ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3038

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
735051 UC EXPL 11-1866 arc
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging leaseauto's en wijzigingsbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderden vijf eisers, allen werkzaam als Beleggingsspecialist Private Banking bij de Coöperatieve Rabobank Utrechtse Heuvelrug U.A. (Rabobank UHR), dat de kantonrechter zou verklaren dat de terbeschikkingstelling van een leaseauto een secundaire arbeidsvoorwaarde is en dat de eenzijdige wijziging van deze arbeidsvoorwaarde door de werkgever niet rechtsgeldig is. De achtergrond van de zaak ligt in een besluit van Rabobank UHR om het gebruik van leaseauto's te wijzigen, waarbij eisers vanaf 1 mei 2013 niet langer in aanmerking zouden komen voor een leaseauto. Dit besluit werd genomen zonder instemming van de eisers, die zich hiertegen verzetten.

De kantonrechter oordeelde dat de leaseauto's, die eisers gedurende hun dienstverband ter beschikking stonden, deel uitmaakten van hun arbeidsvoorwaarden. De kantonrechter stelde vast dat er geen eenzijdig wijzigingsbeding was overeengekomen en dat Rabobank UHR niet had aangetoond dat er zwaarwichtige redenen waren voor de wijziging van deze arbeidsvoorwaarde. De kantonrechter verwees naar eerdere rechtspraak waarin het beschikken over een leaseauto als arbeidsvoorwaarde was aangemerkt. De vorderingen van eisers werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter verklaarde dat de terbeschikkingstelling van een leaseauto een secundaire arbeidsvoorwaarde vormt en dat de eenzijdige wijziging door Rabobank UHR niet rechtsgeldig was. De vordering tot terbeschikkingstelling van een leaseauto werd afgewezen, omdat niet alle eisers recht hadden op een nieuwe leaseauto op dat moment.

De kantonrechter veroordeelde Rabobank UHR in de proceskosten, die op € 831,31 werden begroot, inclusief het salaris van de gemachtigde. Dit vonnis werd uitgesproken op 12 oktober 2011 door kantonrechter A.R. Creutzberg.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 735051 UC EXPL 11-1866 arc
vonnis d.d. 12 oktober 2011
inzake
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
verder tezamen ook te noemen eisers,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.L. Mooibroek,
tegen:
de coöperatie
De Coöperatieve Rabobank Utrechtse Heuvelrug U.A.,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen Rabobank UHR,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.J. Degenaar.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 20 april 2011.
De comparitie is gehouden op 6 juni 2011. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1. De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1. Eisers zijn allen voor onbepaalde tijd in dienst van Rabobank UHR in de functie van Beleggingsspecialist Private Banking (hierna: beleggingsspecialist). Rabobank UHR heeft leaseauto’s aan hen ter beschikking gesteld.
1.2. Tussen Rabobank UHR en ieder van eisers is een berijdersovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer bepaald:
"(...)
1. De bepalingen van de leaseregeling, zoals deze door werkgever voor medewerkers is vastgesteld (...) zijn op deze overeenkomst van toepassing en worden geacht hiervan deel uit te maken.
2. Indien er tussentijds wijzigingen zijn aangebracht in de leaseregeling, zoals die door werkgever is vastgesteld, dan wel in de tussen werkgever en leasemaatschappij gesloten lease-overeenkomst of in de Algemene Leasevoorwaarden, dan worden deze wijzigingen geacht deel uit te maken van de onderhavige overeenkomst en is medewerker daaraan gebonden." (...)
1.3. Rabobank UHR heeft bij brief van 10 mei 2010, onder verwijzing naar mededelingen op intranet, ieder van eisers geïnformeerd over haar besluit het gebruik en de toekenning van leaseauto's te wijzigen. Daarbij is eisers meegedeeld dat zij, met inachtneming van een overgangsregeling voor de duur van drie jaren, vanaf 1 mei 2013 niet langer in aanmerking komen voor een leaseauto en de bijbehorende leaseregeling.
De toelichting op intranet luidt, samengevat, als volgt:
“(…) Ook het leasebeleid was aan revisie toe, met name vanuit het oogpunt van toekomstige klantbediening (meer virtueel en minder fysiek) en kostenontwikkelingen. Verder zijn wij vanuit onze verantwoordelijkheid voor de leefomgeving gebaat met een inperking van het wagenpark. Op groepsniveau heeft dat inmiddels geresulteerd in een nieuwe leaseregeling. In deze regeling wordt verder invulling gegeven aan de groepsbrede doelstellingen op het gebied van MVO en duurzaamheid. (…)”
1.4. Eisers hebben zich tegen dit besluit verzet.
1.5. In de door Rabobank Nederland per 1 januari 2006 vastgestelde leaseregeling is onder meer bepaald:
"(...) 4. Voorwaarden voor toekenning
Een medewerker kan op grond van zakelijk autogebruik in aanmerking komen voor een lease-auto of op grond van een voor zijn functiegroep geldende arbeidsvoorwaardelijke regeling.
