ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3663

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600817-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Autodiefstal met gestolen voertuig en verboden wapens

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 november 2011, stond de verdachte terecht voor autodiefstal en het voorhanden hebben van verboden wapens. De zaak kwam voort uit een aanrijding met een gestolen Ford Escort op de Catharijnesingel te Utrecht op 14 augustus 2011. Getuigen zagen de verdachte achter het stuur van de auto zitten, terwijl het voertuig met de voorzijde tegen een betonblok was gereden. De verdachte verklaarde dat hij als bijrijder in de auto was gestapt, maar de rechtbank achtte deze verklaring onaannemelijk, gezien de getuigenverklaringen en het feit dat het contactslot van de auto aan draadjes hing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de auto had gestolen, aangezien hij werd aangetroffen in de auto kort na de diefstal.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarbij hij de toegang tot de auto had verkregen door middel van braak. Daarnaast had de verdachte verboden wapens in zijn bezit, wat ook ten laste was gelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met het strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, die de auto had gestolen, en gelastte de teruggave van een in beslag genomen autosleutel aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600817-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair: samen met een ander of anderen een auto heeft gestolen;
feit 1, subsidiair: samen met een ander of anderen een auto heeft geheeld;
feit 2: elektrische stroomstootwapens voorhanden heeft gehad;
feit 3: samen met een ander of anderen laptops heeft geheeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1 primair wijst de officier van justitie op de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3], waaruit blijkt dat verdachte de bestuurder van de auto was en het feit dat het contactslot van het voertuig aan de draadjes volledig uit het dashboard hing. Verdachte wist dat de auto gestolen was en is er toch in gaan rijden. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. De officier van justitie vordert vrijspraak van het medeplegen. Immers kan niet worden vastgesteld of de bijrijder ervan op de hoogte was dat het een gestolen auto betrof.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van [getuige 1].
De officier van justitie vordert vrijspraak voor feit 1 primair en feit 3, wegens onvoldoende wettig bewijs.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1 primair stelt de verdediging dat niet kan worden bewezen dat verdachte de auto waarin hij werd aangetroffen heeft gestolen. Er zijn geen getuigen van de feitelijke diefstal. Voorts was verdachte niet de bestuurder van de auto. Dat verdachte als bijrijder in de auto zat, blijkt ook uit het letsel van verdachte aan de rechterzijde van zijn hoofd.
Het subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde kan volgens de verdediging eveneens niet worden bewezen. De belastende verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] kunnen niet worden gebruikt om aan te tonen dat verdachte de bestuurder van de auto was. Pas nadat zij de melding kregen dat er een aanrijding had plaatsgevonden, hebben zij zich naar de plek van de aanrijding begeven. Getuige [getuige 4] is de enige die bij de aanrijding aanwezig was en gezien kan hebben wie de bestuurder was. Hij vermoedt dat verdachte niet degene is die had gereden. Dat [getuige 2] en [getuige 3] verdachte aan de bestuurderskant hebben zien zitten, is denkbaar omdat verdachte mogelijk heeft geprobeerd de auto via de bestuurderskant te verlaten. Vanwege een gebrek aan bewijs verzoekt de verdediging vrijspraak van zowel het primair als subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat er weliswaar bewijs is voor bezit van de stroomstootwapens, maar dat verdachte zelf niets wilde beginnen met die stroomstootwapens.
Ten aanzien van feit 3 betoogt de verdediging dat er terecht vrijspraak wordt gevorderd voor heling van de laptops. De verklaring van [getuige 1] over de laptops vindt geen steun in het dossier. De verdediging verzoekt de rechtbank dit standpunt te volgen en verzoekt vrijspraak.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe dat er onvoldoende bewijs is om vast te kunnen stellen dat verdachte deze laptops voorhanden heeft gehad. Laat staan dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de laptops waren gestolen. De verklaring van [getuige 1] vindt geen steun in het dossier.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, en feit 2 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Op 14 augustus 2011 vindt er een aanrijding plaats op de Catharijnesingel te Utrecht. Beveiligingsmedewerker [getuige 2]krijgt hier op voornoemde datum om 02:45 uur een melding van en gaat direct ter plaatse. [getuige 2] ziet een rode Ford Escort, welke met de voorzijde tegen een aantal betonnen blokken is gereden. Ook ziet hij dat de bestuurder nog achter het stuur zit. De bestuurder is blank en heeft blond haar. Enkele ogenblikken later, wanneer de politie arriveert, ziet [getuige 2] dat de bestuurder ineens op de bijrijderstoel zit.
Ook beveiligingsmedewerker [getuige 3] krijgt omstreeks 02:47 uur een melding van de aanrijding op de Catherijnesingel te Utrecht. Ter plaatse ziet [getuige 3] net als [getuige 2] een persoon achter het stuur zitten. Het betrof een blanke man met donkerblond haar. Ongeveer een minuut later ziet [getuige 3] dat deze man niet langer op de bestuurdersplek zat, maar op de bijrijderstoel.
