parketnummer: 16/600107-11 & 16/018466-10 [ter terechtzitting van 29 augustus 2011 gevoegd] [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2011
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsvrouw mr. T. Schouten, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 16/018466-10 naar deze kamer verwezen.
Het onderzoek in de zaak, dat ter terechtzitting van 29 augustus 2011 is geschorst, wordt opnieuw aangevangen omdat de rechtbank thans in een andere samenstelling terechtzitting houdt dan destijds.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/018466-10
feit 1: zich heeft verzet tegen zijn aanhouding;
feit 2: opzettelijk een politie ambtenaar heeft beledigd;
feit 3: [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling;
16/600107-11
feit 1: [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood, althans met zware mishandeling;
feit 2: opzettelijk een deur van Altrecht heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 16/018466-10 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 1] en de processen-verbaal van bevindingen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 16/600107-11 baseert de officier van justitie zich op de aangiftes, getuigenverklaringen en de deels bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 16/018466-10 is de verdediging van mening dat de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 1. Verdachte heeft de agent opzij geduwd, omdat deze hem belette om naar zijn vader te gaan.
Wat betreft het onder feit 2 tenlastegelegde betoogt de verdediging dat verdachte niet meer precies weet wat hij tegen de agent heeft gezegd. Hij was te emotioneel door de gang van zaken rondom zijn vader.
Wat betreft het onder feit 3 tenlastegelegde stelt de verdediging dat verdachte niet heeft gezegd dat hij een pistool zou gaan halen, maar een persoon. De agent heeft verdachte niet goed verstaan.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 16/600107-11 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte niet toerekeningsvatbaar was en onder invloed van alcohol verkeerde toen hij zich naar Roosenburg begaf.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle bij parketnummer 16/018466-10 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 25 september 2009 wordt verdachte samen met zijn vader staande gehouden bij een verkeerscontrole te Breukelen. Verdachte bevindt zich op de bijrijderstoel. Verdachte stapt uit de auto en wil zich richting zijn vader begeven. Hij negeert vervolgens de vordering van verbalisant [slachtoffer 1] om te blijven staan, waarop [slachtoffer 1] verdachte in een bepaalde richting duwt. [slachtoffer 1] hoort hem roepen: “blijf met je poten van me af. Ik onthoud dit. Ik onthoud je gezicht. Dit komt jou duur te staan!” Ook hoort hij verdachte roepen: “ik ga naar huis een pistool halen”, en: “ik sla je voor je smoel.” [slachtoffer 1] ziet dat verdachte hem aankijkt en zegt: “je bent een klootzak.”
Verbalisant [verbalisant] ziet dat [slachtoffer 1] verdachte tegen zijn borst duwt. Verdachte duwt [slachtoffer 1] vervolgens met beide armen terug. Hierop voegt [verbalisant] zich bij [slachtoffer 1]. Hij hoort verdachte tegen [slachtoffer 1] zeggen: “klootzak”. [verbalisant] ziet dat hij daarbij [slachtoffer 1] aankijkt.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat de agent hem wilde tegenhouden. Daarop heeft verdachte geduwd en getrokken om toch naar zijn vader te kunnen gaan. Ook verklaart verdachte dat het zou kunnen dat hij tegen de agent heeft gezegd dat hij zijn gezicht zou onthouden en dat hij een pistool zou halen.
