parketnummer: 16/601262-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2011
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende aan de [adres], [woonplaats]
raadsvrouwe mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op de zitting van 24 oktober 2011 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld in harddrugs, dan wel harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj;
feit 2 subsidiair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj;
feit 3: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs;
feit 4: op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt in voorraad heeft gehad;
feit 5: op 9 december 2010 een hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of op 9 december 2010 een hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 6: op 9 december 2010 42 patronen voorhanden heeft gehad;
feit 7: op 9 december 2010 2 nabootsingen van vuurwapens voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat enkel gesprekken waarin versluierd zou worden gesproken onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Overig bewijs ontbreekt.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe bepleit dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van het vereiste duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband.
Met betrekking tot de onder 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van drugs, noch van nepvuurwapens en munitie in de woning aan de [adres] te [woonplaats].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Algemene opmerkingen van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen in het hierna volgende verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer 2010294656 (einddossier), tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Voor zover geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna aan te duiden als overige geschriften) voor het bewijs gebruikt worden, worden deze uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Start en verloop van het onderzoek
Op 12 juli 2010 is een onderzoek gestart onder de naam 09Runner. Dit betrof een onderzoek naar de handel in verdovende middelen die in georganiseerd verband plaatsvond.
Gedurende dit onderzoek werd vanaf 7 september 2010 het telefoonnummer [telefoonnummer] getapt. Tijdens de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de gebruiker van dit telefoonnummer werd vaak versluierd gesproken over hoeveelheden en soorten. Volgens de politie betrof de gebruiker van het telefoonnummer *[telefoonnummer] [medeverdachte 1]. Op 15 september 2010 werden inzake het onderzoek 09Runner verdachten aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. Bij doorzoekingen werden onder meer verdovende middelen, harddrugs en softdrugs, en een vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen. [medeverdachte 1] is toen niet aangehouden.
Op 4 oktober 2010 werd een onderzoek gestart onder de naam 09Vinger. 09Vinger was een vervolgonderzoek op 09Runner. Ook dit onderzoek had betrekking op de handel in verdovende middelen.
Naar aanleiding van de eerdere onderzoeksbevindingen in 09Runner werd [medeverdachte 1] als verdachte aangemerkt in onderzoek 09Vinger en werd ingaande 5 oktober 2010 het telefoonnummer *[telefoonnummer] getapt waarbij de politie er vanuit ging dat [medeverdachte 1] dat nummer nog steeds in gebruik had. Vervolgens bleek dat [medeverdachte 1] dat nummer niet meer in gebruik had.
Op 6 oktober 2010 werd een aanvullende aanvraag gedaan, aangezien het nummer *[telefoonnummer] kennelijk niet (meer) in gebruik was. Uit onderzoek van het tapverkeer van 09Runner bleek dit nummer toen in 2 verschillende toestellen geplaatst te zijn geweest. Dat betrof de toestellen met de IMEI-nummers *[nummer] en *[nummer]. Vanaf 7 oktober 2010 werden deze twee IMEI-nummers getapt.
Uit het tappen van het IMEI-nummer *[nummer] bleek dat [medeverdachte 1] vermoedelijk het nummer [telefoonnummer] in gebruik had.
[verdachte] werd lopende het onderzoek als verdachte aangemerkt naar aanleiding van bij de andere verdachten afgetapt gegevensverkeer, waarnemingen en bevindingen in 09Vinger.
Op 9 december 2010 is verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 2], aangehouden in de woning aan de [adres] te [woonplaats].
Er heeft vervolgens een doorzoeking plaatsgevonden in de desbetreffende woning.
Tijdens deze doorzoeking werd, onder meer, het volgende aangetroffen en in beslaggenomen:
Hal woning:
- twee pakketjes met daarin een bruine geperste substantie met vermoedelijk hasj;
- een weegschaaltje;
Keuken woning:
- een weegschaaltje;
- blauw zakje met grijs/bruin poeder;
- plak bruine substantie, vermoedelijk hasj;
- rood bakje met daarin een weegschaal;
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp met bijbehorende demper, geschikt voor afdreiging;
- een notitieboekje met hierin vermeld vermoedelijke geldbedragen;
Woonkamer:
- een mobiele telefoon, merk Nokia, met het nummer [telefoonnummer];
- een mobiele telefoon, merk Blackberry;
- een mobiele telefoon, merk Samsung, met het nummer [telefoonnummer];
Slaapkamer:
- een vuistvuurwapen;
- glazen potje, met daarin poeder;
Slaapkamer:
- een kogelwerend vest;
Slaapkamer:
- een doosje met 42 scherpe 9mm patronen;
- plastic zakje met groen poeder;
Kelderbox:
- kunststof tas met daarin meerdere getapete blokken;
- witte plastictas met daarin een grote witte bol;
- Super de Boer plastictas met daarin een deegroller en diverse zakjes;
- Albert Heijn plastic tas met daarin grote plakken bruine substantie, vermoedelijk hasj;
- rode tas van Dirk met daarin diverse verpakkingsmaterialen en een zakje wit poeder;
- stuk geperste bruine substantie vermoedelijk hasj.
