ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2636

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600310-11, 05/507243-08 (tul) en 16/601251-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met eerdere veroordelingen en psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 25 juli 2011, stond de verdachte terecht voor mishandeling van zijn levensgezellin. De aangeefster verklaarde dat zij vanaf februari 2011 weer een relatie had met de verdachte. Op 24 maart 2011 zou de verdachte haar met een tas tegen het hoofd hebben gegooid, wat leidde tot een bult op haar achterhoofd. Op 26 maart 2011, na een ruzie over de relatie, zou de verdachte haar meerdere keren hebben geslagen, haar bij de keel hebben gegrepen en haar aan haar haren hebben getrokken. De aangeefster liep hierdoor verwondingen op en zocht hulp bij haar buurman, die haar bebloed en angstig aantrof. De huisarts bevestigde de verwondingen, waaronder schaafwonden en bloeduitstortingen.

De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de tas tegen het hoofd van de aangeefster heeft gegooid, maar ontkende de mishandeling. Een psychiater concludeerde dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, ADHD en een persoonlijkheidsstoornis, en adviseerde hem als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, maar niet aan het primair ten laste gelegde feit van poging tot zware mishandeling.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees een schadevergoeding van € 365,50 toe aan de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, wat leidde tot de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen. De rechtbank besloot ook de proeftijd te verlengen en de bijzondere voorwaarden te wijzigen, waarbij de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie moest overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600310-11, 05/507243-08 (tul) en 16/601251-10 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in HvB Wolvenplein te Utrecht.
raadsman mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: opzettelijk heeft geprobeerd zijn levensgezellin [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair: zijn levensgezellin [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de in het dossier aanwezige foto’s betreffende het letsel van aangeefster, de verklaring van getuige [getuige] alsmede op de geneeskundige verklaring.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat de opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, niet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer]. Het handelen van verdachte heeft ook niet tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] geleid. Uit de geneeskundige verklaring blijkt, aldus de verdediging, dat er geen sprake is van blijvend letsel en dat de geschatte duur van de genezing een week bedraagt.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij vanaf februari 2011 weer een relatie met verdachte had en dat verdachte op donderdag 24 maart 2011 omstreeks 23.00 uur met haar mee is gegaan naar haar huis te [woonplaats]. Vanaf dat moment weet zij niets meer. Toen ze wakker werd stond verdachte bij haar bed met een bos bloemen en vertelde haar dat hij een tas naar haar had gegooid die tegen haar voorhoofd kwam, waardoor zij met haar achterhoofd tegen de muur was geknald. Verdachte vertelde haar verder dat zij even weg was geweest. Zij voelde inderdaad een bult op haar achterhoofd, ze voelde zich misselijk en had hoofdpijn. Op zaterdag 26 maart 2011 is verdachte weer in haar woning te [woonplaats] geweest. Zij verklaart dat toen zij tegen verdachte zei dat het uit was tussen hen, hij helemaal door het lint ging. Verdachte heeft haar meerdere klappen met gebalde vuist op haar hoofd gegeven, haar bij de keel gegrepen, haar aan haar haren overeind getrokken en naar de douche getrokken, een vuistslag op haar oog gegeven, op haar oor geslagen en tegen haar been getrapt met geschoeide voet. Zij verklaart dat zij na dit hele gebeuren zag dat zij verwondingen had in haar gezicht en striemen op verschillende plaatsen op haar lichaam. Ook zag zij vingerafdrukken op haar beide armen. Nadat verdachte haar woning had verlaten is zij naar haar buurman gegaan.
Deze buurman, [getuige], heeft verklaard dat aangeefster op 26 maart 2011 bij hem heeft aangebeld. Toen hij de deur opende zag hij dat aangeefster een behoorlijk bebloed gezicht had, schaafwonden had in haar gezicht alsmede een bebloede wond op haar kin. Hij zag dat ze erg angstig was en huilde. Ze vertelde dat ze in elkaar geslagen was door [verdachte]. Door de huisarts van aangeefster is geconstateerd dat zij diverse schaafwonden en bloeduitstortingen in haar gelaat had, een bult op haar achterhoofd alsmede een bloeduitstorting op beide benen en een schaafwond op haar rechterbovenbeen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 24 maart 2011 een tas tegen het hoofd van aangeefster heeft gegooid.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op meerdere tijdstippen in de periode van 24 maart 2011 tot en met 26 maart 2011 heeft mishandeld. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Gelet op het door verdachte gebruikte geweld en het bij aangeefster geconstateerde letsel kan niet worden geoordeeld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat
subsidiair
verdachte op meer tijdstippen in de periode van 24 maart 2011 tot en met 26 maart 2011 te [woonplaats], telkens opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [slachtoffer],
- met kracht een tas in het gezicht heeft gegooid en
- met zijn handen haar keel heeft vast gepakt en
- meermalen met kracht in het gezicht en tegen het oor heeft geslagen en
- met kracht in haar armen geknepen en aan de haren mee en omhoog getrokken en
- meermalen tegen de benen geschopt,
waardoor zij telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
subsidiair: mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
Verdachte is, in opdracht van de rechter-commissaris, onderzocht door psychiater dr. I. Maksimovic, ter beantwoording van vragen over de persoonlijkheid, de geestvermogens van verdachte, de toerekeningsvatbaarheid en de aan te bevelen straf en/of maatregel.