De rechtbank constateert dat verdachte ter terechtzitting inconsistente verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft verdachte verklaard dat het mogelijk is dat hij heeft gezegd dat hij een pistool zou halen, terwijl hij tevens heeft verklaard dat hij heeft gezegd een persoon te gaan halen en niet een pistool. Deze inconsistentie maakt zijn verklaring naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt dat zowel uit de omstandigheden als uit de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2011, volgt dat verdachte bijzonder boos was, omdat hem werd belet naar zijn vader toe te gaan. De rechtbank heeft daardoor de overtuiging verkregen dat verdachte niet alleen tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een klootzak was en dat hij zijn gezicht zou onthouden en een pistool zou halen, maar ook de overige door aangever naar voren gebrachte uitlatingen heeft gedaan. Uit de hiervoor beschreven bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding, agent [slachtoffer 1] heeft beledigd door hem klootzak te noemen en diezelfde [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
De rechtbank acht alle bij parketnummer 16/600107-11 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 5 februari 2011 komt [A], cliënt van Altrecht, verdachte tegen in Utrecht. [A] ziet dat verdachte een vleesmes bij zich heeft. Later die dag komt [A] verdachte tegen in Den Dolder. Verdachte vertelt hem dat hij naar Roosenburg gaat om verhaal te halen waarom zijn behandeling is gestopt. [A] loopt met verdachte mee naar Roosenburg. Daar ziet [A] dat verdachte over een hek heen klimt en de achterdeur binnen gaat.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de deuren op slot moesten vanwege de komst van verdachte en dat vlak daarna de deur van de woonkamer met een klap geopend werd door verdachte. Aangever bevindt zich op dat moment met twee anderen in de woonkamer van afdeling Roosenburg van Altrecht, en verdachte komt binnen met een mes in zijn rechterhand en een soort breekijzer in zijn linkerhand. [slachtoffer 2] staat op een gegeven moment achter verdachte en pakt hem bij zijn nek. Hij hoort verdachte schreeuwen: “Laat mij los, ik wil jullie allemaal doodmaken”. [slachtoffer 2] ziet vervolgens dat verdachte met zijn rechterhand – waarin hij het mes vasthoudt – naar achteren steekt, naar de zijkant van de buik van [slachtoffer 2].
Aangever [B], beveiliger bij Altrecht te Den Dolder krijgt op 5 februari 2011 een melding dat verdachte op weg was naar Unit A. [B] verklaart dat de nooddeur van afdeling A op slot zit. Wanneer hij bij de betreffende nooddeur aankomt, ziet [B] dat deze is vernield. Het slot is kapot en het houtwerk is ontwricht.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de deur heeft opengebroken met een autobandenlichter. Binnen ontstond een worsteling met [slachtoffer 2]. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes pakte en naar [slachtoffer 2] richtte. Omdat verdachte met [slachtoffer 2] aan het worstelen was, denkt verdachte dat hij allerlei bewegingen met het mes kan hebben gemaakt. Ter terechtzitting van 16 november 2011 heeft verdachte verklaard dat hij mogelijk heeft gezegd dat hij “ze allemaal dood ging maken”.
De rechtbank maakt uit de bewoordingen en de feitelijke gedragingen van verdachte op dat hij de opzet had om [slachtoffer 2] te bedreigen. Gelet op de omstandigheid dat verdachte de kliniek is binnengedrongen door het slot van de nooddeur te forceren met een bandenlichter en binnen vrijwel direct in een worsteling met [slachtoffer 2] is geraakt waarbij verdachte een mes op hem richtte en riep dat hij iedereen wilde doodmaken, kon bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem daadwerkelijk iets aan zou doen. Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en beschadiging van een goed toebehorende aan Altrecht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/018466-10
1.
op 25 september 2009 te Breukelen, toen opsporingsambtenaar [slachtoffer 1], belast met het
opsporen en onderzoeken van strafbare feiten [verdachte] op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vast had teneinde die genoemde [verdachte], ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Maarssen, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handelingen opzettelijk heeft belemmerd, door toen aldaar tegen voornoemde opsporingsambtenaar te duwen en aan voornoemde opsporingsambtenaar te trekken;
2.
op 25 september 2009 te Breukelen, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1], agent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [slachtoffer 1] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je bent een klootzak";
3.
op 25 september 2009 te Breukelen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik onthoud dit. Ik onthoud je gezicht. Dit komt je duur te staan" en "Ik ga naar huis een pistool halen" en "Ik sla je voor je smoel";
16/600107-11
1.
op 5 februari 2011 te Den Dolder, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gehouden en bewogen in de richting van (de zijkant van de buik van) die [slachtoffer 2] en voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd : "ik wil jullie allemaal doodmaken";
2.
