ECLI:NL:RBUTR:2011:BV5389

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710373-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor cocaïnehandel met vrijspraak voor overige feiten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 7 november 2011, is verdachte [verdachte] veroordeeld voor de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne, wat bewezen is door afgeluisterde telefoongesprekken en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de andere ten laste gelegde feiten, waaronder de handel in hasj en deelname aan een criminele organisatie, waardoor verdachte van deze feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de gevolgen van de cocaïnehandel voor de samenleving. Verdachte is eerder veroordeeld, maar niet voor Opiumwetdelicten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 1 maand voorwaardelijk. Dit om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710373-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats]
raadsman mr. H.J. Ruysendaal, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op de zitting van 24 oktober 2011 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld in harddrugs, dan wel harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj;
feit 2 subsidiair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj;
feit 3: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs;
feit 4: op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt in voorraad heeft gehad;
feit 5: op 9 december 2010 een hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of op 9 december 2010 een hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Naar het oordeel van de raadsman kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van enig ten laste gelegd feit en de raadsman heeft dan ook integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman nog aangevoerd dat de ten laste gelegde periode niet aan verdachte kan worden toegerekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Algemene opmerkingen van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen in het hierna volgende verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer 2010294656 (einddossier), tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Voor zover geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna aan te duiden als overige geschriften) voor het bewijs gebruikt worden, worden deze uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
Start en verloop van het onderzoek
Op 12 juli 2010 is een onderzoek gestart onder de naam 09Runner. Dit betrof een onderzoek naar de handel in verdovende middelen dat in georganiseerd verband plaatsvond.
Gedurende dit onderzoek werd vanaf 7 september 2010 het telefoonnummer [telefoonnummer] getapt. Tijdens de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de gebruiker van dit telefoonnummer werd vaak versluierd gesproken over hoeveelheden en soorten. Volgens de politie betrof de gebruiker van het telefoonnummer *[telefoonnummer] [medeverdachte ]. Op 15 september 2010 werden inzake het onderzoek 09Runner verdachten aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. Bij doorzoekingen werden onder meer verdovende middelen, harddrugs en softdrugs, en een vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen. [medeverdachte ] is toen niet aangehouden.
Op 4 oktober 2010 werd een onderzoek gestart onder de naam 09Vinger. 09Vinger was een vervolgonderzoek op 09Runner. Ook dit onderzoek had betrekking op de handel in verdovende middelen.
Naar aanleiding van de eerdere onderzoeksbevindingen in 09Runner werd [medeverdachte ] als verdachte aangemerkt in onderzoek 09Vinger en werd ingaande 5 oktober 2010 het telefoonnummer *[telefoonnummer] getapt, waarbij de politie er vanuit ging dat [medeverdachte ] dat nummer nog steeds in gebruik had. Vervolgens bleek dat [medeverdachte ] dat nummer niet meer in gebruik had.
Op 6 oktober 2010 werd een aanvullende aanvraag gedaan, aangezien het nummer *[telefoonnummer] kennelijk niet (meer) in gebruik was. Uit onderzoek van het tapverkeer van 09Runner bleek dit nummer toen in 2 verschillende toestellen geplaatst te zijn geweest. Dat betrof de toestellen met de IMEI-nummers *[nummer] en *[nummer]. Vanaf 7 oktober 2010 werden deze twee IMEI-nummers getapt.
Uit het tappen van het IMEI-nummer *[nummer] bleek dat [medeverdachte ] vermoedelijk het nummer [telefoonnummer] in gebruik had.
Verdachte [verdachte] werd lopende het onderzoek als verdachte aangemerkt naar aanleiding van bij de andere verdachten afgetapte gegevensverkeer, waarnemingen en bevindingen in 09Vinger.
Aanhouding en doorzoeking
Bij de doorzoeking op het adres van verdachte [verdachte], [adres] in [woonplaats], werden op 18 januari 2011, onder meer, de volgende goederen aangetroffen en in beslaggenomen :
- een brokje op hasj gelijkende stof
- acht mobiele telefoons
- een simkaarthouder voor een Lyca simkaart nummer [telefoonnummer]
- een geldbedrag van € 295,00
Verdachte [verdachte] is op 18 januari 2011 aangehouden.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft gehandeld in cocaïne, heroïne, MDMA of amfetamine, dan wel één van deze harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Verklaring afnemer over [medeverdachte ]
Op 14 december 2010 heeft [getuige], die woonachtig is in [woonplaats], tegenover de politie verklaard dat hij de persoon op foto 1 (de rechtbank begrijpt [medeverdachte ]) herkende als [naam]. Hij kende deze [naam] sinds ongeveer 2 maanden en heeft van [naam] cocaïne gekocht.