In een blik in de meterkast:
- 34,04 gram cocaïne in een boterhamzakje .
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft gehandeld in cocaïne, heroïne, MDMA of amfetamine, dan wel één van deze harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Verklaring afnemer over [medeverdachte 1]
Op 14 december 2010 heeft [getuige], die woonachtig is in [woonplaats], tegenover de politie verklaard dat hij de persoon op foto 1 (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) herkende als [naam]. Hij kende deze [naam] sinds ongeveer 2 maanden en heeft van [naam] cocaïne gekocht. Hij kon via het telefoonnummer *[telefoonnummer] contact opnemen met [naam].
Tapgesprekken met [medeverdachte 1]
Binnen het onderzoek 09Runner maakte de verdachte [medeverdachte 1] gebruik van de mobiele telefoonaansluiting: [telefoonnummer] . Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts als vaststaand worden aangenomen dat verdachte [medeverdachte 1] gedurende het onderzoek 09Vinger, te weten vanaf 5 oktober 2010, de gebruiker is geweest van het telefoonnummer *[telefoonnummer].
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts, op grond van het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte , als vaststaand worden aangenomen dat verdachte [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer].
In het dossier bevinden zich uitgewerkte tapverslagen van telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze gesprekken houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
Gespreksnummer 397 d.d. 13 november 2010 ;
[telefoonnummer]:Hee!
[telefoonnummer]:ja!
[telefoonnummer]:Pak die ...hoe heet ie nou?..uh..met die hoe heet die
nou?
[telefoonnummer]:Welke?
[telefoonnummer]:Die uh..5 je weet toch die donkere
[telefoonnummer]:Ja ja ja ja.( onverstaanbaars) Nee die ga ik effe
Gespreksnummer 1359 d.d. 23 november 2010 ;
NNman[telefoonnummer] ben je nog steeds bij [naam]
NNman[telefoonnummer] ja
NNmanl [telefoonnummer] wie is daar allemaal, alleen jullie drie
NNman[telefoonnummer] ja
NNman[telefoonnummer] gaan we daar .... eh heb je amoniak of moet ik die amoniak nog meenemen
NNman[telefoonnummer] ik geef hem gewoon zo aan hem je weet toch
NNman[telefoonnummer] hoe bedoel je
NNman[telefoonnummer] gewoon zo
NNman[telefoonnummer] savi is goed
Gespreksnummer 1524 d.d. 26 november 2010 ;
[telefoonnummer]: Jow
[telefoonnummer]: He heb je nog geregeld
[telefoonnummer]: Ja ik zie hem zo bij [naam]
[telefoonnummer]: Okee ciao
[telefoonnummer]: He
[telefoonnummer]: Ja?
[telefoonnummer]: Ik heb hier die twee en een halve donkere eeh, weet je iemand of niet?
[telefoonnummer]: Eeeh, ik ga zo aan diegene vragen. Dan hoor je het van me. Over hoelang moet ik bij jou zijn?
[telefoonnummer]: Ik eeh, ik bel jou met eeh.. ik bel jou met 10 minuten
[telefoonnummer]: Okee Ciao
Gespreksnummer 1869 d.d. 30 november 2010 ;
[telefoonnummer]: Djooh.
[telefoonnummer]: Mjoo. Waar?
[telefoonnummer]: Thuis man.
[telefoonnummer]: Ben je net wakker of zo.
[telefoonnummer]: Ja toch.
[telefoonnummer]: Wat wou ik zegge... heb je, heb je geen dinges..verse thuis.
[telefoonnummer]: Wat?
[telefoonnummer]: Verse.
[telefoonnummer]: Eeeeeeh Ik heb wel maar ja. Straks.
[telefoonnummer]: MMM.
[telefoonnummer]: Straks.
[telefoonnummer]: Hoe Iaat.
[telefoonnummer]: Uurtje of zo.
[telefoonnummer]: Mjoo saf bel mij.
