parketnummer: 16/600100-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2011
[verdachte]
geboren in 1966 te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende aan de [adres], [woonplaats]
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te [woonplaats]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 24 oktober 2011 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld in harddrugs, dan wel harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj;
feit 2 subsidiair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj;
feit 3: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs;
feit 4: op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad 98,37 gram hasj;
feit 5: op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geld in voorraad heeft gehad;
feit 6: op 9 december 2010 een hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of op 9 december 2010 een hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Naar het oordeel van de raadsman kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van enig ten laste gelegd feit en de raadsman heeft dan ook integrale vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettig bewijs is voor het feit dat verdachte zich zou bezighouden met de handel in harddrugs.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat noch uit de tapgesprekken noch uit hetgeen is aangetroffen in de woning van verdachte het bewijs volgt dat verdachte zich zou hebben beziggehouden met de handel in softdrugs.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte kan worden afgeleid dat er tussen hen werd gesproken over hasj en niet meer. Verdachte was er niet van op de hoogte dat [medeverdachte 1] vragen over hasj stelde aan verdachte in een groter verband.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte er niet van op de hoogte was dat er zich een plak hasj op de kast in de woonkamer bevond.
De raadsman heeft tot slot vrijspraak bepleit van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, nu niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de ten laste gelegde verdovende middelen in de [adres] op of omstreeks 9 december 2010 noch dat er sprake was van medeplegen van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Algemene opmerkingen van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen in het hierna volgende verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer 2010294656 (einddossier), tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Voor zover geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna aan te duiden als overige geschriften) voor het bewijs gebruikt worden, worden deze uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Start en verloop van het onderzoek
Op 12 juli 2010 is een onderzoek gestart onder de naam 09Runner. Dit betrof een onderzoek naar de handel in verdovende middelen dat in georganiseerd verband plaatsvond.
Gedurende dit onderzoek werd vanaf 7 september 2010 het telefoonnummer [telefoonnummer] getapt. Tijdens de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de gebruiker van dit telefoonnummer werd vaak versluierd gesproken over hoeveelheden en soorten. Volgens de politie betrof de gebruiker van het telefoonnummer *[telefoonnummer] [medeverdachte 1]. Op 15 september 2010 werden inzake het onderzoek 09Runner verdachten aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. Bij doorzoekingen werden onder meer verdovende middelen, harddrugs en softdrugs, en een vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen. [medeverdachte 1] is toen niet aangehouden.
Op 4 oktober 2010 werd een onderzoek gestart onder de naam 09Vinger. 09Vinger was een vervolgonderzoek op 09Runner. Ook dit onderzoek had betrekking op de handel in verdovende middelen.
Naar aanleiding van de eerdere onderzoeksbevindingen in 09Runner werd [medeverdachte 1] als verdachte aangemerkt in onderzoek 09Vinger en werd ingaande 5 oktober 2010 het telefoonnummer *[telefoonnummer] getapt waarbij de politie er vanuit ging dat [medeverdachte 1] dat nummer nog steeds in gebruik had. Vervolgens bleek dat [medeverdachte 1] dat nummer niet meer in gebruik had.
Op 6 oktober 2010 werd een aanvullende aanvraag gedaan, aangezien het nummer *[telefoonnummer] kennelijk niet (meer) in gebruik was. Uit onderzoek van het tapverkeer van 09Runner bleek dit nummer toen in 2 verschillende toestellen geplaatst te zijn geweest. Dat betrof de toestellen met de IMEI-nummers *[nummer] en *[nummer]. Vanaf 7 oktober 2010 werden deze twee IMEI-nummers getapt.
Uit het tappen van het IMEI-nummer *[nummer] bleek dat [medeverdachte 1] vermoedelijk het nummer [telefoonnummer] in gebruik had.
Uit het tappen van het IMEI-nummer *[nummer] waarin het nummer *[telefoonnummer] was geplaatst, ontstond voorts het vermoeden van betrokkenheid bij de handel in drugs van [verdachte].