op 5 februari 2011 te Den Dolder, opzettelijk en wederrechtelijk een (nood)deur, geheel
toebehorende aan Altrecht, heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk
met een autobandenlichter, voornoemde deur heeft geforceerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/018466-10
feit 1: wederspannigheid;
feit 2: belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: bedreiging met zware mishandeling;
16/600107-11
feit 1: telkens, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen TBS met dwangverpleging. Zij heeft voorts aangevoerd dat TBS met voorwaarden niet afdoende is, gelet op de inschatting van de reclassering dat een dergelijke vorm van TBS te weinig kader biedt en verdachte zich waarschijnlijk niet aan de voorwaarden zal houden. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat de samenleving tegen verdachte beschermd dient te worden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst op de noodzaak van een behandeling. Verdachte geeft de voorkeur aan een behandeling bij de Inforsakliniek Amsterdam, omdat dit therapeutisch beter bij verdachte past dan een TBS kliniek. Voor zover verdachte in een TBS kliniek geplaatst moet worden heeft hij een sterke voorkeur voor de Van der Hoevenkliniek.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich de toegang tot de Roosenburgkliniek verschaft door de nooddeur open te breken. Vervolgens heeft verdachte in de woonkamer een cliënt van de instelling bedreigd met een mes. Verdachte dacht met gebruik van geweld een behandeling af te kunnen dwingen. Ook wilde verdachte terug naar Roosenburg omdat hij verliefd was op een aldaar werkzame sociotherapeute. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een woonvoorziening van een hulpverleningsinstelling is binnengedrongen en een cliënt van die instelling heeft bedreigd. Mensen moeten zich veilig kunnen voelen in hun eigen woonomgeving.
Daarnaast heeft verdachte zich verzet bij zijn aanhouding, heeft hij een agent beledigd en bedreigd. Uit deze handelingen, en uit de houding van verdachte ter terechtzitting van 16 november 2011, blijkt dat verdachte veelvuldig agressief gedrag vertoont. Ook baren de obsessie van verdachte voor zijn voormalige sociotherapeute en de ter zitting geuite dreigementen tegen degene die voor Roosenburg de gevorderde schadevergoeding heeft opgesteld de rechtbank grote zorgen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de rapportages van drs. R. Bout, psycholoog en drs. J. de Jong, psychiater. In de rapporten wordt beschreven dat verdachte lijdt aan een waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Er is een verband tussen voornoemde stoornissen en het tenlastegelegde. Ten tijde van de gepleegde feiten op 25 september 2009 werd verdachte respectievelijk enigszins verminderd toerekeningenvatbaar (door psycholoog Bout in rapportage van 13 januari 2011), licht verminderd toerekeningsvatbaar (door psychiater De Jong in rapportage van 12 januari 2011) geacht. In de rapportages van beide deskundigen van respectievelijk 21 juni 2011 (psycholoog Bout) en 22 juni 2011 (psychiater De Jong) naar aanleiding van de op 5 februari 2011 gepleegde feiten wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Hierbij wordt het recidiverisico zeer hoog geacht. Gezien de stoornissen, de risicotaxatie en het agressieve en impulsieve gedrag van verdachte zal een eventuele behandeling naar de mening van de deskundigen moeten geschieden in een sterk beveiligde omgeving. Opname in een forensisch psychiatrische kliniek lijkt de meest aangewezen plek voor behandeling van verdachte. Gezien het recidiverisico en de twee mislukte pogingen tot behandeling van verdachte in een FPA adviseren voornoemde deskundigen opname in een forensisch psychiatrische kliniek in het kader van een tbs met voorwaarden en verplicht reclasseringscontact om toe te zien op de uitvoering en naleving van deze voorwaarden, dan wel tbs met dwangverpleging.
