RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 746956 UC EXPL 11-5574 arc
vonnis d.d. 19 oktober 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. de Vries,
[gedaagde], h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 1 juni 2011.
Partijen hebben voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 19 augustus 2011. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. Medio 2001 heeft [gedaagde] van [eiser] de winkelruimte gehuurd aan de [adres] te [woonplaats].
1.2. Bij verstekvonnis van 29 juli 2009 heeft de kantonrechter te Utrecht voornoemde huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde] veroordeeld de onroerende zaak te ontruimen. Tevens heeft de kantonrechter [gedaagde] veroordeeld tot, kort gezegd, betaling aan [eiser] van achterstallige huurpenningen over de periode tot en met 31 juli 2009, een bedrag van € 3.280,65 voor elke maand gelegen tussen 31 juli 2009 en de ontruiming en datzelfde bedrag voor elke maand vanaf de datum van ontruiming tot het moment dat [eiser] het gehuurde heeft kunnen wederverhuren, echter ten hoogste tot en met 30 juni 2011, zijnde de expiratiedatum van de huurovereenkomst.
1.3. [eiser] heeft het vonnis van 29 juli 2009 op 6 augustus 2009 aan [gedaagde] doen betekenen. De daarin aangekondigde ontruiming is niet geëffectueerd. [gedaagde] heeft de huurachterstand betaald en heeft ook nadien betalingen aan [eiser] verricht.
1.4. [eiser] heeft conservatoir beslag laten leggen op de woning en de banktegoeden van [gedaagde].
1.5. [gedaagde] heeft op 30 juni 2011 de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] ontruimd.
De vordering en het verweer
2. [eiser] vordert, na vermindering van eis ter gelegenheid van de comparitie van partijen, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats] zal ontbinden en [gedaagde] zal veroordelen om, samengevat, aan hem te betalen:
a. een bedrag van € 47.387,48, te vermeerderen met de contractuele dan wel wettelijke handelsrente;
b. ter zake van huurpenningen een bedrag van € 3.311,03 per maand vanaf 1 april 2011 tot de datum waarop de huurovereenkomst wordt ontbonden;
c. ter zake van gebruiksvergoeding een bedrag van € 3.311,03 per maand vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst, voor elke maand waarin [gedaagde] het gehuurde niet ontruimd ter beschikking heeft gesteld;
d. ter zake van schadevergoeding een bedrag van € 3.311,03 per maand vanaf de datum van ontruiming tot het moment dat [eiser] het gehuurde onder dezelfde voorwaarden heeft kunnen wederverhuren, echter ten hoogste tot en met 30 juni 2016, zijnde de expiratiedatum van de huurovereenkomst,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de inhoud daarvan wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna ingegaan.
4. [eiser] heeft zijn vordering als volgt onderbouwd. Omdat [gedaagde] de huurachterstand, waarvan hij tot betaling was veroordeeld, heeft voldaan, alsmede de verschuldigde gebruikersvergoeding in de periode van augustus 2009 tot en met januari 2010 (met uitzondering van de maand augustus 2009), heeft [eiser] afgezien van het doen ontruimen van het gehuurde. Na januari 2010 zijn echter nog slechts kleine betalingen verricht en vanaf mei 2010 is niets meer betaald. De achterstallige bedragen waren ten tijde van dagvaarding opgelopen tot € 31.141,22. Nu [gedaagde] het gehuurde in gebruik is blijven houden en gedurende een aantal maanden een gebruiksvergoeding heeft betaald, is volgens [eiser] sprake van herleving van de huurovereenkomst en dienen de betalingen vanaf augustus 2009 te worden gekwalificeerd als huurpenningen. De huurovereenkomst duurt volgens [eiser] thans voort tot en met 30 juni 2016. [eiser] houdt er rekening mee dat het vonnis van 29 juli 2009 niet meer kan worden geëxecuteerd, zodat hij zich genoodzaakt ziet [gedaagde] in rechte te betrekken. Nu [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van zijn betalingsverplichting is [eiser] gerechtigd naast een veroordeling tot betaling van de achterstand de contractuele rente van 2% per maand, gemaakte kosten van rechtsbijstand en beslagkosten te vorderen en tevens ontbinding van de huurovereenkomst en schade bestaande uit huurderving tot de expiratiedatum van de nieuwe overeenkomst.
5. [gedaagde] betwist dat tussen partijen een huurrelatie bestaat. Hij wijst op het vonnis van 29 juli 2009, dat aan hem betekend is en waarin hij berust heeft. In dit vonnis is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. Deze ontbinding is een vaststaand feit. Ten aanzien van de ontruiming heeft [gedaagde] contact gehad met de deurwaarder. Daaruit bleek dat [eiser] afzag van het effectueren van de ontruiming. [gedaagde] mocht in de winkelruimte blijven mits de gebruiksvergoedingen werden voldaan. Partijen hebben geen nieuwe huurovereenkomst gesloten, maar uitsluitend gehandeld op basis van het vonnis van 29 juli 2009. Een en ander gaat volgens [gedaagde] door tot [eiser] een andere huurder heeft gevonden, maar uiterlijk tot en met 30 juni 2011, de expiratiedatum van de oude huurovereenkomst. Dit is in het vonnis beslist. Een en ander wordt ook erkend in de dagvaarding, aldus [gedaagde]. Voorts voert hij aan dat onnodig een procedure is gestart en kosten zijn gemaakt nu er al een vonnis tussen partijen is gewezen.
