ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3640

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600849-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met een gestolen bankpas en de nietigheid van de dagvaarding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 december 2011, is de verdachte beschuldigd van diefstal en het gebruik van een gestolen bankpas. De rechtbank constateert dat de officier van justitie bij de tenlastelegging van feit 2 en feit 3 een innerlijke tegenstrijdigheid heeft begaan, wat leidt tot de nietigheid van de dagvaarding voor deze feiten. De verdachte is op 22 augustus 2011 in Amersfoort aangehouden na getuigenverklaringen dat hij met een gestolen bankpas geld probeerde op te nemen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan diefstal van een tas met inhoud, waaronder bankpassen en geld, en legt een gevangenisstraf van drie maanden op. De rechtbank houdt rekening met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eist, wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplicht om een bedrag van € 418,66 te betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige tenlastelegging en de gevolgen van een onrechtmatige aanhouding.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600849-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een tas met inhoud en/of een geldbedrag heeft weggenomen;
feiten 2 en 3: heeft geprobeerd geld op te nemen met een gestolen bankpas.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 en feit 3
De rechtbank constateert dat de officier van justitie, zowel bij feit 2, als bij feit 3 heeft beoogd verdachte een poging tot diefstal ten laste te leggen. Het kwalificatieve deel van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt echter van een feitelijke grondslag voorzien door uitvoeringshandelingen die zien op een voltooid delict: hij, verdachte, met een gestolen bankpas (ten name van [benadeelde]) één of meer geldbedrag(en) heeft opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid. De dagvaarding is daarom wat betreft feit 2 en feit 3 nietig.
Voorts is de rechtbank bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Door getuigen is gezien dat er iemand bij een pinautomaat van de ING bank staat te pinnen met een wit shirt over zijn hoofd. Verdachte wordt kort daarna aangehouden. Hij heeft €220,- aan gladgestreken briefjes geld bij zich. Precies het bedrag dat aangeefster [benadeelde] had gepind. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, dat hij het geld de vorige avond had verdiend als tussenpersoon bij de verkoop van een Breitling horloge, niet geloofwaardig. Daarnaast is de gestolen bankpas aangetroffen op de vluchtroute van verdachte. Ook vindt de officier van justitie het opmerkelijk dat verdachte ‘s ochtends met ontbloot bovenlijf op zijn fiets zit, naar eigen zeggen omdat het zo warm was. Gelet op de weersomstandigheden van die dag - bewolkt met een temperatuur tussen de 20 en 23 graden - is dit een opmerkelijke verklaring, aldus de officier van justitie.
De melding van voornoemde getuigen vindt plaats omstreeks 10:50 uur. De mislukte transactie met de gestolen pinpas bij de ING bank om 10:54 uur geeft alleen maar aan dat de politie kort na het plegen van het delict ter plaatse was.
Verdachte zit om 24:00 uur op het politiebureau wanneer de officier van justitie toestemming geeft voor aanhouding buiten heterdaad. Dit levert geen onrechtmatige aanhouding op, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 3 wegens onvoldoende bewijs. De beelden van de ABN AMRO bank zijn niet erg duidelijk. De gelaatsuitdrukking van de man is niet goed te zien. Voorts is wel duidelijk te zien dat deze man een overhemd draagt, terwijl verdachte die dag een T-shirt droeg. Ook geeft het dossier geen blijk van herkenning van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van voldoende bewijs. De politie heeft in haar proces-verbaal van bevindingen verklaringen opgenomen van getuigen die op straat hun waarnemingen aan de politie hebben medegedeeld. De politie heeft deze getuigen echter niet gehoord. Deze getuigen vertellen de politie een man te hebben zien pinnen met een shirt over zijn hoofd. Zij wijzen de politie op een fietser met een ontbloot bovenlijf. De getuigen verklaren echter niet dat zij hebben waargenomen dat deze persoon zijn shirt uittrok alvorens hij wegfietste, terwijl zij alles goed hebben kunnen waarnemen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van deze getuigen moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Daarnaast wijst de raadsman op het ontlastende bewijs in het dossier. Op de pinpas die is aangetroffen op de vluchtroute van verdachte zijn geen vingerafdrukken van hem gevonden. Als verdachte degene zou zijn geweest die heeft geprobeerd met deze pinpas te pinnen, waren zijn vingerafdrukken erop aangetroffen. In dat licht bezien is het opmerkelijk dat er geen bruikbare sporen zijn gevonden.
Ook is opmerkelijk dat er met de gestolen pinpas om 10:54 uur bij de geldautomaat van de ING bank wordt gepind. De politie is al eerder, om 10:50 uur aangesproken door voornoemde getuigen. Dit rijmt niet met elkaar. Uit het dossier blijkt niet dat de klok van de camerabeelden van de ING bank voorloopt. Er is geen nader onderzoek geweest naar de tijdstippen. De raadsman stelt dat er onvoldoende bewijs is om verdachte aan de gestolen pinpas te koppelen. Er zijn enkel subjectieve omstandigheden die verdachte verdacht maken.
Daarnaast betoogt de raadsman dat de in het dossier opgenomen afdrukken van camerabeelden door de zon zijn beïnvloed. Kennelijk was het die dag dus toch erg zonnig, wat de verklaring van verdachte omtrent het fietsen met ontbloot bovenlijf aannemelijk maakt.