De rechtbank hecht tevens grote waarde aan het standpunt van de reclassering. De rapporteur, mw. A. Scheurs, heeft bij rapportage van 9 november 2011 aangegeven dat een tbs met voorwaarden te weinig kader biedt en dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden. De reclassering kan en wil hier geen verantwoordelijkheid voor dragen.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het rapport van Inforsa van 14 november 2011, opgesteld door drs. I. van Outheusden, psychiater en plaatsvervangend hoofd van FPK Inforsa. Het is voor de rechtbank onbegrijpelijk hoe de rapporteur na één gesprek met verdachte in weerwil tot de Pro Justitia rapporten en het maatregelenrapport van de reclassering tot de conclusie komt dat verdachte op langere termijn een constructieve houding kan aannemen. Deze constatering is tevens volstrekt in tegenstelling tot de agressieve en niet coöperatieve houding van verdachte ter terechtzitting. Ter terechtzitting heeft de verdachte voort diverse malen aangegeven nergens aan mee te zullen werken, hetgeen de conclusie van de reclassering onderschrijft. De rechtbank legt derhalve dit rapport naast zich neer.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat tbs noodzakelijk is. De rechtbank realiseert zich dat het opleggen van tbs een zeer verstrekkende maatregel is. Zonder behandeling vormt verdachte echter gevaar voor de veiligheid van anderen, terwijl behandeling anders dan in het kader van een tbs maatregel niet tot de mogelijkheden behoort.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf (het tenlastegelegde bij parketnummer 16/600107-11) is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zich niet aan de voorwaarden van een tbs behandeling zal houden, de inhoud van de rapportages, de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. De rechtbank betrekt daarbij dat behandeling anders dan in het kader van een tbs maatregel niet mogelijk is.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat verdachte niet bereid is mee te werken aan een behandeling en blijkens het rapport van de reclassering in combinatie met de rapporten van de psycholoog en de psychiater daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd. De rechtbank legt de tbs met dwangverpleging op voor het bewezenverklaarde tenlastegelegd onder parketnummer 16/600107-11.
Nu verdachte slechts verminderd toerekeningsvatbaar is, is de rechtbank van oordeel dat naast de tbs maatregel een straf opgelegd dient te worden. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de vordering van benadeelde partij Altrecht is voor toewijzing vatbaar. Verdachte heeft een deur van de instelling vernield en er zijn extra spiegels geplaatst ter bescherming van het personeel. De kosten die de instelling heeft moeten maken voor het laten plaatsen van de spiegels is een schadepost welke het gevolg is van het gedrag van verdachte. De vordering betreft een bedrag van € 2237,45.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] verzoekt de verdediging de vordering af te wijzen. Van een hoofdagent zoals [slachtoffer 1] mag worden verwacht dat hij meer dan een gewone agent tegen een stootje kan. Ook had hij rekening moeten houden met het gegeven dat hij te maken had met een oude zieke man en een vrijwel blinde man en acht politieagenten. Alles in ogenschouw genomen en de lijdensweg die deze confrontatie met de politie om een kleine overtreding heeft gehad voor verdachte, is het niet passend om deze hoofdagent een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Wat betreft de vordering van benadeelde partij Altrecht stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat deze vordering dient te worden afgewezen. Met de plaatsing van panoramaspiegels heeft Altrecht preventieve maatregelen genomen. Het is niet redelijk deze voorzorgsmaatregelen bij verdachte in rekening te brengen. De vordering voor het vervangen van het slot is niet goed onderbouwd. Er ontbreekt een bon van het opgevoerde Brondoolslot en er worden teveel arbeidsuren opgevoerd. Een bedrag van €167,- ligt meer in de rede; mocht de rechtbank de vordering willen toewijzen dan verzoekt de verdediging matiging tot dit bedrag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 250,- aan immateriële schadevergoeding wegens belediging en bedreiging door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 150,- een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Wat betreft de vordering van benadeelde partij Altrecht is de rechtbank van oordeel dat het voegingsformulier niet helder is ingevuld. Er blijkt niet duidelijk uit of de geleden schade reeds op een andere wijze is of wordt vergoed. De rechtbank zal benadeelde partij Altrecht daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 24c, 37a, 37b, 57, 180, 266, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/018466-10
feit 1: wederspannigheid;
feit 2: belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: bedreiging met zware mishandeling;
16/600107-11
feit 1: telkens, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met dwangverpleging van overheidswege;
- gelast dat deze maatregel uitsluitend wordt opgelegd ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten tenlastegelegd bij parketnummer 16/600107-11;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 150,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 150,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- verklaart de benadeelde partij Altrecht niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en
mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van A.T. Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2011.