6. Het verweer van [gedaagde] slaagt. Het vonnis van 29 juli 2009 is in kracht van gewijsde gegaan. De huurovereenkomst tussen partijen is onherroepelijk ontbonden en [gedaagde] is veroordeeld om een bedrag van € 3.280,65 per maand te betalen tot de ontruiming. Het oude contract is ontbonden en kan, anders dan [eiser] meent, niet “herleven”. Evenmin kan worden volgehouden dat tussen partijen een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen. De enkele betaling van maandelijkse bedragen door [gedaagde] voor het gebruik van de onroerende zaak is onvoldoende om daaruit (wilsovereenstemming over) het ontstaan van een nieuwe huurovereenkomst af te leiden. Dit geldt eens te meer nu onderhandelingen over een eventuele nieuwe overeenkomst zijn afgeketst en [eiser] ook zelf in de dagvaarding spreekt over het betalen van een gebruiksvergoeding door [gedaagde].
7. [gedaagde] heeft erkend dat een achterstand in de betaling van de gebruiksvergoeding is ontstaan over de periode van juli 2010 tot en met mei 2011, de datum van de conclusie van antwoord. Vast staat dat de onroerende zaak per 30 juni 2011 is ontruimd. Tot die datum is [gedaagde] de gebruiksvergoeding verschuldigd. De gebruiksvergoeding bedraagt, conform het vonnis van 29 juli 2009, € 3.280,65 per maand. [gedaagde] heeft met recht opgemerkt dat voor een indexering van deze vergoeding geen grond is aangevoerd of gebleken, zodat van een bedrag van € 3.280,65 per maand moet worden uitgegaan. Volgens de stellingen van [eiser] zijn meer maandbedragen niet betaald dan door [gedaagde] is erkend. Een en ander is in deze procedure niet volledig uitgekristalliseerd. Dat is in zoverre echter niet van belang, dat de verplichting om een gebruiksvergoeding te betalen over de maanden waarin [gedaagde] de onroerende zaak in gebruik heeft gehouden, reeds uit het vonnis van 29 juli 2009 voortvloeit en [eiser] met dat vonnis reeds over een executoriale titel beschikt om de niet-betaalde bedragen te incasseren. Niet valt in te zien dat het vonnis van 29 juli 2009 niet meer zou kunnen worden geëxecuteerd. In het kader van de uitwinning van genoemd vonnis kan, aan de hand van betalingsbewijzen, tussen partijen worden vastgesteld welke maandbedragen al dan niet onbetaald zijn gebleven.
8. [eiser] stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt tot een bedrag van € 7.934,41, alsmede kosten voor het leggen van conservatoir beslag en vordert vergoeding van alle genoemde kosten. Niet goed valt echter in te zien waarom [eiser] dergelijke kosten heeft gemaakt waar hij ook tot executie van het vonnis van 29 juli 2009 had kunnen overgaan. In zoverre heeft [eiser] geen belang bij de in deze procedure ingestelde vordering en heeft hij onnodig extra kosten gemaakt, die voor zijn rekening behoren te blijven. Voor zover de hierbij gemaakte keuzes gevolg zijn van de stelling van [eiser] dat de oude huurovereenkomst is gaan “herleven” dan wel een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, berust dat op een onjuist uitgangspunt en kan dat ook geen basis zijn om vergoeding van de bedoelde kosten te verlangen. Deze onderdelen van de vordering worden om genoemde redenen afgewezen.
9. Nu geen sprake is van een contractuele basis voor de vordering, kan ook van toewijzing van enige contractuele rente of van wettelijke handelsrente (gebaseerd op een handelsovereenkomst), geen sprake zijn. Wel is een gegeven dat de gebruiksvergoeding per (de eerste van elke) maand is verschuldigd, waarmee sprake is van een fatale termijn en [gedaagde] door het enkele niet-betalen in verzuim is komen te verkeren. Gevolg daarvan is dat wel wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de niet-betaalde maandbedragen verschuldigd is geworden, telkens vanaf het moment van intreden van het verzuim. De kantonrechter kan niet vaststellen op welke maandbedragen deze renteverplichting exact ziet, maar constateert dat [eiser] (uitsluitend) op dit punt belang heeft bij de ingestelde vordering en zal om die reden de wettelijke rente als hierna te formuleren toewijzen.
10. Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld zal de kantonrechter de proceskosten compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
11. Dit vonnis is om redenen van organisatorische aard gewezen door een andere kantonrechter dan degene die de comparitie van partijen heeft geleid.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente over de niet betaalde maandbedragen ter zake van gebruiksvergoeding voor de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats], telkens vanaf het moment van intreden van het verzuim tot de voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.