft niet gezien dat ze is getrapt. Uit haar verklaring bij de politie blijkt dat ze het schoppen afleidt uit wat ze heeft gevoeld nadat ze door de klap op de grond was gevallen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. Aangever [verbalisant 1], hoofdagent van politie regio Utrecht, heeft verklaard dat hij op 19 september 2011 in Soest verdachte achterin het dienstvoertuig heeft laten plaats nemen om hem over te brengen naar het politiebureau in Baarn. Hij ging vervolgens zelf naast de verdachte zitten. Tijdens het vervoer haalde verdachte eerst zijn telefoon uit zijn broekzak. Vervolgens maakte hij zijn riem los en pakte daarna zijn shag uit zijn kontzak. Aangever zei hem dat hij niet mocht roken. Omdat verdachte aankondigde toch een shagje te gaan draaien en het pakje shag openklapte, pakte aangever de shag af. Toen aangever vervolgens in de richting van verdachte keek, zag hij dat verdachte zijn rechterhand tot een vuist had gebald en dat hij zijn rechterarm naar achteren bewoog. Hij zag dat verdachte zijn vuist, kennelijk opzettelijk en met kracht in de richting van het gezicht van aangever bewoog. Hij voelde dat de vuist hem raakte naast zijn linkeroog en tegen zijn linkerslaap. Voorgaande wordt ondersteund door de verklaring van de collega van aangever, [verbalisant 2], die heeft verklaard dat er een incident plaatsvond op de achterbank, waardoor hij als bestuurder het voertuig wilde laten stoppen. Daar komt bij dat er foto’s in het dossier aanwezig zijn waaruit blijkt dat aangever een rode plek op zijn jukbeen heeft. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij enkel zijn pakje shag wilde terugpakken en dat aangever dit pakje ter hoogte van zijn oog vast had, waardoor hij aangever waarschijnlijk heeft geraakt, acht de rechtbank zeer onaannemelijk.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
hij op 19 september 2011 te Soest opzettelijk mishandelend zijn
levensgezellin, te weten [slachtoffer], tegen het hoofd heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 19 september 2011 te Soest en / of Baarn, opzettelijk
mishandelend een ambtenaar, te weten
[verbalisant 1], hoofdagent van politie regio Utrecht, wijk Eemdal,
gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
met gebalde vuist in het gezicht heeft gestompt,
waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft
ondervonden;
Voorzover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
mishandeling begaan tegen zijn levensgezel;
feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 231 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij Forensisch polikliniek JusTact of een soortgelijke instelling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er daarnaast een maximale gevangenisstraf van 3 à 4 maanden voorwaardelijk wordt opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen in één nacht. Dat zijn ernstige feiten. Verdachte heeft met deze feiten blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor andere personen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten;
- een de verdachte betreffend rapport van Reclassering Nederland van 16 november 2011. Uit dit rapport blijkt dat er met name problemen zijn op de leefgebieden huisvesting, relatie met partner, alcoholgebruik en gedrag en houding. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Derhalve is het advies om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met hierbij als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur gelijk aan het voorarrest. De rechtbank deelt de conclusies van de reclassering zoals hierboven verwoord.
Met de voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en een voorwaardelijke gevangenisstraf maakt zowel een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk als ook een behandeling bij JustTact of een soortgelijke instelling.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 250,00 aan immateriële schade ten aanzien van feit 2.
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de voornoemde vordering.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de hoogte van het toegewezen bedrag moet worden gematigd en dat verdachte dit bedrag in termijnen kan betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde bedrag is voldoende duidelijk omschreven en aannemelijk gemaakt en zal toegewezen worden tot een bedrag van € 100,00. Het verzoek van de raadsman om dit bedrag in termijnen te kunnen betalen, wordt gelet op de hoogte hiervan afgewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 19 weken;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
- Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een ambulante behandeling bij Forensische polikliniek JustTact, dan wel een soortgelijke instelling;
- met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling de veroordeelde bij de naleving
van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 100,00, ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], € 100,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. J.R. Krol en
mr. M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 december 2011.