[telefoonnummer]: Safi, safi.
Gespreksnummer 2058 d.d. 2 december 2010 ;
[telefoonnummer] noemt [telefoonnummer] kankerlijer omdat hij nog had moeten bellen.
[telefoonnummer] zegt dat hij toen pas laat wakker was
[telefoonnummer]: Moet je effe zeggen he
[telefoonnummer]: Ja
[telefoonnummer]: Heb je daar eeeh, vijfje eeh super?
[telefoonnummer]: Nee man ik wou eeh jou ook al gaan vragen
[telefoonnummer]: Whollah?
[telefoonnummer]: Ja whollah
[telefoonnummer]: Helemaal niks zemma?
[telefoonnummer]: whollah helemaal niks whollah whollah
[telefoonnummer]: Weet je weet je niet waar die heeft?
[telefoonnummer]: nee man, jij was de enige die had
[telefoonnummer]: Eeh safi
[telefoonnummer]: Ja is goed jongen
Gespreksnummer 2534 d.d. 7 december 2010 ;
[telefoonnummer]: Jo
[telefoonnummer]: He
[telefoonnummer]: He
[telefoonnummer]: Waar
[telefoonnummer]: [naam], jij?
[telefoonnummer]: Ik ben thuis luister
[telefoonnummer]: Ja
[telefoonnummer]: Heb je super of niet?
[telefoonnummer]: Nee man
[telefoonnummer]: Zweer op Allah
[telefoonnummer]: Ik zweer op Allah
[telefoonnummer]: Jajaja, tja
[telefoonnummer]: Ja
[telefoonnummer]: Heb jij die dag nog geregeld of niet?
[telefoonnummer]: Ja ik heb geregeld, ik heb zo’n potje gehaald
[telefoonnummer]: Okee, is goed
[telefoonnummer]: Ja
[telefoonnummer]: Is goed.
De rechtbank stelt vast dat in de genoemde telefoongesprekken, waaraan verdachte heeft deelgenomen, in versluierde taal wordt gesproken. Zo wordt er gesproken over aantallen en bedragen, over “donkere”, “verse”, en “super”. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze dan wel soortgelijke termen veelvuldig worden gebezigd in de handel in verdovende middelen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van deze tapgesprekken en sms-berichten niet anders worden geconcludeerd dan dat zij betrekking hebben op verdovende middelen.
Gelet op de genoemde telefonische contacten van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1], die gelet op de verklaring van getuige [getuige] handelde in cocaïne, alsmede gelet op het feit dat in de woning op de [adres] waar verdachte is aangehouden een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte [verdachte] samen met een ander of anderen handelde in cocaïne, met dien verstande dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een kortere periode bewezen acht. De rechtbank zal als beginpunt van deze periode het hiervoor als eerste genoemde tapgesprek d.d. 13 november 2010 als uitgangspunt nemen.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj (primair) of een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj (subsidiair).
In het dossier bevinden zich meerdere tapgesprekken waarin naar het oordeel van de rechtbank versluierd wordt gesproken over verdovende middelen. Het is echter niet duidelijk of deze gesprekken mede betrekking hebben op hasj zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Onder feit 2 is eveneens ten laste gelegd dat verdachte opzettelijk hasj aanwezig zou hebben gehad. De in de woning aan de [adres], waar verdachte is aangehouden, aangetroffen hasj en hennep zijn afzonderlijk ten laste gelegd onder feit 5, zodat naar het oordeel van de rechtbank het opzettelijk aanwezig hebben van hasj, zoals ten laste gelegd onder feit 2, niet hierop ziet.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Het feit, de deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het wetboek van strafrecht is sprake in geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarvan is sprake als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend om zich aan de regels te houden. Voorts is een zekere duurzaamheid van het samenwerkingsverband noodzakelijk.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, was er ter zake van de handel in harddrugs sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de genoemde medeverdachten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat er tevens sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er weliswaar sprake was van een min of meer structureel samenwerken tussen verdachte en genoemde medeverdachten, maar -naar het oordeel van de rechtbank- onvoldoende dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband. Hoewel gesproken kan worden van een in tijd langer durend samenwerkingsverband en de doelstelling voor ieder individu ongetwijfeld geldelijk gewin zal zijn geweest, is van het bestaan van gemeenschappelijke regels, een gemeenschappelijke doelstelling en een bepaalde hiërarchie onvoldoende gebleken. Als gevolg hiervan is ook van enige druk op de individuele leden, die gemeenschappelijke regels niet zouden naleven, niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande kan niet vastgesteld worden dat er sprake was van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 ten laste gelegde.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten:
In de woning aan de [adres] te [woonplaats] waar verdachte op 9 december 2010 is aangehouden, is onder meer het volgende aangetroffen:
- zeven gleuftabletten bevattende mCPP ;
- 34,04 gram cocaïne ;
- 1637,33 gram hasjiesj ;
- 6162,13 gram hennep ;
- twee nabootsingen van een vuurwapen ;
- een doosje met 42 patronen .