In het door deze psychiater op 1 juni 2011 uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens in de zin van zwakbegaafdheid, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) en een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met antisociale en borderline trekken. Bij verdachte is tevens sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van misbruik van cocaïne, alcohol en cannabis. Geadviseerd wordt verdachte op grond hiervan bij een bewezenverklaring als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde.
De rechtbank maakt bovengenoemde conclusie van de deskundige tot de hare. De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het opleggen van een lagere straf bepleit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] tot tweemaal toe mishandeld in haar eigen woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de gevoelens van veiligheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer], die zij zelf ter zitting heeft voorgelezen, blijkt dat [slachtoffer] hiervan nog altijd met name de psychische gevolgen ondervindt. Ze heeft slaapproblemen en voelt zich onveilig en gespannen.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld terzake mishandeling van [slachtoffer];
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d 4 juli 2011, opgesteld door B.H.V. Dölle, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een opname in FPA De Wier of een soortgelijke instelling, een meldingsgebod en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt deelname aan een gedragsinterventie.
- voornoemd rapport van 1 juni 2011 van dr. dr. I. Maksimovic; ook in dit rapport wordt een klinische behandeling van verdachte in een FPA geadviseerd.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is, mede ook gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds eerder was veroordeeld ter zake van mishandeling van [slachtoffer]. In het kader van de hierna te bespreken vordering ten uitvoer legging zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 740,50, bestaande uit een bedrag van € 15,50 voor materiële schade en een bedrag van € 725,-- voor immateriële schade. De officier van justitie is van mening dat de gevorderde schadevergoeding geheel kan worden toegewezen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze vordering dient te worden afgewezen nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en geheel kan worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 350,--. In totaal zal derhalve een bedrag van € 365,50 worden toegewezen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis 11 januari 2010 is aan verdachte door de politierechter te Arnhem in de zaak met parketnummer 05/507243-08 onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 8 weken met een proeftijd van 2 jaar. Bij vonnis van de politierechter Utrecht van 11 februari 2011 is de proeftijd met een jaar verlengd.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat de gevorderde tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De raadsman van verdachte heeft zich niet verzet tegen tenuitvoerlegging van deze straf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging geheel worden toegewezen.
Bij vonnis van 25 januari 2011 is aan verdachte in de zaak met parketnummer
16/601251-10 door de politierechter van de rechtbank Utrecht onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 94 dagen met een proeftijd van 2 jaar alsmede een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd.
De officier van justitie heeft verzocht de proeftijd in deze zaak met een jaar te verlengen alsmede de opgelegde bijzondere voorwaarden te wijzigen. De verdediging heeft zich hiertegen niet verzet.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, maar acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats alsmede wijziging van de bijzondere voorwaarden aangewezen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden wijzigen in die zin dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van reclassering Centrum Maliebaan zolang die instelling dat nodig vindt, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en opname in FPA De Wier of een soortgelijke instelling.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14d, 14f, 14g, 24c, 36f en 300 Sr van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 365,50, waarvan € 15,50 ter zake van materiële schade en € 350,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 365,50 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 januari 2010 -de proeftijd is met een jaar verlengd bij vonnis van 11 januari 2011 - in de zaak onder parketnummer 05/507243-08 is opgelegd ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken.
- gelast dat de proeftijd in de zaak met parketnummer 16/601251-10 wordt verlengd voor de duur van een jaar en wijzigt de aan veroordeelde opgelegde voorwaarden in die zin dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt:
* medewerking aan een opname en behandeling in FPA De Wier of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal één jaar of zoveel korter als de instelling dat nodig acht;
* zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
* deelname aan de gedragsinterventie COVA+ training.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier,en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2011.