ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2692

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711299-10 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen verdachte

In de ontnemingszaak tegen de verdachte, die op 30 juni 2011 door de Rechtbank Utrecht is veroordeeld voor schuldwitwassen, heeft de rechtbank op basis van een financieel onderzoek vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De officier van justitie heeft een kas/bankopstelling gepresenteerd die de contante uitgaven en stortingen van de verdachte over de periode van 16 mei 2007 tot en met 18 mei 2010 in kaart brengt. Deze opstelling toont aan dat er een tekort van € 26.533,50 is, dat niet kan worden verklaard door de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte geconfronteerd met deze opstelling en de verdachte heeft niet kunnen aantonen dat de uitgaven legitiem waren. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen concrete en verifieerbare gegevens heeft aangedragen die het tekort kunnen verklaren. De rechtbank heeft daarom besloten dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte kan worden geschat op € 26.533,50, en heeft de verdachte de verplichting opgelegd dit bedrag aan de staat te betalen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711299-10 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 30 juni 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats].
raadsman mr. M. Th. M. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/711299-10;
- het vonnis van 30 juni 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank waaruit blijkt dat verdachte is veroordeeld ter zake van schuldwitwassen tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal tot berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d 16 juni 2011;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de veroordeelde gehoord en hebben de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De beoordeling
2.1 De standpunten van de Officier van justitie en van de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 26.533,00. De officier van justitie heeft zich gebaseerd op de in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek gemaakte kasopstelling. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
2.2 Het oordeel van de rechtbank
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit het vonnis van deze rechtbank van 30 juni 2011, waarin hij is veroordeeld voor schuldwitwassen. De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt mede op voornoemd vonnis gebaseerd.
De officier van justitie heeft zich bij de berekening van het door hem geschatte voordeel gebaseerd op een in het kader van het financieel onderzoek opgestelde kas/bankopstelling over de periode 16 mei 2007 t/m 18 mei 2010. In deze opstelling zijn alle bekende contante uitgaven en contante stortingen, alsmede per bank verrichte uitgaven/bestedingen over deze periode getoetst aan de inkomsten van verdachte over dezelfde periode. Deze opstelling ziet er als volgt uit:
Kas/bankopstelling [verdachte] 16 mei 2007 t/m 18 mei 2010
IN REI-AH- REI-AH- UIT
Beginsaldo kas/bank 042 0,00 042 div. uitgaven 2007 721,52
Univ. Med. Centr 2007 042 7.936,99 042 VGZ ziektekosten 2007 188,50
Univ. Med. Centr 2008 036 6.327,63 036 betaalde belastingen 986,00
[A] 2008 036 3.000,00 036 VGZ ziektekosten 2008 715,42
Belastingen 2008 036 1.349,00 036 div. uitgaven 2008 1.089.11
Belastingen 2009 033 1.370.00 036 CJIB 637,00
[A] 2009 033 6.520.00 036 VW bank 2008 2.461,84
Adecco 033 1.322,65 033 VGZ ziektekosten 2009 734,34
[B] 033 3.000,00 033 betaalde belastingen 558,00
Verkoop Opel 034 1.900,00 033 AH 60,79
Onverklaarbaar 26.533,50 033 CJIB 422,00
033 VW bank 3.837,15 033 cannock 99,50
033 bankkosten 22,31
033 Vakantie Brazilië 2.878,35 025 Aanschaf Audi 20.000,00 011 stortingsbewijs 1.860,00 025 onderhoud nota's Audi 884,00
011 autoschade 428,00 stelpost benzine 8.400,00 037 Europcar 975,00 042 Computer mediamarkt 749,00
042 Shoebaloo 280,00 042 Chasen 349,00 042 Chasen 948,50 Verhoor VE1-01 ticket Brazilië 800,00 Verhoor
VE1-01 Privé-uitgaven 7.800,00 033 eindsaldo kas/bank 374,44
Totaaltelling 59.259,77 59.259,77
Verdachte is met de kas/bankopstelling en de daaruit naar voren gekomen onverklaarbare uitgaven tijdens zijn verhoren bij de politie alsmede ter terechtzitting van 16 juni 2011
geconfronteerd. Verdachte heeft niet ontkend de in de kasopstelling opgenomen bedragen te hebben uitgegeven.
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij naast zijn inkomsten uit dienstbetrekking geen andere inkomsten heeft gehad. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij daarnaast geld heeft verdiend met het verrichten van werkzaamheden voor bedrijven van vrienden en dat hij geld heeft gekregen van familie en vrienden. Desgevraagd heeft verdachte niet willen verklaren voor wie hij werkzaamheden heeft verricht en welke bedragen hij daarvoor heeft ontvangen. Evenmin heeft verdachte verklaard van wie hij geld heeft ontvangen.
De bewezenverklaarde periode is korter dan die waarvan de kas/bankopstelling uit gaat, doch dit doet op grond van het bepaalde in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht niet af aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook de opbrengst van soortgelijke feiten in een ruimere periode kunnen immers worden betrokken bij de voordeelberekening.
Geoordeeld wordt dat verdachte geen concrete, verifieerbare en op voorhand niet als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken gegevens heeft genoemd die een verklaring kunnen geven voor het geconstateerde tekort van € 26.533,50
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 26.533,50.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 26.533,50
Zij legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 26.533,50, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.C.J. Evers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 juni 2011.