Tapgesprekken met [medeverdachte ]
Binnen het onderzoek 09Runner maakte de verdachte [medeverdachte ] gebruik van de mobiele telefoonaansluiting: [telefoonnummer] . Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts als vaststaand worden aangenomen dat verdachte [medeverdachte ] gedurende het onderzoek 09Vinger, te weten vanaf 5 oktober 2010, de gebruiker is geweest van het telefoonnummer *[telefoonnummer].
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts, op grond van het proces-verbaal van bevindingen , alsmede op grond van de bevindingen van deskundige A.P.A. Broeders die heeft vastgesteld dat 8 van de zich in het dossier bevindende tapgesprekken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig zijn van verdachte [verdachte] , als vaststaand worden aangenomen dat verdachte [verdachte] de gebruiker is geweest van telefoonnummer *[telefoonnummer].
In het dossier bevinden zich uitgewerkte tapverslagen van telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte ]. Deze gesprekken houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
Gespreksnummer 68 met lijn *[telefoonnummer] [medeverdachte ] dd 9 september 2010
NNman[telefoonnummer] wordt gebeld door NNman[telefoonnummer].
NN[telefoonnummer] Vraagt waar [naam] is. Ais hij Overkapel krijgt te horen vraagt hij of hij wat kan halen> een wit en bruin, goeie helemaal hard.
Gespreksnummer 1943 met lijn *[telefoonnummer] [medeverdachte ] dd 1 december 2010
NNman[telefoonnummer] ken je eentje maken, luister gewoon puur heb je ook pakketjes wanneer kan je zo gelijk
Gesprek is niet goed te volgen [telefoonnummer] valt weg.
Gespreksnummer 2117 met lijn *[telefoonnummer] [medeverdachte ] dd 3 december 2010
[medeverdachte ]: Ja.
NNman[telefoonnummer]: He.
[medeverdachte ]: Ja.
NNman[telefoonnummer]: Ken je zo voor mij gaan maken?
[medeverdachte ]: Ja.
NNman[telefoonnummer]: Net als vorige keer he?
[medeverdachte ]: Eeehmm ik heb daar nog hoe heet die.
NNman[telefoonnummer]: He?
[medeverdachte ]: Even verder kijken ik heb daar nog maar eehhhm..ik
heb precies vijf al gemaakt.
NNman[telefoonnummer]: Maarwa wat eh.. wat voor een?
[medeverdachte ]: Drie twee. Drie twee
NNman[telefoonnummer]: Ehh okee.
[medeverdachte ]: Ja?
NNman[telefoonnummer]: Is goed ja.
[medeverdachte ]: Hallo, okee is goed.
NNman[telefoonnummer]: Ja ja.
Gespreksnummer 2347 met lijn *[telefoonnummer] [medeverdachte ] dd 6 december 2010
[medeverdachte ]: ja
[telefoonnummer]: Ben je in de buurt
[medeverdachte ] ja
[telefoonnummer] Kan je 412 maken
[medeverdachte ]: Ja toch
[telefoonnummer]Ewa, wanneer ben je klaar?
[medeverdachte ]: Kwartier
[telefoonnummer]:Sa
De rechtbank stelt vast dat in de genoemde telefoongesprekken, waaraan verdachte heeft deelgenomen, in versluierde taal wordt gesproken. Zo wordt er gesproken over aantallen en over “wit”, “bruin” en “goeie helemaal hard”. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze dan wel soortgelijke termen veelvuldig worden gebezigd in de handel in verdovende middelen. Ook vraagt verdachte in de tapgesprekken aan [medeverdachte ] om iets in bepaalde aantallen te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van deze tapgesprekken dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat zij betrekking hebben op verdovende middelen.
Gelet op het feit dat verdachte genoemde telefoongesprekken voerde met medeverdachte, [medeverdachte ], die gelet op de verklaring van getuige [getuige] handelde in cocaïne, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte [verdachte] samen met een ander of anderen handelde in cocaïne, met dien verstande dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een kortere periode bewezen acht. De rechtbank zal als beginpunt van deze periode het hiervoor als eerste genoemde tapgesprek dd 9 september 2010 als uitgangspunt nemen.
Nu enig bewijsmiddel ontbreekt dat verdachte [verdachte] zou handelen in andere harddrugs dan cocaïne, zal verdachte hiervan partieel worden vrijgesproken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj (primair) of een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj (subsidiair).