De twee nabootsingen van vuurwapens betreffen wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie en de 42 patronen vormen munitie in de zin van artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie
Naar het oordeel van de officier van justitie was de woning op de [adres] te [woonplaats] de verblijfplaats van verdachte [verdachte] en kunnen de daar aangetroffen drugs, geneesmiddelen, wapens en munitie derhalve aan hem worden toegerekend.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte woonde bij zijn ouders op de [adres] te [woonplaats] en dat de woning op de [adres] te [woonplaats] van de broer van verdachte, [A], was. Deze staat volgens de Gemeentelijke Basis Administratie Utrecht op dat adres ingeschreven. Verdachte heeft verklaard dat hij wel beschikte over een sleutel van de woning op de [adres] en dat hij er soms bleef slapen . Dit is bevestigd door de ouders van verdachte die op 30 juni 2011 zijn gehoord door de rechter-commissaris. De moeder van verdachte, [B], heeft verklaard dat verdachte een á twee keer per week op de [adres] bleef slapen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring van verdachte en zijn moeder, alsmede op grond van verschillende tapgesprekken waarin verdachte zegt dat hij bij “[naam]”, “[naam]”, “[naam]” of “[naam]” is , dat hij een sleutel had van de woning, alsmede op grond van het feit dat verdachte in de woning op de [adres] is aangehouden, vast staat dat verdachte in ieder geval zeer regelmatig verbleef in die woning. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de onder 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde middelen, wapens en munitie verspreid over de gehele woning zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de aanwezigheid hiervan in de woning op de hoogte moet zijn geweest, zodat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte deze feiten heeft gepleegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 13 november 2010 tot en met 9 december 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
op 9 december 2010 te Utrecht, opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet en waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten een
hoeveelheid tabletten, bevattende hoeveelheden mCPP (meta-chlorophenylpiperazine of 3-chloorfenylpiperazine), in voorraad heeft gehad (in een woning aan de [adres]);
zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet
op of omstreeks 09 december 2010 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres])
ongeveer 34,04 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
op 09 december 2010 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres])
ongeveer 1637,33 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en
ongeveer 6162,13 gram hennep,
zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
op 9 december 2010 te Utrecht, voorhanden heeft gehad 42 (scherpe) patronen (merk CBC,
.32 auto [= 7.65 mm]);
op 9 december 2010 te Utrecht,
(een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten:
een nabootsing van een vuurwapen, te weten een (balletjes)pistool (merk
Elite), dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis
vertoonde met een vuurwapen, te weten een pistool (merk Smith & Wesson)
een nabootsing van een vuurwapen, te weten een (balletjes)pistool (merk
Mauser, model HSc, kaliber 7.65), dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een
sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten een pistool
(merk Mauser HS, model C),
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit:
handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie gegeven verbod met betrekking tot munitie van categorie III;
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit:
handelen in strijd met een in artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie gegeven verbod met betrekking tot een wapen van categorie I.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich met een ander of anderen schuldig gemaakt aan de handel van cocaïne. De rechtbank acht dit een ernstige strafbaar feit. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan hard- en softdrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in drugs met zich mee dat een zwart geldcircuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in drugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Daarnaast is er bij verdachte een hoeveelheid cocaïne, mcpp en hennep en hasj aangetroffen. Ook zijn er bij verdachte twee nabootsingen van vuurwapens aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat het bezit van drugs en vuurwapenbezit ernstige strafbare feiten zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 20 maanden geëist. De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van een groot deel van de onder 1 ten laste gelegde periode, alsmede van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.
7.2 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
7.3 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het onder 7 ten laste gelegde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn dit voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht , de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 55, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en artikel 6 van de Wet Economische Delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de goederen vermeld onder de op de aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen goederen vermeld onder 24 en 25;
- verklaart verbeurd de onder 1 tot en met 15, 18 tot en met 23 en 26 op voornoemde lijst vermelde goederen;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de goederen vermeld onder 16 en 17 van voornoemde lijst.
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. E.A. Messer en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2011.