Er vindt geen automatische vervanging plaats als de looptijd van het leasecontract is verstreken. Op basis van de criteria die op dat moment gelden beoordeelt de manager bij iedere aanvraag opnieuw of de medewerker in aanmerking komt voor een lease-auto. (...)"
De vordering en het verweer
2. Eisers vorderen, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht zal verklaren dat het voor rekening van werkgever ter beschikking stellen van een leaseauto aan eisers een primaire althans secundaire arbeidsvoorwaarde is;
ii. voor recht zal verklaren dat de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden met betrekking tot de aan eisers ter beschikking gestelde auto niet rechtsgeldig is;
iii. Rabobank UHR zal veroordelen om primair eisers een leaseauto ter beschikking te stellen gelijk aan de aanspraak van eisers op basis van de huidige overeenkomst (dezelfde prijs en dezelfde categorie) en dit binnen 48 uur na betekening van het vonnis te bevestigen en subsidiair een billijke, structurele financiële vergoeding toe te kennen ter compensatie van het verlies van de leaseauto per 1 mei 2013;
iv. Rabobank UHR zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3. Rabobank UHR voert verweer, op de inhoud waarvan, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling
4. Eisers voeren ter onderbouwing van hun vordering het volgende aan.
De leaseauto vormt op grond van de tussen partijen gesloten berijdersovereenkomsten een arbeidsvoorwaarde. Er is geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen en er is geen overeenstemming bereikt over een wijziging van deze arbeidsvoorwaarde. Eisers menen dat Rabobank UHR moet aantonen dat sprake is van een zwaarwichtige reden of zware economische problemen om tot wijziging van deze arbeidsvoorwaarde te kunnen overgaan. Dergelijke zwaarwichtige redenen zijn er niet, althans zijn niet aangetoond, noch is aangetoond dat er redenen zijn waarom de belangen van eisers moeten wijken voor die van Rabobank UHR. Eisers wijzen er voorts op dat de OR van Rabobank UHR negatief heeft geadviseerd over het nieuwe beleid. Eisers stellen voorts dat zij de auto nodig hebben voor een goede, praktische en representatieve functie-uitoefening. De situatie is voor hen niet anders dan voor de accountmanagers private banking is, die wel hun auto mogen houden. Er is ten onrechte geen sprake van gelijke behandeling. De voor de accountmanagers gemaakte uitzondering op het nieuwe beleid moet ook voor eisers gelden, nu zij voldoen aan de daarvoor gehanteerde criteria van klantcontacten, externe relaties, representativiteit en praktische overwegingen. De beleggingsspecialisten hebben net zoveel contacten buiten de deur als de accountmanagers private banking.
5. Rabobank UHR stelt dat alleen bij eiser sub 2 in de aanstellingsbrief is vermeld dat hij gebruik kan maken van de autoleaseregeling. Voor alle anderen is volgens Rabobank UHR geen sprake van een arbeidsvoorwaarde. Ook als daarvan wel sprake is, kan de gekozen aanpak de toets van de eenzijdige wijziging doorstaan. Rabobank UHR wenst zoveel mogelijk aan te sluiten bij de autoleaseregeling zoals deze door Rabobank Nederland is vastgesteld. De autoleaseregeling 2006 (hierna: autoleaseregeling) is via de berijdersovereenkomsten van toepassing op de rechtsverhouding tussen Rabobank UHR en ieder van eisers. Op grond van deze regeling komen eisers niet in aanmerking voor toekenning van een leaseauto. Zij hebben een auto tot hun beschikking gekregen omdat in het verleden bij lokale kantoren ten gunste van werknemers is afgeweken van de landelijke regeling. In de autoleaseregeling is echter bepaald dat het gebruik van een leaseauto van een individuele werknemer kan worden beëindigd als de looptijd van het leasecontract is verstreken. Rabobank UHR heeft hier het recht toe en heeft er belang bij. Zij is ontstaan uit een fusie van enkele Rabobank-kantoren en wenst tot harmonisatie van arbeidsvoorwaarden te komen, waarbij zij onder andere wenst aan te sluiten bij de autoleaseregeling van Rabobank Nederland. Dat zij ervoor heeft gekozen daarbij een uitzondering te maken voor de accountmanagers private banking, valt onder de beleidsvrijheid van de werkgever. De klantencontacten worden volgens Rabobank UHR steeds meer bij de accountmanager gelegd en worden ook steeds meer virtueel. Voor zover de beleggingsspecialist de klant bezoekt, gaat Rabobank UHR ervan uit dat dit bezoek tezamen met de accountmanager wordt afgelegd. De OR is om zijn mening gevraagd maar deze heeft formeel geen instemmings- of adviesrecht. Tot slot voert Rabobank UHR aan dat zij een nette afbouwregeling heeft gehanteerd. Er is één einddatum vastgesteld voor alle overeenkomsten. Alleen het contract van eiser sub 1 loopt tot 2014, alle overige overeenkomsten lopen vóór de gekozen einddatum af. Van eiser sub 1 mag in redelijkheid worden verwacht dat hij zich conformeert aan deze algemene einddatum.