In het dossier bevinden zich meerdere tapgesprekken waarin naar het oordeel van de rechtbank versluierd wordt gesproken over verdovende middelen. Het is echter niet duidelijk of deze gesprekken mede betrekking hebben op hasj, noch is er wettig en overtuigend bewijs dat er hasj in de woning van verdachte is aangetroffen, zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Het feit, de deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van de Opiumwet is sprake in geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarvan is sprake als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend om zich aan de regels te houden. Voorts is een zekere duurzaamheid van het samenwerkingsverband noodzakelijk.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld was er ter zake van de handel in harddrugs sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de genoemde medeverdachten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat er tevens sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er weliswaar sprake was van een min of meer structureel samenwerken tussen verdachte en genoemde medeverdachten, maar -naar het oordeel van de rechtbank- onvoldoende dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband. Hoewel gesproken kan worden van een in tijd langer durend samenwerkingsverband en de doelstelling voor ieder individu ongetwijfeld geldelijk gewin zal zijn geweest, is van het bestaan van gemeenschappelijke regels, een gemeenschappelijke doelstelling en een bepaalde hiërarchie onvoldoende gebleken. Als gevolg hiervan is ook van enige druk op de individuele leden, die gemeenschappelijke regels niet zouden naleven, niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande kan niet vastgesteld worden dat er sprake was van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 ten laste gelegde.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten:
Op 9 december 2010 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de [adres] te [woonplaats].
Tijdens deze doorzoeking werd, ondermeer, het volgende aangetroffen en in beslaggenomen:
Hal woning:
- twee pakketjes met daarin een bruine geperste substantie met vermoedelijk hasj;
- een weegschaaltje;
Keuken woning:
- een weegschaaltje;
- blauw zakje met grijs/bruin poeder;
- plak bruine substantie, vermoedelijk hasj
- rood bakje met daarin een weegschaal
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp met bijbehorende demper, geschikt voor afdreiging
- een notitieboekje met hierin vermeld vermoedelijke geldbedragen
Woonkamer:
- een mobiele telefoon, merk Nokia, met het nummer [telefoonnummer]
- een mobiele telefoon, merk Blackberry
- een mobiele telefoon, merk Samsung, met het nummer [telefoonnummer]
Slaapkamer:
- een vuistvuurwapen
- glazen potje, met daarin poeder
Slaapkamer:
- een kogelwerend vest
Slaapkamer:
- een doosje met 42 scherpe 9mm patronen
- plastic zakje met groen poeder
Kelderbox:
- kunststof tas met daarin meerdere getapete blokken
- witte plastictas met daarin een grote witte bol
- Super de Boer plastictas met daarin een deegroller en diverse zakjes
- Albert Heijn plastic tas met daarin grote plakken bruine substantie, vermoedelijk hasj
- rode tas van Dirk met daarin diverse verpakkingsmaterialen en een zakje wit poeder
- stuk geperste bruine substantie vermoedelijk hasj.
Naar het oordeel van de officier van justitie kunnen de op de [adres] aangetroffen drugs worden toegerekend aan alle verdachten, dus ook aan verdachte [verdachte]. Volgens de officier van justitie komt uit het onderzoek naar voren dat de woning aan de [adres] een “safehouse” is en dat de verdachten na een levering veelvuldig naar de [adres] gaan en dat daar de spullen worden bewaard, bewerkt en verwerkt.
De rechtbank is echter van oordeel dat, wat er ook zij van het bestaan van een safehouse op de [adres] in [woonplaats], niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de ten laste gelegde verdovende middelen en geneesmiddelen in de woning op de [adres] op of omstreeks 9 december 2010 noch dat er sprake was van medeplegen van verdachte.
Verdachte zal daarom van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op meer tijdstippen in de periode van 9 september 2010 tot en met 9 december 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich met anderen of een ander schuldig gemaakt aan de handel van cocaïne. De rechtbank acht dit een ernstige strafbaar feit. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan hard- en softdrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in drugs met zich mee dat een zwart geldcircuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in drugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor delicten op grond van de Opiumwet.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 15 maanden geëist. De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn. De rechtbank acht slechts het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen en zal verdachte vrijspreken van de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Voorts houdt de rechtbank rekening met hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Een gedeelte van deze straf, te weten 1 maand, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen aan verdachte, om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2 De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- beveelt de teruggave aan verdachte van de voorwerpen vermeld onder 15 en 16.
- verklaart verbeurd de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 tot en met 14.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. E.A. Messer en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2011.