ECLI:NL:RBUTR:2011:BV5471

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601263-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in drugshandelzaak na gebrek aan bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 7 november 2011, stond de verdachte terecht op verdenking van het voorhanden hebben en handelen in diverse soorten drugs, waaronder cocaïne, heroïne, MDMA en hasj. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het bezit van hard- en softdrugs. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 3 oktober 2011, waarna het onderzoek op 24 oktober 2011 werd gesloten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van tientallen tapgesprekken tussen de verdachte en medeverdachten, die niet voldoende bewijs opleverden voor de beschuldigingen. Ook werden er bij de verdachte geen verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er geen gestructureerd samenwerkingsverband was dat kon worden aangemerkt als een criminele organisatie, en dat de verdachte niet bewust was van de aanwezigheid van drugs in de woning waar hij op 9 december 2010 werd aangehouden. Gezien het gebrek aan bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601263-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende aan de [adres], [woonplaats]
raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op de zitting van 24 oktober 2011 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld in harddrugs, dan wel harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj;
feit 2 subsidiair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj;
feit 3: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs;
feit 4: op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt in voorraad heeft gehad;
feit 5: op 9 december 2010 een hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of op 9 december 2010 een hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en heeft integrale vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat het wettig bewijs ontbreekt dat verdachte zou handelen in verdovende middelen.
Met betrekking tot de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat verdachte tijdens zijn aanhouding op het adres [adres] aanwezig was niets zegt over diens wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in die woning. De in die woning aangetroffen verdovende middelen bevonden zich op niet direct zichtbare plaatsen. In het dossier ontbreekt het aldus aan bewijs dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in die woning.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft gehandeld in cocaïne, heroïne, MDMA of amfetamine, dan wel één van deze harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 1).
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj (primair) of een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj (subsidiair) (feit 2).
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en overweegt hiertoe als volgt. In het dossier bevinden zich tientallen tapgesprekken welke in een tijdsbestek van enkele maanden zijn gevoerd. Deze gesprekken werden gevoerd door verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1]. Van enkele van deze gesprekken zou gezegd kunnen worden dat zij mogelijk betrekking hebben op verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter onvoldoende voor wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zou hebben gehandeld in verdovende middelen. Ook zijn er bij verdachte geen verdovende middelen aangetroffen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Het feit, de deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van de Opiumwet is sprake in geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarvan is sprake als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend om zich aan de regels te houden. Voorts is een zekere duurzaamheid van het samenwerkingsverband noodzakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een voldoende gestructureerd samenwerkingsverband voor het aannemen van een criminele organisatie in vorenbedoelde zin, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 ten laste gelegde.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten:
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 2] op 9 december 2010 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] aangehouden. Bij doorzoeking van deze woning zijn er – onder andere – diverse drugs aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich niet bewust te zijn geweest van de aanwezigheid van drugs in deze woning.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de ten laste gelegde verdovende middelen in voormelde woning op of omstreeks 9 december 2010 noch dat er sprake was van medeplegen van verdachte. Het enkel aanwezig zijn in een woning waar verdovende middelen worden aangetroffen is hiervoor onvoldoende.
Verdachte zal derhalve ook van deze ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. E.A. Messer en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2011.