6. De kantonrechter stelt voorop dat reeds eerder in de rechtspraak (o.a. kantonrechter Utrecht, 13 augustus 2008, JAR 2008, 261 en daarin genoemde uitspraken) het beschikken over een leaseauto als arbeidsvoorwaarde is aangemerkt. De kantonrechter zal dit tot haar uitgangspunt nemen. De stelling van Rabobank UHR dat in dit geval geen sprake is van een arbeidsvoorwaarde, nu deze (bij de meeste van eisers) niet in de aanstellingsbrief of arbeidsovereenkomst is vermeld, gaat niet op. Een arbeidsvoorwaarde kan ook mondeling worden toegekend, feitelijk ontstaan door een gegroeide situatie of worden vastgelegd in een ander document dan de aanstellingsbrief of arbeidsovereenkomst. Het feit dat eisers reeds gedurende hun gehele, veelal langdurige dienstverband bij Rabobank UHR de beschikking hebben gehad over een leaseauto die zij ook in privé konden gebruiken, brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat het beschikken over een leaseauto deel is gaan uitmaken van hun arbeidsvoorwaarden.
7. Dat Rabobank UHR thans heeft besloten een einde te maken aan de toekenning van een leaseauto aan eisers betekent derhalve dat zij eenzijdig - immers zonder toestemming van eisers - overgaat tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde. De vraag die thans moet worden beantwoord is of zij tot deze eenzijdige wijziging mocht overgaan.
De hier aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarde is vastgelegd in de tussen partijen gesloten berijdersovereenkomsten in combinatie met de daarin toepasselijk verklaarde autoleaseregeling. Laatstgenoemde collectief vastgestelde regeling bevat onder meer het volgende beding: Er vindt geen automatische vervanging plaats als de looptijd van het leasecontract is verstreken. Op basis van de criteria die op dat moment gelden beoordeelt de manager bij iedere aanvraag opnieuw of de medewerker in aanmerking komt voor een lease-auto.
Dit beding geeft derhalve de werkgever de bevoegdheid tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde, die weliswaar niet is opgenomen in de arbeidsovereenkomst, maar die is opgenomen in dezelfde regeling als die waarin het beding voorkomt. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee aan de eis van schriftelijkheid voldaan en ligt de situatie binnen het toepassingsgebied van artikel 7:613 BW. Verwezen zij naar het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2011, JAR 2011, 108 Messieurs c.s./Wegener en in het verlengde het daarin genoemde arrest van 11 juli 2008, JAR 2008, 204 Stoof/Mammoet.
8. Werkgever heeft bedongen dat de manager bij iedere nieuwe aanvraag op basis van de alsdan geldende criteria opnieuw beoordeelt of de medewerker in aanmerking komt voor een leaseauto. De werkgever kan dit uiteraard bedingen, maar nu hier geoordeeld moet worden dat sprake is van een (secundaire) arbeidsvoorwaarde brengt het enkele bestaan van dit beding nog niet met zich dat het de werkgever vrij staat om ook daadwerkelijk tot eenzijdige wijziging van de desbetreffende arbeidsvoorwaarde over te gaan. Immers, in artikel 7:613 BW is, kort gezegd, bepaald dat de werkgever slechts een beroep kan doen op het wijzigingsbeding als zij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat daardoor zou worden geschaad, naar maatstaven van redelijkheid en bliijkheid daarvoor moet wijken. Anders gezegd: ter bescherming van de werknemer(s) worden beperkingen gesteld aan de bevoegdheid het beding toe te passen.