Aanhouding en doorzoeking
Op het adres [adres] zijn woonachtig, ondermeer, [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Tijdens de doorzoeking op 9 december 2010 werd onder andere het volgende aangetroffen en in beslaggenomen:
Keuken:
- een grammenweegschaal, merk Tanita, in een kastje onder de geiser
- een grammenweegschaal, merk Triton in lade tussen de handdoeken
- een grammenweegschaal, merkloos in lade tussen de handdoeken
Woonkamer:
- een plak samengeperste bruine substantie boven op de vitrinekast
Slaapkamer (van onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]):
- een geldbedrag van € 970,- in kledingkast tussen de kleding
- een zakje met wikkels op de kledingkast
- een zakje met acht zogenaamde “ponypacks” in kledingkast
- een potje vloeistof op kledingkast
- administratieve bescheiden in kledingkast
- bivakmuts met zelfgeknipte gaten
- een mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer]
Hal:
- zakje met weed in een jaszak aan de kapstok
Verdachte [verdachte] is op 1 februari 2011 aangehouden.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft gehandeld in cocaïne, heroïne, MDMA of amfetamine, dan wel één van deze harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken bleek dat in het toestel met het imeinummer *[nummer] het mobiele telefoonnummer *[telefoonnummer] zat. Gedurende de getapte periode zijn er 188 telefonische contacten over het imeinummer *[nummer] geweest. Volgens de politie konden hiervan 10 gesprekken, waarvan zich uitgewerkte verslagen in het dossier bevinden , als vermoedelijk verdovende middelen gerelateerd worden aangemerkt.
Op grond van het proces-verbaal van stemherkenning en de inhoud van tapgesprekken van 1 november 2010 , kan naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangenomen dat het telefoonnummer *[telefoonnummer] in gebruik was bij verdachte [verdachte]. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van de in het dossier opgenomen tapgesprekken van het nummer *[telefoonnummer] niet worden afgeleid dat deze betrekking hebben op harddrugs, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Ook overigens zijn in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verdachte zich bezighield met de handel in of het bezit van harddrugs, zodat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj (primair) of een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj (subsidiair).
In het dossier bevinden zich drie uitgewerkte tapverslagen van telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte], waar het naar het oordeel van de rechtbank gaat over softdrugs.
Het gaat om de volgende gesprekken:
Gespreksnummer 101 *[telefoonnummer] [verdachte] met *[telefoonnummer] [medeverdachte 1]
NNman[telefoonnummer] belt uit naar NNman[telefoonnummer].
NNman[telefoonnummer] vraagt of NNman[telefoonnummer] thuis is.
NNman[telefoonnummer] antwoordt bevestigend.
NNman[telefoonnummer] vraagt of hij het nummer van [naam] heeft.
NNman[telefoonnummer] vraagt welke [naam], of hij de [naam] uit Ondiep bedoelt.
NNman[telefoonnummer] antwoordt bevestigend.
NNman[telefoonnummer] zegt dat hij zijn nummer niet heeft en vraagt waarom.
NNman[telefoonnummer] vraagt of deze hasj voor hem kan regelen.
NNman[telefoonnummer] antwoordt: niet, hij doet niet meer, wat voor hasj wil je hebben
NNman[telefoonnummer]: ghabazzi (betekenis: kneedachtig, type hasj)
NNman[telefoonnummer]: ghabazzi is moeilijk [medeverdachte 1], heb ik ook nodig, maar ....(verbinding wordt plots verbroken).
Gespreksnummer 102 [medeverdachte 1] (sh) belt uit naar NNman[telefoonnummer].
NNman vraagt wat er met zijn telefoon aan de hand is.
[medeverdachte 1] vraagt of er niets is (vervolg gesprek. 101)
NNman antwoordt nee.
NNman zegt dat hij voor zichzelf had gezocht en niets heeft kunnen vinden (geen Ghabazzi, zie 101).
[medeverdachte 1] vraagt hem het door te geven als hij iets vindt.
NNman zegt dat hij dat zal doen en vraagt of hij de auto
heeft gestart.
[medeverdachte 1] antwoordt nee. [medeverdachte 1] gaat zo weer proberen en geeft
aan dat hij even weg was.
Gespreksnummer 110 *[telefoonnummer] [verdachte] met *[telefoonnummer] [medeverdachte 1]; NNman vraagt wat voor type precies van Ghabazzi hij wil
hebben.
[medeverdachte 1]: die ene van ongeveer 1000, of 1100
NNman geeft aan dat hij wel iets heeft kunnen vinden van 12,5.
[medeverdachte 1] geeft aan dat de klant ook net iets in Amsterdam voor
12,5 heeft gevonden (maw. wil voor minder).
NNman antwoordt: oke
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze gesprekken worden afgeleid dat verdachte gesprekken met zijn zoon [medeverdachte 1] voert over het regelen van hasj/ghabazzi, waarin [medeverdachte 1] aan verdachte vraagt of deze hasj/ghabbazzi voor hem kan regelen.
Uit deze gesprekken volgt echter niet dat het verdachte is gelukt aan hasj/ghabazzi te komen en dat er daadwerkelijk een levering van hasj/ghabazzi aan [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden. Ook overigens zijn hiervoor in het dossier geen aanwijzingen te vinden.