Mocht de rechtbank desondanks tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de verdediging matiging van de straf omdat er sprake is van een onrechtmatige aanhouding, aldus de raadsman. Verdachte zou immers zijn aangehouden ter zake van openstaande boetes wegens buitengebruikstelling van voertuigen. Pas op het politiebureau wordt duidelijk dat het om diefstal gaat. De dienstdoende officier van justitie geeft pas één tot twee uur na de aanhouding later toestemming voor aanhouding buiten heterdaad. Gedurende deze periode is verdachte onrechtmatig vastgehouden, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Onrechtmatige aanhouding
De raadsman bepleit dat er sprake is van een onrechtmatige aanhouding. Hij stelt daartoe dat verdachte is aangehouden ter fine van drie openstaande boetes. Na aanhouding voor deze zaak heeft aanhouding buiten heterdaad voor de tenlastegelegde diefstal plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat het verweer van de raadsman ziet op de aanhouding van verdachte voor een andere zaak. Wat daar ook van zij: de rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de onderhavige zaak op rechtmatige wijze (buiten heterdaad) is aangehouden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Op 22 augustus 2011 omstreeks 10:50 uur werd de politie op straat aangesproken door een man die even daarvoor een jongen had zien pinnen bij een geldautomaat terwijl hij een T-shirt voor zijn gezicht hield. Deze man wijst naar een jongen – nader te noemen verdachte – die, zonder T-shirt aan, wegfietst. De politie gaat achter verdachte aan, zien hem achterom kijken en een hoek om gaan. Vervolgens ziet de politie dat verdachte zijn fiets over een verhoogd trottoir, langs een slagboom tilt. Hij rent weg met de fiets aan zijn hand.
De politie gaat achter verdachte aan en houdt verdachte staande. Zij zien dat verdachte een ontbloot bovenlijf heeft en een witkleurig T-shirt vasthoudt. Verdachte wordt gefouilleerd en de politie treft bij hem aan € 220,- aan briefgeld, bestaande uit vier biljetten van € 50,- en een biljet van € 20,-. De briefjes zijn glad en ongekreukt. Als de politie constateert dat verdachte nog boetes heeft openstaan, vlucht verdachte. Wanneer de politie de route naloopt die verdachte heeft genomen vanaf de geldautomaat naar de plaats waar hij staande is gehouden, zien zij op de Zonnehof een bankpas van de ING liggen. Deze bankpas staat op naam van [benadeelde]. Ondertussen is er nog een getuige naar de politie toegekomen die vertelt dat zij een jongen met een T-shirt voor zijn hoofd heeft zien pinnen op de Utrechtseweg bij de ING-bank.
[benadeelde] merkt op 22 augustus 2011 te Amersfoort omstreeks 10:30 uur dat haar schoudertas uit haar fietstas is weggenomen. Hiervan doet zij op voornoemde datum aangifte. Aangeefster verklaart dat haar schoudertas omstreeks 10:00 uur nog in haar fietstas zat. In de weggenomen tas zaten onder andere twee bankpassen, sleutels en een geldbedrag van
€ 220,- bestaande uit vier biljetten van € 50,- en (zo begrijpt de rechtbank) één biljet van € 20,- . Aangeefster heeft direct de bank gebeld. Van de ING bank hoort aangeefster dat er drie keer is geprobeerd om met haar ING bankpas te pinnen.
Aangeefster heeft, toen zij nog in het bezit was van haar tas, op 22 augustus 2011 gepind bij de ABN AMRO bank te Amersfoort. Hier heeft zij € 200,- gepind. Na deze pintransactie had aangeefster € 220,- aan briefgeld in haar portemonnee.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de € 220,- die hij op zak had, afkomstig was van een deal die hij de vorige avond had gesloten. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Niet alleen heeft verdachte exact het bedrag aan briefgeld en in dezelfde coupures bij zich als het bedrag dat is weggenomen bij aangeefster, de briefjes zijn glad en ongekreukt als waren deze afkomstig uit een geldautomaat. Aangezien aangeefster op de dag van de diefstal bij een geldautomaat te Amersfoort € 200,- gepind heeft en haar gestolen bankpas op de vluchtroute van verdachte wordt aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tas van aangeefster met daarin haar sleutels, bankpassen en geld heeft weggenomen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 augustus 2011 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met daarin - onder meer - één of meer (bank)pas(sen) en sleutels) en een geldbedrag van (ongeveer) 220 euro, geheel toebehorende aan [benadeelde].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1: diefstal
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 106 dagen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Dit is een vervelend feit waarvan het slachtoffer veel ergernis en ongemak heeft ondervonden. Omdat er in de weggenomen tas ook sleutels zaten en een rekening met haar adres erop, heeft er bij het slachtoffer ook de angst bestaan dat de dader mogelijk haar woning zou betreden. Dit heeft voor het slachtoffer tot gevolg gehad dat zij de sloten van haar huis heeft moeten laten vervangen. De schade is dan ook groter dan de waarde van de gestolen goederen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft geen rekening kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, nu hij niet mee heeft willen werken aan het opstellen van een reclasseringsadvies.
Gelet op de ernst van het feit en het forse strafblad van verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de strafmaat in soortgelijke zaken. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ten bedrage van € 418,66.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [benadeelde] van oordeel dat het gevorderde schadebedrag tot een bedrag van € 418,66 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en deze toewijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 2 en feit 3.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
* diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van
€ 418,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 augustus 2011.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 418,66 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en
mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2011.