Eisers hebben zich erop beroepen dat Rabobank UHR een dergelijk zwaarwichtig belang niet heeft, althans niet heeft aangetoond. De kantonrechter volgt eisers hierin. Rabobank UHR heeft niet gesteld dat sprake is van zwaarwichtige redenen. Zij heeft in de procedure als haar belangen genoemd: (a) harmonisatie van arbeidsvoorwaarden na de fusie van enkele bankkantoren op de Utrechtse Heuvelrug en (b) aansluiting zoeken bij de landelijke autoleaseregeling. De kantonrechter acht niet goed te begrijpen waarom met betrekking tot het onderwerp van leaseauto's harmonisatie van arbeidsvoorwaarden vereist dan wel gewenst is. Eisers zijn afkomstig van verschillende bankkantoren en beschikken allen over een leaseauto. Kennelijk is bij verschillende bij de fusie betrokken kantoorlocaties ten gunste van de werknemers afgeweken van het landelijke autoleasebeleid. Niet gesteld of gebleken is dat bij Rabobank UHR ook beleggingsspecialisten werken die geen leaseauto tot hun beschikking hebben gekregen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan een noodzaak tot harmonisatie dan ook niet worden vastgesteld. Nog daargelaten de vraag of dit een zwaarwichtig belang zou opleveren, kan reeds om deze reden het argument niet worden
gevolgd. Het tweede belang dat Rabobank UHR heeft genoemd is dat zij zoveel mogelijk wenst aan te sluiten bij de landelijke autoleaseregeling. Dat is op zich een gerechtvaardigde wens, maar deze wens (waarvan niet is gesteld of gebleken dat deze een verplichting zou betreffen) vormt naar het oordeel van de kantonrechter niet een zodanig zwaarwichtig belang dat op basis daarvan thans in reeds bestaande arbeidsvoorwaarden moet worden ingegrepen. Het aansluiten bij een landelijk beleid kan ook geleidelijk geschieden door vanaf enig moment in alle nieuwe arbeidsverhoudingen nog slechts het landelijk beleid te volgen. Voor zover Rabobank UHR zich heeft willen beroepen op de op intranet vermelde achtergronden van het landelijke beleid, geldt daarvoor hetzelfde. Algemene belangen als het terugdringen van de CO2-uitstoot en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn zeer zeker behartigenswaardig. Zij zijn echter, anders dan bijvoorbeeld een dringende financiële noodzaak dat kan zijn, niet zodanig zwaarwichtig in de zin van artikel 7:213 BW dat de belangen van eisers, die sinds jaar en dag gewend zijn aan de substantiële arbeidsvoorwaarde van een ook privé beschikbare leaseauto, daarvoor moeten wijken. Dit geldt eens temeer nu weliswaar een overgangstermijn van drie jaar is aangehouden, maar deze termijn voor eisers deels samenvalt met (en voor eiser sub 1 zelfs korter is dan) de nog resterende duur van hun huidige leasecontracten, terwijl voor het overige geen financiële compensatie is aangeboden. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat de OR te kennen heeft gegeven niet achter het voorstel van de directie te staan. Het feit dat de OR negatief tegenover het voorstel staat kan worden gezien als een extra indicatie dat geen sprake is van zwaarwichtige belangen aan de zijde van Rabobank UHR. In het midden kan blijven of de OR op dit punt al dan niet een instemmings- of adviesrecht heeft.
9. Gelet op voorgaande overwegingen zal de kantonrechter de vordering sub i toewijzen, in die zin dat voor recht kan worden verklaard dat de terbeschikkingstelling van een leaseauto door de werkgever een secundaire arbeidsvoorwaarde vormt. De vordering sub ii wordt eveneens toegewezen, met dien verstande dat de verklaring voor recht de thans aan de orde zijnde eenzijdige wijziging in combinatie met de bijbehorende redengeving betreft. In de toekomst kan de situatie anders zijn.
De vordering sub iii kan, zoals deze is geformuleerd, niet worden toegewezen. Voor een aantal van eisers geldt dat de looptijd van het huidige leasecontract nog voortduurt en zij nog over de leaseauto beschikken. Zij hebben geen belang bij een veroordeling van Rabobank UHR om thans een leaseauto ter beschikking te stellen. Voor enkele andere eisers is het leasecontract verlopen. Zij hebben ofwel een nieuwe leaseauto gekregen tot aan de door Rabobank UHR gestelde einddatum - en dan geldt het voorgaande ook voor hen - ofwel (onder protest) gekozen voor een tot die einddatum lopende financiële compensatieregeling. In die laatste situatie kan de vordering tot het ter beschikking stellen van een leaseauto, zonder een koppeling met het prijsgeven van de financiële compensatie, niet worden gehonoreerd. Gelet echter op de toewijzing van de gevorderde verklaringen voor recht zal het partijen duidelijk zijn hoe te handelen teneinde te voldoen aan hetgeen rechtens is geoordeeld.
10. De Rabobank UHR zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eisers.
11. Om redenen van organisatorische aard is dit vonnis gewezen door een andere kantonrechter dan degene die de comparitie na antwoord heeft geleid.
De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de terbeschikkingstelling van een leaseauto door de werkgever een secundaire arbeidsvoorwaarde vormt;
verklaart voor recht dat de onderhavige eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarde met betrekking tot de aan eisers ter beschikking gestelde leaseauto niet rechtsgeldig is;
veroordeelt Rabobank UHR tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eisers, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 831,31, waarin begrepen € 400,= aan salaris gemachtigde;
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.