Wanneer de politie ter plaatse komt, ziet zij een rode Ford Escort met kenteken [kenteken] met de voorzijde tegen een betonblok staan. Verbalisant [verbalisant 1] ziet dat verdachte met zijn zitvlak op de bestuurdersstoel zit en dat zijn benen over het middenconsole hangen. [verbalisant 1] ziet vervolgens dat verdachte over het middenconsole heen klimt, waardoor hij volledig op de bijrijderstoel terecht komt. De verbalisanten zien dat het contactslot van voornoemde personenauto volledig aan draadjes uit het dashboard hangt. Verbalisant [verbalisant 2] ziet een slotentrekker op de achterbank liggen. Na onderzoek blijkt dat het om een gestolen auto gaat.
Van deze autodiefstal is aangifte gedaan door [benadeelde]. Hij verklaart dat hij zijn auto had geparkeerd voor zijn woning aan de [adres] te Utrecht en afgesloten had achtergelaten. Aangever zag zijn auto voor het laatst op 13 augustus 2011 om 21:00 uur.
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte zich op 14 augustus 2011 omstreeks 02:45 uur als bestuurder in de van diefstal afkomstige Ford Escort van [benadeelde] bevond. De alternatieve verklaring van verdachte dat hij als bijrijder bij een bekende in de auto is gestapt en na de aanrijding zich van de bijrijderstoel naar de bestuurderstoel heeft verplaatst, acht de rechtbank zeer onaannemelijk, gelet op bovengenoemde getuigenverklaringen, de bevindingen van de politie en het uitblijven van een aannemelijke verklaring van verdachte waarom hij na de aanrijding op de bestuurderstoel zat, terwijl hij niet de auto niet zou hebben bestuurd. Getuige [getuige 4] kan niet met zekerheid zeggen dat verdachte de bijrijder was. Hij verklaart slechts dat hij “vermoedt” dat verdachte de auto niet heeft bestuurd. Dit is niet voldoende om de verklaring van verdachte te onderbouwen.
Gezien het tijdstip van de aanrijding en het tijdstip waarop aangever voor het laatst zijn auto heeft gezien, kan worden aangenomen dat de diefstal tussen 13 augustus 2011 21:00 uur en 14 augustus 2011 02:45 uur heeft plaatsgevonden. Op 14 augustus 2011 omstreeks 02:45 uur wordt verdachte als bestuurder in de weggenomen auto aangetroffen op de Catharijnesingel te Utrecht Het tijdsverloop tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte als bestuurder in de weggenomen auto bedraagt maximaal zes uur. Gelet op de korte tijdspanne tussen de autodiefstal en het aantreffen van verdachte in de gestolen auto, en de onaannemelijke verklaring van verdachte dat hij slechts een lift kreeg in deze auto, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze auto heeft gestolen. Er is geen aanwijzing dat verdachte de diefstal samen met anderen heeft gepleegd; de rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2:
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 87 van het proces-verbaal met dossiernummer PL091A 2011179319 van de politie Utrecht;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2011.
- Het proces-verbaal van bevindingen van [naam], brigadier-rechercheur van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 163 van het proces-verbaal met dossiernummer PL091A 2011179319 van de politie Utrecht;
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
omstreeks 14 augustus 2011 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Ford Escort, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door braak, immers heeft hij, verdachte zonder de (originele) sleutel de toegang tot die auto verkregen;
2.
omstreeks 21 juni 2011 te Utrecht wapens van categorie II onder 5°, te weten zes, handwapens waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde wapenstokken voorhanden, heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1, primair: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 5 maanden gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf dient te worden gematigd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een autodiefstal. Diefstal is een vervelend feit, waarmee de benadeelde zowel schade als overlast wordt berokkend. Uit de handelingen van verdachte blijkt dat verdachte weinig respect toont voor andere mensen en hun eigendommen. Daarnaast heeft verdachte verboden wapens voorhanden gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte een fors strafblad heeft en in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Gelet op de ernst van de feiten en het forse strafblad van verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de strafmaat in soortgelijke zaken. De rechtbank acht, alles afwegende, een straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden.
7 De benadeelde partij
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] aan de hoge kant is, gelet op het feit dat het om een oude tweedehands auto gaat. Een bedrag van € 750,- ligt meer in de rede. Derhalve verzoekt de officier van justitie de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [benadeelde] toe te wijzen tot een bedrag van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de diefstal dan wel de heling van de personenauto niet kan worden bewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met betrekking tot de vordering van [benadeelde] van oordeel dat het gevorderde schadebedrag tot een bedrag van € 750,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en deze voorts hoofdelijk toewijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8 Het beslag
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de in beslag genomen autosleutel wordt teruggegeven aan verdachte als de rechthebbende van deze sleutel.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag zoals opgenomen in de beslaglijst.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen autosleutel behoort verdachte toe. Derhalve zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten als rechthebbende van deze autosleutel.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de
duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 750,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 750,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen autosleutel zoals opgenomen op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J. Ebbens en
mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2011.