Derhalve kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte hasj heeft bereid of bewerkt of verwerkt of verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd.
Onder feit 2 is eveneens ten laste gelegd dat verdachte opzettelijk hasj aanwezig zou hebben gehad. In de woning van verdachte is een plak hasj aangetroffen van 98,37 gram, hetgeen afzonderlijk ten laste is gelegd onder feit 4, zodat naar het oordeel van de rechtbank het opzettelijk aanwezig hebben van hasj, zoals ten laste gelegd onder feit 2, niet ziet op deze aangetroffen plak hasj.
Nu het wettig bewijs ontbreekt voor het onder 2 ten laste gelegde feit, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Het feit, de deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van de Opiumwet is sprake in geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarvan is sprake als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend om zich aan de regels te houden. Voorts is een zekere duurzaamheid van het samenwerkingsverband noodzakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een voldoende gestructureerd samenwerkingsverband voor het aannemen van een criminele organisatie in vorenbedoelde zin, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 ten laste gelegde.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd dat hij op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad 98,37 gram hasj.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres] is op 9 december 2010 in de woonkamer, op de vitrinekast, een plak samengeperste bruine substantie aangetroffen van 98,37 gram.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de plak bruine substantie hasj betrof.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 december 2010 opzettelijk 98,37 gram hasj aanwezig heeft gehad. Immers, de hasj bevond zich in de woning waarvan verdachte de hoofdbewoner is. Bovendien is de hasj aangetroffen in de woonkamer van die woning op een vrij toegankelijke plek, namelijk bovenop een vitrinekast. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de plak hasj in zijn woning, niet aannemelijk.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten:
Op 9 december 2010 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de [adres] te [woonplaats].
Tijdens deze doorzoeking werd, ondermeer, het volgende aangetroffen en in beslaggenomen:
Hal woning:
- twee pakketjes met daarin een bruine geperste substantie met vermoedelijk hasj;
- een weegschaaltje;
Keuken woning:
- een weegschaaltje;
- blauw zakje met grijs/bruin poeder;
- plak bruine substantie, vermoedelijk hasj
- rood bakje met daarin een weegschaal
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp met bijbehorende demper, geschikt voor afdreiging
- een notitieboekje met hierin vermeld vermoedelijke geldbedragen
Woonkamer:
- een mobiele telefoon, merk Nokia, met het nummer [telefoonnummer]
- een mobiele telefoon, merk Blackberry
- een mobiele telefoon, merk Samsung, met het nummer [telefoonnummer]
Slaapkamer:
- een vuistvuurwapen
- glazen potje, met daarin poeder
Slaapkamer:
- een kogelwerend vest
Slaapkamer:
- een doosje met 42 scherpe 9mm patronen
- plastic zakje met groen poeder
Kelderbox:
- kunststof tas met daarin meerdere getapete blokken
- witte plastictas met daarin een grote witte bol
- Super de Boer plastictas met daarin een deegroller en diverse zakjes
- Albert Heijn plastic tas met daarin grote plakken bruine substantie, vermoedelijk hasj
- rode tas van Dirk met daarin diverse verpakkingsmaterialen en een zakje wit poeder
- stuk geperste bruine substantie vermoedelijk hasj.
Naar het oordeel van de officier van justitie kunnen de op de [adres] aangetroffen drugs worden toegerekend aan alle verdachten, dus ook aan verdachte [verdachte]. Volgens de officier van justitie komt uit het onderzoek naar voren dat de woning aan de [adres] een “safehouse” is en dat de verdachten na een levering veelvuldig naar de [adres] gaan en dat daar de spullen worden bewaard, bewerkt en verwerkt.
De rechtbank is echter van oordeel dat, wat er ook zij van het bestaan van een safehouse op de [adres] in [woonplaats], niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de ten laste gelegde verdovende middelen en geneesmiddelen in de woning op de [adres] op of omstreeks 9 december 2010, noch dat er sprake was van medeplegen van verdachte. Verdachte zal daarom van het onder 5 en 6 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 09 december 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 98,37 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid hasj. Softdrugs zijn stoffen die verslavend zijn en bij langdurig gebruik kunnen leiden tot maatschappelijk disfunctioneren en schade voor de gezondheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 17 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 6 maanden geëist. De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn. De rechtbank acht slechts het onder 4 ten laste gelegde feit bewezen en zal verdachte vrijspreken van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Voorts houdt de rechtbank rekening met hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslag
- beveelt de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. E.A. Messer en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2011.